Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1852(1852)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Bianca. Er voer eens een maagdekijn over het meer, Alleen in een bootje gezeten, Om schoonheid en liefheid in 't daaglijksch verkeer, De Schoone bianca geheeten. Het bootje dreef zacht op de golfjes daarheen; 't Was Mei, en zoo vrolijk daar buiten. Wat wil toch bianca, zoo varend alleen? Wat wil ze, wat zal ze besluiten? Een meisjen is grillig: wil dit, en wenscht dat! En: ‘wou haar eool eens believen, Dan zou ze wel wenschen, het zwalpende nat In vliegenden dans te doorklieven!’ De wensch wordt vervuld; hij is pas uit den mond; Of 't Westen brengt rukken en vlagen. De ontstelde bianca ziet bevende rond, De schrik is om 't hartje geslagen. Het meer wordt ál wilder; haar angst stijgt ten top: ‘'k Wou dansen,’ roept ze onder het weenen; ‘Maar, hemel! wie nam dat zoo ernstig nu op? Zóó kon ik het immers niet meenen! [pagina 43] [p. 43] Bewaar mij, o hemel! ach, hoor mij toch aan! Ik zweer het der zonne daar boven, Dat zij mij nooit weder ten dans zal zien gaan!’ Nu, vaster kon 't niemand beloven. De winden en golven bedaren al meer, Het bootje glijdt rustig weêr henen; De hemel wordt helder, de zonne daalt neêr, En 't meer wordt door maanlicht beschenen. Daar is ze aan den oever. Bianca genaakt De haven en stevent er binnen. En vindt er een groep, die zich dansend vermaakt, Als waar' er een krans meê te winnen. Men ziet haar, en roept haar en noodt haar ter baan. Hoe zou ze haar danslust nu stillen? Haar voetjes toch vangen van zelve reeds aan Van graagte te hupplen en trillen. Een poosje nog staat ze besluitloos en stil, En wil in den rei zich niet mengen; Zij dacht aan haar eed, en verwenschte haar gril, En had wel een traan willen plengen. Maar eensklaps daar gaat ze, daar treedt ze op de baan En zweeft met de dansende reijen, Bij 't vriendlijke licht der volwangige maan En 't klinken der vlugge schalmeijen. ‘ô Wee!’ roept een stem uit den hoogen: ‘ô wee, Bianca! voor immer verloren! Vergeet gij den dans op het meer nu alreê? En wat ge der zon hebt gezworen? Trouwlooze, hoe schendt gij de banden diens eeds.’ - ‘Och!’ zegt ze, ‘niets heb ik geschonden! De zon? wel zij is in Amerika reeds: Ik heb me aan de maan niet verbonden.’ Naar tiedge. a. van wechel. Vorige Volgende