| |
De infante.
I.
- Halt! - riep Don sancho d'avila, zijn paard ophoudende - Kapitein rodriguez weet gij waar we zijn?
- Aan de grenzen, eenige mijlen van Badajoz; zoo we den herder kunnen gelooven, die uwe Genade misschien wat minder had moeten vertrouwen. Als hij de waarheid heeft gezegd, zijn we op den regten weg, en morgen vroeg in Spanje.
- Wij zullen den nacht dus nog op Portugeschen grond moeten doorbrengen. Bij san jago, nooit waag ik mij weder, zonder gids, in een vijandelijk land. Rigt uwe bende langs den boschkant, zet de schildwachten uit, Kapitein! 't Is helsch donker.
't Was inderdaad een donkere nacht, en het landschap was woest. Aan de eene zijde van den weg breidde zich een esschenbosch uit, aan den anderen kant stuwde de Guadiana hare onstuimige golven tusschen de rotsen voort. De diepe stilte werd alleen gestoord door het bruischen van den vloed en het geruisch der bladeren. De krijgslieden vorderden langzaam op den maar half gebaanden weg, terwijl zij geene twee schreden vooruit konden zien, en maakten, op 't bevel van den Kapitein, halt. Zij waren omtrent twintig man sterk, allen te paard, met hunne lansen in den arm en pistolen in de holsters.
Dit krijgsgeleide omringde twee vrouwen, op sterke genetten gezeten, die zij met bekwaamheid en moed be- | |
| |
stuurden. Groote kapers bedekten hare geheele gestalte en lieten niets bloot dan de handen met geborduurde handschoenen, en de punten der lederen laarsjes. De aangezigten waren in wijde kappen verholen; doch in weerwil van die sombere kleeding, waren de bevalligheid en fierheid van beider bewegingen onmiskenbare teekenen van jeugd en schoonheid.
Don sancho was afgestegen.
- Mevrouw! - sprak hij, zich met ontblooten hoofde tot de eene der dames wendende - Wij moeten hier den nacht doorbrengen. De onvermijdelijke noodzakelijkheid moge 't bij u verontschuldigen onder den blooten hemel te moeten vernachten.
De dame sprong vlug van haar ros, zonder de haar, door den Edelen geleider, aangeboden hand aan te raken, en antwoordde op fieren, doch treurigen toon:
- Waartoe verontschuldigingen, Don sancho! Zij zijn overbodig. Gij kunt mij naar uw goedvinden behandelen; ik ben uwe gevangene.
- o, Mevrouw! - riep hij uit - had ik het ongeluk u dat te doen gevoelen? In elk geval is het de schuld der droevige omstandigheden, waarin wij ons bevinden; maar in alles wat niet uwe bewaring en veiligheid betreft, is 't bevelen niet aan mij, maar aan u.
- Dat heb ik nog niet kunnen bespeuren. - sprak zij zacht, zich tot hare gezellin keerende. - Isabella! men dient zich aan het regt des sterksten te onderwerpen. Laat ons trachten te slapen zoo goed het kan!
Zij zwegen neêrslagtig stil, terwijl eene soort van tent voor beiden werd opgezet. De krijgslieden hadden een vuur van takken aangestoken, welks vlammen deze stille groep, en den taankleurigen Don sancho verlichtten.
Beide de vrouwen hadden de kappen van heur gelaat teruggeworpen, en de vochtige nachtwind ontkrulde hare lokken. De eene was bruin maar schoon; het hooge voorhoofd en de met lange wenkbraauwen overschaduwde oogen hadden eene onbeschrijfelijke uitdrukking van kalmte en waardigheid. Zij scheen naauwelijks twintig jaren te tellen, en toch was deze jeugdige bloem reeds
| |
| |
verbleekt. De andere was blond en bevallig; maar miste den glans van zielegrootheid, die hare gezellin verheerlijkte.
- Ach, - zuchtte zij, 't vermoeide hoofd opheffende - welk een langen weg! Wanneer zullen wij aankomen?
- Helaas! waarheen voert men ons? - was 't antwoord - Dat God ons helpe!... Don sancho! - ging zij voort, zich met hoogheid en toch eenigzins verzoekende, naar den ouden Ridder wendende - Ik beken, dat ik zeer ongerust ben. Een enkel woord kan dat eindigen. Ik begrijp niet waartoe die geheimzinnigheid dient. Zeg mij slechts welk klooster mijne gevangenis zijn zal.
- Mevrouw! - antwoordde hij glimlagchende - Gij zult het klooster der Benediktijnen bewonen.
- En in welk land. Is het eene Spaansche stad?
- Te Badajoz.
- Te Badajoz! - riep zij met drift uit - te Badajoz! Daar is het Spaansche Hof sedert het begin van den oorlog. Gij voert mij dus naar filips II, mij Donna luisa van Portugal! Ach, het ware mij beter geweest onder de muren van Beja te zijn begraven geworden! Gij hadt mij liever moeten dooden, Don sancho! Bij den hemel! ik zou liever mijn beul dan mijn cipier gevonden hebben.
- Mevrouw! Ik gehoorzaam de bevelen van mijnen en uwen meester. - antwoordde de oude krijgsman fier.
Donna luisa hief hare oogen en handen ten hemel.
- Mevrouw! - hernam Don sancho - 't is niet aan het Spaansche Hof, dat men de beleefdheid, aan uw ongeluk verschuldigd, zal vergeten, Ik heb de goede oogmerken des Konings en zijne toegenegenheid jegens u in de mij gezondene orders doorzien. Z.M. roept u slechts bij de Koningin.
- Om hem tot gijzelares te dienen. - sprak Donna luisa, met bitterheid - Geve de hemel, dat mijn vader spoedig met het zwaard mijn losgeld kome betalen!
Dit zeggende nam zij den arm van isabella en ging
| |
| |
langzaam in de opgeslagene tent. Twee beerenhuiden waren er op den grond gespreid, eene soort van koffer, op welken eenig voedsel was geplaatst, diende tot tafel; terwijl een fakkel van harstig hout dit kluizenaarsmaal en soldatenbed met een somber en onzeker, licht bescheen. Donna luisa zat neder en borst eensklaps uit in tranen. Isabella zat zwijgend en verslagen aan hare knieën en omsloot de koude handen der Prinses met de hare.
- Ach! - snikte zij - wie zal ons verlossen? Het Spaansche Hof zal eene harde gevangenis wezen. Er zullen rondom Uwe Hoogheid zoo veel verraders als dienstdoende heeren en dames zijn. Mij zal en ook in het oog houden. Wij zullen leven in voortdurende onzekerheid en gestadige vrees. Als wij eens poogden te ontvlugten? Nog zijn wij in Portugal. Er is geen klooster, geene woning, geene hut waar men ons eene schuilplaats zal weigeren. Gij hebt maar te zeggen: ‘Ik ben Donna luisa, de dochter van Don antonio, de dochter des Konings, dien de Spanjaarden hebben onttroond!’ Alle Portugezen zullen rondom u, gelijk te Bèja, eene borstwering maken van hunne ligchamen.
- Helaas! gelijk te Bèja, waar zij zich lieten dooden zonder mij te kunnen redden! Ik ben het worstelen met de vreeselijke oorlogskansen voor mijne vrijheid en leven moede. Gods wil geschiede - isabella! ik ben 't verpligt aan mijn hoogen rang, niet voor mijne vijanden te buigen, en fierheid te toonen in het midden der tegenspoeden; en wat verschilt mij ook de plaats waar ik mij op de wereld bevinde! Al mijne hoop is in den hemel, en hij, dien ik beminde ligt in het graf! Laat ons bidden!
Zij knielden en baden in zuchten en tranen. Langzamerhand kwam de slaap op beider oogeleden, en zij vielen in die verdooving, welke noch waken noch slapen is. Zij schreiden niet meer, zij dachten niet meer, maar behielden toch eene verwarde voorstelling van hetgeen haar omringde; zij hoorden, als in den droom, de geluiden daar buiten, het gebinnik der paanlen, en
| |
| |
het geroep der schildwachten, die, van uur tot uur, werden afgelost.
Eene door rampspoed beproefde liefde verbond deze edele meisjes aan elkander. De eene behoorde tot het Koninklijke Huis, de andere tot eene der eerste geslachten van Portugal. Donna luisa was de achter-kleindochter van emanuel den Grooten. Aanvankelijk tot klooslinge bestemd, sleet zij haren vroegsten leeftijd in het klooster van St. Clara, alwaar, vóór haren tijd, ook reeds andere Infanten, hoewel sieraden van haar geslacht en de hoop van Koninklijke verbindtenissen, in den bloei der jaren waren weggekwijnd. Ook zij zou afstand hebben gedaan van eene wereld, die zij naauwelijks bij geruchte kende. Reeds was de dag op welken zij non zou worden bepaald, toen haar vader, de Hertog van béja, haar tot zich nam. Koning Don sebastiaan regeerde nog. Hij was een jong en dapper Vorst, die uit de Koninklijke Huizen van geheel Europa eene gemalin had kunnen kiezen; maar hij beminde Donna luisa en wilde haar ten troon verheffen.
Dus was de nieuwelinge van St. Clara op het punt van den sluijer met de kroon te verwisselen; doch de graden van bloedverwantschap veroorzaakten zwarigheden tegen het huwelijk, en men moest den Paus om vergunning vragen. Staatslisten van het Spaansche Hof, dat gehoopt had de Infante, dochter van filips II, op den Portugeschen troon te zien, vertraagden de onderhandelingen. - Middelerwijl de Gezant van Don sebastiaan deze voortzette, ging Portugals Koning ten krijg naar Afrika. In den aanvang was deze oorlog voorspoedig en sebastiaan op het punt om zijn zegevierend leger terug te voeren. Reeds maakte men te Lissabon toebereidselen tot de plegtige ontvangst des vorsten en de viering zijns huwelijks, toen men de tijding van zijnen dood ontving. Hij was in den bloedigen veldslag in de vlakte van Alcaçar-Quivir, met de keur der adellijke jongelingschap gevallen. Alle voorname geslachten van Portugal namen den rouw aan, over dezen ramp, die de Christen-wapenen voor langen tijd van de Afri- | |
| |
kaansche kust verwijderde. De geheele Natie treurde; want elk beminde dezen Koning, die eene glorierijke toekomst scheen te gemoet te gaan. - De troonsbeklimming van den ouden Kardinaal hendricus had dus plaats onder het geklag van grooten en kleinen.
Donna luisa ging niet weder naar het klooster van St. Clara, want het lot bereidde haar nieuwe grootheid en nieuwe rampen. Haar vader volgde op Don hendricus, wien de dood geen tijd had gelaten om het purper af te leggen en te huwen, en luisa stond weder een oogenblik op de eerste trede des troons, haar vroeger ten zetel bestemd. Maar filips II, Koning van Spanje, stamde van moederszijde insgelijks van emanuel den Grooten af en maakte aanspraak op zijne nalatenschap.
Eene eeuw vroeger was reeds door ferdinand en isabella het plan gevormd om door eene echtverbindtenis, tusschen Koning emanuel en hunne oudste dochter, de beide rijken, op het schierëiland, onder éénen schepter te brengen. Doch het kinderloos overlijden der jonge Koningin van Portugal had dit oogmerk verijdeld en door johanna de krankzinnige was de erfenis van de Spaansche kroon in het Oostenrijksche Huis gebragt. Filips wilde nu het doel van ferdinand en isabella bereiken. Het afsterven van don sebastiaan had den hinderpaal die hem stuitte doen vallen, zoodat hij, sedert den slag van Alcaçar-Quivir, de bemagtiging van Portugal, 't zij door 't regt van erfopvolging, 't zij door dat van den degen zich ten doel stelde. Hij liet echter Don henricus de kroon behouden; maar toen Don antonio werd uitgeroepen, rukte het Spaansche heir, onder alva, over de grenzen en de oorlog was verklaard.
Donna luisa hield zich te Béja op, en werd er door de benden van filips belegerd. De inwoners verdedigden zich met onbezweken dapperheid tot het uiterste; doch de plaats bezweek niettemin en was twee dagen en nachten lang aan plundering, brandstichting en alle gruwelen ter prooi. Alleen de kerken en kloosters werden gespaard. Donna luisa viel dus in de handen van Don sancho, die 't bevel kreeg, om haar naar het Hof
| |
| |
zijns meesters te brengen. De treurende Vorstin moest vertrekken, zonder te weten waarheen. Van allen die haar omringd hadden, bleef slechts eene vriendin haar bij: isabella, wier trouw alle rampen trotseerde. Dit jeugdige nu ook gevangene meisje, afstammelinge der Hertogen van avero, bezat met de titels ook de sints eeuwen opgestapelde schatten van dat magtige Huis, en alzoo een huwelijksgoed, dat vele Souvereine Vorstinnen haar mogten benijden.
Isabella was eindelijk ingeslapen, maar de Vorstin zat met half geopende oogen en ingehouden adem dommelend te luisteren; het hoofd naar de opening der tent gekeerd, meende zij iets te hooren 't zij wezenlijk of in een droom. In de verte klonk een lied door den stillen nacht; nu eens verflaauwden de klanken op den wegvloeijenden wind, dan weder verhieven zij zich vol en helder. Langzamerhand werd hare gewaarwording zoo duidelijk, dat zij geheel ontwaakte en oprijzende vroeg:
- Isabella! hoort gij niets?
- Neen.
- Ja, toch, luister!
Isabella ontwaakte nu ook geheel, en luisterde, en zag verrast op, en legde een vinger op haren mond, terwijl zij met de andere hand op den schildwacht wees, die onbewegelijk voor de tent stond.
- Dat is het afscheidslied van Don sebastiaan. - fluisterde de Infante, haar hoofd op isabella's schouder liggende. - Dat is het lied, door hem, bij zijn vertrek, gedicht. Wie het zingt heeft 't van hem-zelven alleen kunnen hooren. Het is een dergenen, die hem gevolgd zijn in het land der ongeloovigen, waar hij omkwam! Indien 't eens een vriend ware door den hemel bestemd om mij te verlossen.
Maar de zang hield weldra op en nu vernam men weder niets anders dan het murmelen van de rivier en somwijlen den kreet eens voorbijtrekkenden vogels. Ras werd het licht der sterren bleeker en verkondigde, een witte streek in het oosten, de komst des dageraads. De oevers der Guadiana lagen in een mist, hier en daar door
| |
| |
den gloed der vuren gekleurd. Sommigen der krijgslieden sliepen op den naakten grond in hunne mantels gewikkeld, anderen hielden rondom een vuur van takken de wacht.
- Ik hoor niets meer, - fluisterde isabella - misschien was het een der soldaten, die aan den oever zijn ros drenkte. Maar de dag breekt reeds aan; men zal spoedig weder opzadelen.
De Infante liet het hoofd weêr zinken, en sprak met sombere onderwerping:
- Welnu, wij zullen dan gaan, en binnen weinige uren zal de dochter des Konings van Portugal de bevelen van den Spaanschen heerscher vernemen. Dat God hem ingeve om mij te verbannen, verre van zijn Hof! Ach, isabella! dat lot moest u niet bij mij ten deele vallen!
- Mevrouw! antwoordde de maagd, levendig - Mijne hoop is, als de uwe, begraven. Mijn vader is strijdende voor Don sebastiaan gevallen, en de ongeloovigen hebben beiden in hetzelfde graf geworpen. Niets hecht mij meer aan de wereld. Ik wil mij met u begraven in de eenzaamheid der ballingschap.
Maar de Infante schudde het hoofd, en sprak:
- Neen, Hertogin van avero! neen. Ik neem dat offer uwer liefde niet aan. De edelste, de rijkste erfgename van Portugal moet den rang en stand, waarin God haar heeft geplaatst, niet laten varen om zich binnen kloostermuren te verbergen. Ik begeer, dat gij huwt, met een dier edele Portugezen, die ons in den tegenspoed zijn getrouw gebleven. Welke schoonere belooning zou hem voor moed en trouw kunnen geschonken worden! Gij moet eene dier schulden betalen, welke de Koningen in tijden van ongeluk aangaan; eene schuld van dankbaarheid, door geene titels of schatten te voldoen. Dan zult ook gij gelukkig zijn. Ik ken u. Gij zijt niet geschikt voor afzondering en eenzaamheid.
- Uwe Hoogheid meent alzoo, dat ik de ijdelheden der wereld zou betreuren? Helaas! heb ik niet al voorbeelden genoeg van hare wankelbaarheid en nietigheid gezien?
| |
| |
- Neen, niet de schittering van uwen rang zoudt gij betreuren; maar er zijn genietingen, waarvan gij u niet zoudt kunnen losrukken. Gij hebt behoefte aan de vrijheden en zoete gewoonten in welke gij zijt opgevoedt.
- En betreurt gij dan niets, Mevrouw!? Zult gij-zelve nooit een blik naar het verledene wenden? en zal dan ook u het offer niet te zwaar zijn?
Donna luisa vouwde de handen en sloeg in vervoering de oogen ten hemel.
- Neen; - sprak ze - want hij, dien ik beminde is immers niet meer op de aarde.
Zij gingen nu buiten aan den voet eens booms zitten, welks breede armen een uitgebreide hut van bladeren vormde. De vogelen zongen in het loof; de ochtendwind verdreef de nevelen, en de zon ging schitterend op. De smalle weg, aan den eenen kant met rotsen bezoomd, volgde de bogten der rivier. Hier en daar bogen treurwilgen hunne lenige takken over het water en vormden schuilplaatsen voor den eenzamen reiziger. Aan den gezigtëinder verhief zich een dier oude torens, welke den Moorschen naam: Atalaija behouden hebben. Hij beheerschte deze woeste streek, en zijn getande tinnen schenen een kroon te zijn voor de hoogte op welke hij rustte.
- Welk eene eenzaamheid. - sprak Donna luisa. - Nergens een dorp of maar eene woning. Het is alsof de weg alleen ware aangelegd, om naar dien bouwvalligen toren te leiden.
- Toen ik van nacht uitzag meende ik toch in de verte vuren te zien - merkte isabella op - en straks zag ik daar ginds, tusschen de wilgen, een man niet tot onze geleiders behoorende.
Men had de schildwachten ingetrokken; ieder was tot vertrekken gereed, toen Don sancho de vrouwen naderde.
- Mevrouw! - sprak hij tot de Prinses, den hoed afnemende, alsof hij haar in de zalen van Buen-Retire zijne opwachting hadde gemaakt. - Ik ben tot uwe he- | |
| |
velen. Ik hoop, dat gij dezen nacht een weinig van de vermoeijingen dezer lastige reis zult zijn bekomen.
Zij antwoordde slechts met eene fiere hoofdknik, en isabella zeide eenigzins spottend:
- Hare Hoogheid wil vooral u niet laten wachten, Cavallero! Zij is gereed.
De oude hoveling boog zich met de stijve beleefdheid, die hij ten hove van karel V had geleerd, en herhaalde tot de Prinses hetgeen hij reeds gezegd had:
- Mevrouw! ik ben tot uwe bevelen.
Dat hij haar, Hertoginne van Béja, Infante van Portugal, den titel van Hoogheid onthield, trof haar diep. Het was de eerste maal, dat bij haar Mevrouw noemde; en zij begreep, dat dit eene voor haar gewigtige reden zoude hebben.
- Men wil ons - dacht zij - zoo diep vernederen, dat ons geen eerbewijs, in den naam zelfs, overblijft.
Don sancho sprak met den Kapitein, en beiden poogden omtrent de plaats, waar zij waren, tot zekerheid te komen, alvorens verder te gaan; want het was niet zonder gevaar, dat zij, zoo klein in getal, dit met geweld onderworpene land doortrokken, waar men niet dan vijanden ontmoeten kon. De schrandere hoveling beschouwde den stroom, die, tusschen de rotsen besloten, snel en diep met kleine watervallen zijne golven zeewaarts stuwde.
- Wij moeten in den omtrek van Jurmegna zijn - sprak hij. - De Guadiana is aan de grenzen, en de overoever is Spaansche grond. Bij st. juaire, ik vervolgde den weg liever aan de andere zijde. Zouden wij er niet over kunnen komen?
- Ja - antwoordde Kapitein rodriguez, de schouders ophalende - als er een pont ware.
- Misschien zullen wij hooger op eene waadbare plaats vinden.
- Ik twijfel zeer. Niet vroeger dan bij Badajoz komen wij in Spanje.
- Rekent gij niet, dat wij nog drie of vier uren hebben af te leggen?
| |
| |
- Ik heb voor niets ingestaan, en verlang maar uit deze engte te komen, waar enkele bedreven mannen een geheel leger kunnen ophouden. Er is daar ginds bij dat oude nest maar een hinderlaag noodig om ons in te pakken. De herder, dien Uwe Excellentie gister ondervroeg, heeft niets van dien bouwval gezegd.
- Daar zijn maar uilen, Kapitein rodrigues! zend een paar uwer lieden op veldöntdekking uit, neem alle voorzorgen, die onzen togt kunnen beveiligen, en dan voorwaarts!
Toen hij dus sprak, kwamen twee, reeds vroeger door den Kapitein uitgezonden, veldontdekkers terug met een jongen herder die tusschen hen liep, met een vasten, vrijwilligen stap.
- Die - riep rodrigues, is dezelfde, dien Uwe Excellentie gister heeft ondervraagd. Hij doet, dunkt mij, zijne geiten nog al fraai weiden!
- Ik verwachtte niet - sprak Don sancho tot den herder - u twee malen op onzen weg te zullen vinden. Welnu spreek op; waar zijn wij? - Gij hebt gisteren gezegd, het land te kennen; als gij ons misleid hebt, doe ik u aan den naasten kruisweg ophangen.
De herder, zonder door deze bedreiging verschrikt te schijnen, antwoordde in het Portugeesch:
- Uwe Excellentie moge met mij naar welbehagen handelen. Maar in alle geval is Monsaras ver achter ons, en daar ginds moet men de torens van Juremagna kunnen zien; in den nacht had ik echter de eene streek voor de andere kunnen nemen.
- En herkent gij nu den weg?
- Wij zijn nu bij de grenzen, vier uren van Badajos.
- Waarom zijt gij ons gevolgd?
- Ik heb den geheelen nacht geloopen, om van Uwe Excellentie regt te vragen. Toen gij mij gisteren zaagt, had ik eene kudde van twaalf geiten; nu heb ik er niet ééne meer. Ik ben door Spanjaarden overvallen en zij hebben al mijne arme dieren gedood.
Deze opheldering was eenvoudig en verdreef allen achterdocht. Don sancho wist, dat de bezetting van
| |
| |
Béja dikwijls door de omstreken zwierf en landlieden plunderde.
- Men heeft u alles ontnomen, - sprak hij - welnu, word soldaat en trek, om te beginnen, met ons naar Badajos.
Men ging op weg, Donna luisa en isabella waren in het midden van de bende, die op den steenachtigen en door diepten afgebrokenen weg, stapvoets voortging. Kapitein rodrigues merkte op, dat de herder de gevangenen zocht te naderen. Op hem aanrijdende, schreeuwde hij:
- Vooruit, deugniet! Ik houd u in 't oog.
De herder ging tusschen de paarden door weder naar het hoofd van den troep. Niemand sprak; men hoorde niets dan den stap der paarden, en van tijd tot tijd eenig bevel van den Kapitein. Eensklaps hief de herder het lied aan, dat in den afgeloopen' nacht luisa had wakker gehouden, doch hij had naauwlijks begonnen, of men gebood hem te zwijgen. De weinige woorden echter, die hij gezongen had, waren genoeg geweest, om de opmerkzaamheid van Donna luisa op hem te vestigen. Zij zag Donna isabella aan met een blik, die duidelijk zeide:
- Deze man is niet wat hij schijnt! kent gij hem?
Een blik van isabella antwoordde: neen.
Een tweede blik van Donna luisa voegde haar toe; gij hebt nu gehoord isabella! ik had mij niet bedrogen!
Zij namen nu het voorkomen des herders nader op. Hij ging vooruit; de saaijen herdersrok was gemeen, maar zijn houding was edel; hij droeg 't hoofd hoog onder zijnen hoed van spaansch gras, en nette haren kwamen van onder en tusschen de mazen van zijn hoofdnet te voorschijn. Toen zij hem opnamen, keek hij eens rond, en toonde hun de lijnen van een ernstig, schoon profiel.
Een blik van Donna isabella echter bevestigde 't aan de Prinses, dat zij hem nimmer had gezien.
Naauwelijks was die blik gewisseld of twee geweerschoten knalden uit den bouwval; er ontstond een oogen- | |
| |
blik verwarring. Maar Don sancho, omringde met eenige ruiters de twee gevangenen, en het overige der bende volgde den kapitein, die zijn ros de sporen gaf en op den bouwval aanrende.
Toen vielen er een twintigtal schoten, en eenigen der Spanjaarden stortten van hunne paarden.
- Wij moeten hen helpen! - sprak Don sancho koelbloedig, en stelde zich, met de pistool in de hand, aan het hoofd der nog overige ruiters.
Nu vloog de herder naar Donna luisa, die met hare gezellin alleen was gebleven en den toom van haar paard grijpende, sprak hij snel:
- Vrees niet, Uwe Hoogheid! Eenige mannen hebben besloten, om u te bevrijden! Stijg af, en vlieg, terwijl men vecht, naar den Alabaija.
De Prinses sprong moedig tusschen de rossen, Donna isabella volgde haar en de herder ging haar voor. Twintig schreden achterwaarts streed men; eenige mannen achter den hoek van den weg verscholen, hielden de krijgslieden van Don sancho tusschen twee vuren, verscheidene Spanjaarden vielen neder, en het scheen, dat geen' hunner den onzigtbaren vijand zou ontkomen.
Ondertusschen was Donna luisa het voetpad nabij, dat over den rug der dorren heuvels liep. Op dat oogenblik zag Don sancho zijne gevangene, op het punt om hem te ontsnappen, en de onverzaagde Ridder vloog haar na. Helaas! hij kwam nog tijdig genoeg om haar dien weg af te snijden. Zij deinsde terug. Toen schreeuwde de herder: beklim den overkant dier diepte en gij zijt gered. - Don sancho liet haar den tijd niet; hij sprong op haar toe, greep haar aan, loste zijn pistool op den herder, trof hem in de borst, en de ongelukkige zonk stervend neder. Don sancho hief de Infante, in weerwil van haren tegenstand, met reuzenkracht voor zich op het paard, en riep in triomf: Nu hebben wij den weg vrij of zij moeten ons dooden!
Op dit gezigt ging er een kreet van woede en smart onder de aanvallers op, het vuren werd gestaakt, en Don sancho vervolgde rustig zijn weg. Donna luisa lag
| |
| |
als zamengevouwen in den ijzeren arm, die haar omklemde. Daar vertoonden de aanvallers zich ter zijde van den weg, in hun midden zag Donna luisa een ruiter in eene half Arabische rusting; en toen zij dien zag, gaf zij een gil en viel in zwijm. Het was Koning sebastiaan; een doode uit het graf verrezen; eene verschijning uit de andere wereld, die in schijnbaar stoffelijke vormen, zich plaatste op haren weg.
Don sancho hield de Prinses met beide zijne armen, als dood, aan zijne borst geklemd; de bende omringde hem en draafde weg, ten aanzien des vijands, die als verlamd stond en geen vuur meer durfde geven.
(Het vervolg hierna.) |
|