| |
A.J. Lastdrager. Tafereelen en Karakschetsen uit Vaderlandsche Geschiedschrijvers, sedert het begin der 16de Eeuw, voor Protestantsche Nederlandsche Jongelingen. Eerste Deel, van 1521-1648. Te Amsterdam, bij G.J.A. Beijerinck. 1850. In kl. 8vo. VII en 328 bl. - IIde Deel. Te Amsterdam, bij G. Portielje. 1851. In kl. 8vo. VIII en 420 bl.; elk Deel voorzien van eene Titelplaat; te zamen f 3-70.
De Heer Lastdrager, wiens geschriften over de Vaderlandsche geschiedenis gunstig bekend zijn, heeft dit geschiedkundige werk met een bepaald en allezins loffelijk doel zamengesteld. Hij heeft geschreven voor Nederlandsche Protestantsche jongelingen. In zijne woorden: ‘Aan den Lezer’ zegt hij, dat het zijn oogmerk is: ‘mede te werken om de dagen, waarin het hoogste ook het hoogste gold en, bij manhaftige verdediging van haardsteden en altaren, laauwheid onbekend was, in het geheugen der jongelingschap te prenten, en dat te doen met de woorden van hen, die slagtoffers of getuigen waren van den dwang.’ - Dit eerste en voornaamste doel dezer verzameling, uittreksels te geven uit onze oudere Geschiedschrijvers, springt vooral helder in het oog bij het lezen van het Eerste Deel, dat, van het midden der 16de tot het midden der 17de eeuw, de voornaamste gebeurtenissen aanroert. Daar vindt men stukken uit de Historie der Martelaren, uit de Chroniick van twisk, uit bor, van meteren, hooft, en anderen; zoodat ook de Schrijver zich meermalen genoopt heeft gevonden, een woord in den tekst of aan den voet der bladzijde te plaatsen, tot
| |
| |
verklaring van voorkomende verouderde woorden of spreekwijzen.
Omtrent de redenen die den Heer lastdrager tot de zamenstelling van dit werk bewogen hebben, zegt hij in de Inleiding: ‘Naar het gewone begrip, en vooral volgens de aanvallen der Roomschen op luther en zijne medehervormers, moge het schijnen alsof de tegenstand, tegen der Geestelijken magt, leer en zeden, behoort tot den tijd der algemeen bekende Reformatie, in den aanvang der 16de Eeuw, en, dat dus aan deze de opstand der Nederlanders, tegen Spanje en Rome, zij toe te schrijven. Het laatste is grootendeels waar; het eerste niet. De bedoelde tegenstand dagteekent van eeuwen vroeger, en vernieuwde zich bij verschillende gelegenheden, naarmate de druk der pauselijke driedubbele kroon, door nieuwe eischen, aanmatigingen en vervolgingen, meer of minder zwaar gevoeld werd, of de losbandigheid van de pijlers des H. Stoels meer openlijk ergernis verwekte.
De grond tot de scheuring der Kerke, in genoemde eeuw, lag dus dieper, en, derhalve, ook de aanleiding tot de gebeurtenissen, waarvan de geschiedenis de tafereelen heeft bewaard.’ - Om dit te bewijzen, doorloopt de Schrijver de vroegere eeuwen, van het midden der 8ste eeuw af, en maakt het den lezer allezins duidelijk, dat de grond tot de scheuring der Christelijke Kerk, in het algemeen, tegenover Rome, dieper lag. - Later wordt de gelegenheid om dit met betrekking tot Frankrijk nader aan te toonen, niet ongebruikt gelaten. In de Noot (D. II, bl. 196) bij 't behandelen van de ‘Aankomst en opneming van vlugtelingen uit Frankrijk, Piemont en den Paltz, Ao. 1600-1752’, leest men: ‘Het was niet de eerste vervolging in Frankrijk. Neen; de gruweltooneelen dagteekenden reeds van het begin der 13de eeuw, en duurden met meer of minder woede voort, tot het midden der 18de eeuw; dus gedurende 550 jaren.’
Zietdaar het standpunt, waarop de Heer lastdrager zich plaatst en tot het einde toe waardiglijk handhaaft door 't mededeelen van onderscheidene ‘Tafereelen en karakterschetsen’, uit een aantal Schrijvers bijeengebragt;
| |
| |
hier en daar, als de oorspronkelijke Schrijver minder schilderachtig wordt, of zich in uitweidingen verbreedt, eene wijle afgebroken, doch later, als hij weêr bondiger en krachtiger wordt, weder opgevat tot voortzetting of voltooijing van de behandelde gebeurtenis of daad.
Het Eerste Deel begint met de aanleiding tot den opstand tegen Spanje, het lijden der eerste martelaren, die reeds in 1523 door den geloofshaat werden geofferd. Onder dezen had henricus van sutphen wel niet het minst te lijden (bl. 20-26). Dan volgen bijzonderheden omtrent Keizer karel V, zijn afstand, de oogmerken van zijnen zoon filips II, de invoering der Inquisitie, en de uitvoering harer bloed-vonnissen. Na het verbond en smeekschrift der Edelen, den invloed der Rederijkers, de openbare prediking der Hervorming in het open veld, door de zoogenoemde ‘Hagepredikers’, komt het onweder uit Spanje dreigend opzetten. Oranje, daarvan in tijds verwittigd, week naar Duitschland. Vele Nederlanders namen de vlugt (bl. 105, volgens brandt): ‘Duisenden van menschen van allerley staet, die sich maer eenigsins aen 't invoeren of gedoogen van 't preeken of kerkschenden of oproer, schuldig kenden, verylden de vlugt en maekten sich ten land' uit, op syn voorgank en waerschouwing (van oranje). - Daer (te Amsterdam) quam niet alleen 't gerucht, voorboode der naekende benautheit, maer menigte van vlugtelingen uit verscheide gewesten, voor de poort, en moesten buiten staen; ja hun wierd ook door de wethouders belast terstond te vertrekken. Een deerlyk aenschouwen, soo veel ellendige luiden, met wyf en kinderen, op den dyk; sonder aenhoudt (verblijf), sonder hope, uit d'eene noodt in d'andre swervende.’
Bl. 106: ‘De groote menigte van menschen, die uyt het land vlugteden, en die, nae de meining van sommige, wel het getal van hondert duysent uytmackten, die haer huysgesin, haer goederen, neering of handwerk, moesten verlaeten, en buyten 's Lants gaen omswerven, waerdoor een groot verval in de koophandel en neering quam, en die de konsten en handwerken ook
| |
| |
buyten 's Lants bragten, veroorsaekte een groote ontsteltenis en beklag.’
Alva, in het land gekomen, deed bij plakkaat alle uitgewekenen indagen, op verbeurte van lijf en goed. Hoe hij voornemens was hen te handelen, bleek in de eerste dagen van Zomermaand 1568, toen hij vele Edelen te Brussel, onder glimp van regt, deed ombrengen; ook egmond en hoorne, die, als zoo velen, aan de trouw des Konings hadden geloofd.
Hoe woordbreuk, verraad en openbaren of sluipmoord alva, zijnen zoon, en hunne trawanten kenmerkten, hebben de belegering van Naarden, Haarlem en het lot dier steden, na overgave, bewezen. - Doch wat evenaart in afgrijselijkheid de moordaanslagen, met groote beloften, door filips II uitgelokt, waarvan de onvergetelijke Prins willem I het voorname mikpunt was. De voornaamste aanslagen worden vermeld (bl. 236-243), en de moord door balthasar gerards gepleegd, in den kernachtigen stijl van hooft gegeven (bl. 243-249). Volgens strada, die in dezen vooral geloof verdient, hadden, toen gerards den moord volbragt, nog drie andere ellendelingen 't op het leven van den grondlegger onzer vrijheid gemunt. Maar, hoe Koning filips te noemen, die de menschelijkheid zoo geheel verloochende, dat hij, hoogst geplaatste Souverein in de Christenheid, eenen moordenaar schatten en adeldom beloofde! En wat te zeggen van het Kerkgenootschap, dat den booswicht, eer hij den moord volbragt, van alle schuld vrijsprak, en na den moord tot martelaar verklaarde! - Bor, een tijdgenoot, aan wiens waarheidsliefde geen twijfel is, stelt dit alles buiten kijf, en verhaalt, hoe in verschillende steden in Nederland, de R.K. geestelijkheid, den volbragten moord, met gebeden wilde vieren. Te 's Hertogenbosch werd in de Domkerk inderdaad een Te Deum gezongen; maar de Gemeente beschouwde 't als eene straf des Hemels, toen des avonds de toren der kerk door den bliksem getroffen werd en verbrandde.
Het is waarlijk niet te onpas de Protestantsche jeugd deze feiten te herinneren, in eenen tijd waarin Schrijvers
| |
| |
opstaan, die zich niet schamen de gebeurtenissen, waarvan in de tweede helft der 16de eeuw, de Nederlanden het tooneel zijn geweest, te verdraaijen, en te verminken, en op alle wijzen aan de waarheid te kort te doen, om de helden der Hervorming in een hatelijk licht te plaatsen.
Eenige daden van held maurits en diens edelen broeder, en van eenige vermaarde zeehelden, uit den tachtigjarigen krijg, worden geschetst of in tafereelen voor oogen gesteld. Verder handelt dit Deel over eenige latere gebeurtenissen, b.v. de zeetogt en krijgsbedrijven van l'hermite en schapenham, de vredehandeling te Munster, en het overlijden van den Stadhouder frederik hendrik.
Het Tweede Deel loopt tot den tegenwoordigen tijd, en is niet minder belangrijk dan het vorige. De lotgevallen van Nederland zijn, ook gedurende de twee laatst verloopene eeuwen, hoogst merkwaardig geweest; ook door uitredding, als er geen hope meer was en elke gunstige wending onmogelijk scheen!
Treffend was het afsterven van willem II, nog geen 25 jaren oud. Uit den ‘Hollandsche Mercurizus’ van dien tijd, vernemen wij (bl. 3): ‘Het was remarcabel te sien het groot getal van menschen komende uyt Zuyden ende Noorden, getrocken door eygen affectie en niet aensiende noch onbruyckbare wegen, uytnemende hooge vrachtloonen, ende dat met seer weynigh gemack ende pleysier alles in een suur ende ongestuymigh saysoen des jaers. Degeene die hun in tydts van een goede herberge niet voorsien hadden, waren gedwongen de kerck tot hun logys en een bosje stroo tot hun bedde te nemen.’ - Zoo groot was de toeloop om den Stadhouder de laatste eere te bewijzen en de begrafenisplegtigheid bij te wonen. - De karakterschets, alhier bl. 5, door den Heer lastdrager aan wagenaar ontleend, volge: ‘Stoutmoedig, wakker, onvermoeid, beleefd, mild tot eigen schade toe, fraai van leest, gezond, hield men hem voor een' Vorst, die in den jeugdigen leeftijd reeds voor zijne voorvaderen, niet behoefde te wijken. Schoon te groot een liefhebber van jagen, kaatsen, balslaan, zwemmen en baden
| |
| |
in koud water, verzuimde hij echter de oefeningen van den geest niet; want hij sprak met gemak vijf talen en was niet onbedreven in de geschiedenis, dicht-, rede-, wis- en natuurkunde.
De groote meerderheid des volks beweende zijn' dood, daar men verwachten mogt dat hij, was 't nood, zijne voorvaderen zou geëvenaard hebben.’ - En die Vorst, sedert door zoo velen en nog ten huidigen dage miskend, wordt, in die bedrijven, welke hem het meest ten blaam worden aangewreven, op bondige wijze verdedigd niet alleen, maar van allen blaam gezuiverd in het vertoog van de Staten van Zeeland, opgemaakt toen de Staten van Holland in 1667, het Kapitein-Generaalschap, van het Stadhouderschap over Holland en Zeeland, wilden afscheiden. Kort daarna volgde, van de zijde van Holland, het zoogenaamde Eeuwig Edict.
Eenige zeeslagen worden vermeld uit den oorlog tegen Groot-Brittanje, van 1665-1667. De lezer vindt een tafereel van den vierdaagschen zeestrijd van 11 tot 14 Junij 1666, zoo als die door ‘de Hollandsche Mercurius’ is geleverd, op bl. 31 enz. - Uit den volgenden oorlog tegen Engeland, vergunne men ons een paar aanhalingen: - Kapitein de haas, met een convooi van 60 koopvaardijschepen, door holmes in het Kanaal aangetast wordende. ‘De Engelse Commandeur gaf heel onverwagt met scherp de heele laag aan de haas, die deselve met syn beyde lagen beantwoordde, eer holmes syn schip hadde gewent. Met dit begin verhief zig de stryd der Engelsen tegens de Nederlandse vloot, op dewelke deselve, als felle wolven op een hoop weerlose schapen, met groot gejuych en geschreeu furieus quamen aanvallen, in meninge, om haar van malkanderen te stroyen, en dan te gemakkelyker d' eene voor en d' ander na in te slokken, en als een buyt in hare roofhaven op te brengen; maar wierden, tegens haar vermoeden, so mannelyk gerepousseert, dat sy tegens den avond genoodsaakt waren met schande en sonder buyt af te wyken.’ Den volgenden dag werd de strijd hervat, en ofschoon aan ‘6 kleyne Nederlandse convoyers, die door
| |
| |
hare langduyrige reyse vuyl en onbequaam waren geworden tot vaardig zeylen’ de zorg van 66 koopvaarders was aanbevolen; terwijl zij besprongen werden door ‘12 grote en 5 mindere vyandsschepen; die alle wel bezeylt en bemant’, gelukte het de haas de meeste schepen behouden binnen te brengen, met gering verlies. Slechts 4 koopvaarders vielen den Engelsen in handen, en een convoyer ging te grond; hetgene ‘nochtans haar (der Engelschen) geledene schade geensins koude vergoeden; want behalve dat hare schepen heel schadeloos en ontramponeert waren, zyn van haar, verre over duysent mannen gebleven, en ruym soo veel gequetst.’
De gebeurtenissen, in welke willem III regtstreeks of zijdelings is betrokken geweest, worden in schetsen of in tafereelen voorgesteld, die meer dan 100 bladzijden beslaan. Inderdaad een hoogst belangrijk tijdvak voor Nederland en voor geheel Europa, dat tijdvak van den Stadhouder-Koning! - Welke gewigtige lessen heeft het jaar 1672 voor Nederland nagelaten! Is de maand Junij 1672 eeuwig gedenkwaardig in de Jaarboeken van Nederland, van wege de lafhartigheid, het verraad en de kleinmoedigheid van zoo velen, en van wege de overgave van steden, sterkten en geheele gewesten aan den vijand, - zoo eindigde evenwel die maand niet, zonder dat redding opdaagde. Als eene heldere ster, in een donkeren nacht, vertoonde zich de heldhaftige verdediging ven Aardenburg. Zij was de morgenster, die den dageraad vooraf ging. Te Dordrecht ging die dageraad op in 't hoofd van den Oranjeloot, in de waardigheid zijner Vaderen. Wat de Regenten van Amsterdam, ruim twintig jaren vroeger, tegen de Unie hadden misdreven, werd nu uitgewischt door hun eenparig besluit: ‘om alle onderhandelingen met den vijand af te snijden, en na geen conditiën meer te luisteren.’ - Koning lodewijk had zijn hoofdkwartier te Utrecht, en dacht het Gemeenebest aan zijne gloriekar gekluisterd te hebben, maar het genie van oranje dwong hem welhaast, al zijne overwinningen te ruimen, bijna even schielijk als hij
| |
| |
ze gewonnen had. - Als ooit - hetgeen God verhoede! - Nederland weder, gelijk in 1672, op den rand des verderfs moeste komen, dan denke de Landzaat aan de wonderdadige uitredding des Vaderlands van dat zelfde jaar, en trachte zijne Vaderen te evenaren; dan zal Nederland gewis ook alsdan behouden worden en over zijne vijanden zegevieren.
De lezer wordt ook door den Heer lastdrager in den treurigen tijd verplaatst, toen wij in eigen ingewanden woelden, en eerst in het Bondgenootschap met de groote Republiek daarvoor werden gestraft, later van napoleon bonaparte de grievendste vernedering en verguizing moesten ondervinden. Het herstel, op het einde van 1813, dat Nederland aan eigen moed en geestkracht had te danken, en de ongewenschte vereeniging met België, om te zamen één Koningrijk uit te maken, worden levendig voorgesteld; ook hoe in België 't Ultramontanisme de toegestoken broederhand terugstiet, en de Nijverheid verlangde, dat de Hollandsche koophandel aan haar zou worden opgeofferd. Verder schetst het werk beknoptelijk het oproer in en den afval van België; van speyks heldhaftige opöffering, en den Tiendaagschen veldtogt, in welken de Prins van Oranje, later Koning willem II, op nieuw bewees een uitstekend Veldheer te wezen.
Zal men nu toestemmen, dat het werk alleen voor Protestantsche jongelingen is bestemd; of zal men zeggen, dat ook de meer bedaagde Protestanten 't in handen behooren te nemen? Wij achten deze Historische Bloemlezing, vooral haar Eerste Deel, eene doelmatige handleiding voor Protestantsche ouders en opvoeders, om in hunne gezinnen den Nederlandschen geest te onderhouden en aan te kweeken. Of vordert de tegenwoordige tijd geene buitengewone waakzaamheid, opdat het kleinood, door onze Vaderen in de 16de eeuw, ten koste van hun bloed verworven, niet verloren ga, maar 't erfdeel blijve ook van onze nakomelingen! - Moge dit werk bijdragen om alle laauwheid af te wenden, en bij elk het hoogste steeds het hoogste te doen gelden! - Zoo zij 't ook voor den laten naneef ten zegen!
l.
|
|