| |
De Remonstrantie en het Remonstrantisme. Historisch onderzoek door Dr. Joannes Tideman, Predikant bij de Remonstrantsch-Gereformeerde Gemeente te Rotterdam. Té Haarlem, bij de Erven F. Bohn. 1851. In gr. 8vo. 131 bl. f 1-50.
De tegenwoordige tijd is een tijd van kritiek, zeer mogelijk rijk aan heilzame vruchten voor hen die nà ons zullen komen. Het is eene vraag van den dag geworden: wat de verschillende Kerkgenootschappen onder- | |
| |
scheidend kenmerkt? Als het onderzoek daarnaar geleid en bestuurd wordt door liefde tot de waarheid, kan de uitslag geen andere zijn dan dat men elkander broederlijk nadert, en ondervindt, dat allen op hetzelfde grondgebied des geloofs staan. - Misschien is er geen ander Kerkgenootschap zoo partijdig en onbillijk beoordeeld als dat der Remonstranten, en uit dien hoofde heeft de Heer tideman een belangrijk werk gedaan, door een zuiver historisch onderzoek in te stellen naar den geest, het wezen en den aard van het Remonstrantisme. Zoo als hij de zaak heeft aangevat, is zijn arbeid eene geschiedenis niet zoo zeer van zijn Kerkgenootschap, maar van de levensuiting in hetzelve. Langs dien weg ontwijkt hij zoowel de vermelding als de beoordeeling van de misbruiken, welke sommige individuën van het Remonstrantsch beginsel mogten hebben gemaakt, of werkelijk gemaakt hebben.
De Schrijver heeft wèl gedaan met den officiëlen tekst van de Remonstrantie in zijn geheel op te nemen; deels, omdat zij weinig bekend is, maar bovenal, omdat zij de grond-acte is van het Remonstrantisme. Hij behandelt vervolgens haren oorsprong, inhoud, beteekenis en waarde. Met scherpzinnigheid beantwoordt hij de vraag, wat zij is: - een protest, een request, eene apologie, eene confessie? - en toont aan, dat zij dat alles te zamen, en niets van dat alles uitsluitend noch geheel is. Zij is dus inderdaad eene remonstrantie, een vertoog dat tot verweerschrift dienen moest; waarin zij die zich met het Kalvinistisch Determinismus niet konden vereenigen, gemeenschappelijk, in het openbaar, en luide, en bepaald, hun gevoelen uitdrukten, dat vroeger slechts door enkelen als een individuëel gevoelen was uitgesproken; maar dat nu als ware 't een officiëel karakter aannam. Het was eene stem in de Kerk, niet tegen de Kerk, maar tegen een gevoelen, dat, toevalligerwijze, eene zekere meerderheid van stemmen had verkregen.
Tideman doet onderzoek naar het oorspronkelijk Remonstrantisme (1610-1632), en geeft de bronnen op van den eersten en tweeden rang, waaruit het te kennen
| |
| |
is, met vergelijking van de andere bronnen; zóó, dat het onderzoek ‘éérst analytisch de wezenlijke bestanddeelen van het Remonstrantsch gevoelen onderscheiden, dán synthetisch hun onderling verband kennen, en aldus hun gemeenschappelijk beginsel’ blijken doet. Langs dien weg komt de Schrijver tot het besluit, dat de Remonstrantie het eigen gevoelen der Remonstranten uitspreekt, betreffende eerst ‘de Kerkelijke belijdenis-schriften of formulieren, in verband met het gezag van Gods Woord in de H. Schriften.’ - Dat was 't groote struikelblok in de Protestantsche Kerk, die, losgerukt uit de banden van 't Pauselijk gezag en der decreten van Conciliën, vele leden telde, die noode weder den vrij geworden geest wilden buigen onder het gezag van formulieren, ten deele, zoo als de Augsburgsche Confessie, niet eens opgesteld of uitgesproken, om de gewetens van volgende geslachten aan hunne opvatting te binden. De Remonstranten, aan de Remonstrantie als eene negative belijdenis getrouw, hebben zich ook van dát gezag losgemaakt: erkennende de Heilige Schrift voor den eenigen regel des geloofs, maar de formulieren voor niet verbindend, dan in zoo ver zij met deze overeenstemmen.
Hier ontstaat evenwel de vraag: wie zal deze overeenstemming uitmaken? Doet het de Kerk? waar dan heen met de minderheid? Doen het individuën? welke waarborg alsdan, dat hun oordeel juist en waarachtig zij? Doch wij zullen ons met de formulier-kwestie niet inlaten; deels, omdat dit Tijdschrift zich liefst buiten Kerkelijke verschillen, inzonderheid buiten Kerkelijke geschillen houdt; deels, omdat wij voor ons-zelven nog niet verder zijn gekomen dan tot een: non liquet. Eene Kerk die geene gemeenschappelijke belijdenis bezit, loopt gevaar van verwarring. Als hare voorgangers de vrijheid hebben om te zeggen wat zij willen, dan is de gemeente, althans een deel der gemeente, gedwongen om te hooren ook wat zij niet wil. Daarentegen hebben formulieren van eenigheid, met de noodige anathemataas, veel van een strafwetboek. Zeker gaat het, dat, als de Heilige Schrift de Gemeente niet bewaart in de gehoorzaamheid des
| |
| |
geloofs, formulieren wel huichelaars maken, maar de waarheid niet handhaven. In het midden treedt de voorrede van de belijdenis der Remonstranten, zeggende: ‘Gods Woord begrepen in de H. Schriften, is het eenige rigtsnoer des geloofs, de eenige regel der leere. Confessiën zijn uitleggingen des geloofs tot openbaring der waarheid, tot wering van laster, en opbouwing der Kerk in geloof en vrede. Als zoodanig zijn zij niet noodzakelijk, maar ook niet ongeoorloofd en zelfs eenigzins noodig, mits men aan haar geene onwedersprekelijke authoriteit toekenne, en ze niet tot gewetensbanden make, noch ook tot palen van de zaligmakende kennisse Gods.’ Mogte het overal zoo zijn!
Uitvoerig en duidelijk wordt het eigenaardig gevoelen van het Remonstrantisme over de leer der genade uiteengezet. De Schrijver stelt het in vollen dag, dat niet het verschil over formuliergezag en vrije Evangeliebelijdenis aanleiding gaf tot den praedestinatiestrijd, maar dat omgekeerd de praedestinatiestrijd het verschil over formuliergezag en vrije Evangeliebelijdenis deed ontstaan. Ware dit anders geweest, de uitkomst zou misschien dan ook geheel anders geweest zijn. Wat, indien de nu onderliggende partij de meerderheid verkregen, en de leer der genade, zoo als zij die opvatte, Kerkelijk vastgesteld had? - Zouden de Kalvinisten dan, daar de minderheid doorgaans de vaan opsteekt van liberaliteit en verdraagzaamheid, niet de vrijheid der Evangeliebelijdenis ingeroepen hebben? En zouden dan niet de vrienden van arminius, ter huuner verdediging, zich op de belijdenis door de Kerk aangenomen beroepen, en het Kalvinisch Rigorismus, als daarmede in strijd, verworpen hebben?
De Joodsche rigting van Gods volstrekte Souvereiniteit, die in het Opperwezen een absoluut Monarch meer ontziet dan bemint, werd bestreden door hen, die zich op 't zuiverder Christelijk standpunt bevonden, waarop men God meer lief heeft als vader, dan als koning vreest, en waarop de mensch, meer kind dan onderdaan, met zelfstandigen wil zijne afhankelijkheid van den vaderlijken
| |
| |
wil gevoelt en erkent, en, in levensëenheid met den Vader, dien wil tracht te volbrengen, - het standpunt waarop geene uitsluiting dan alleen door ongehoorzaamheid te denken is. - Het verschil gold dus niet zoo zeer de oorzaak als wel den weg tot zaligheid; een verschil overwaardig om met ernst onderzocht te worden, maar ook te waardig om broederharten met haat te vervullen.
Dat de Remonstranten als voorstanders van verdraagzaamheid optraden, lag in hunne vrijzinnige denkwijze over het gezag der formulieren, en ook in hunnen toestand; daar zij als de minderheid behoefte hadden door de meerderheid geduld te worden. De Schrijver doet de verdraagzaamheid, zoo als die in de geschriften der Remonstranten werd voorgestaan, in haren aard en met hare grenzen kennen, en 't blijkt daaruit, dat zij, althans bij achtingwaardigen, gelijk episcopius, van limborch en curcellaeus, geene onverschilligheid was, waarvan ook de wetten van 1655 getuigenis dragen.
Daarna wordt gehandeld over het gevoelen in de Schriften der Remonstranten uitgedrukt, omtrent het gezag der wereldlijke Overheid in Kerkelijke zaken. De Remonstranten erkenden het, onzes inziens, te veel; de Contraremonstranten verwierpen het glad weg. Ieder had er zijne redenen voor, gegrond op den toestand waarin hij zich bevond. Inderdaad hadde 't, vóór 1618, aan de Staten van Holland gestaan uitspraak in het geding te doen, het valt wel niet te betwijfelen in wiens voordeel zij beslist zouden hebben. De Synode heeft 't anders beslist; maar 't is toch goed dat de Staten 't niet hebben kunnen beslissen. Een leerbegrip bij resolutiën en plakkaten uitgemaakt, zou grooter blaam op het Protestantismus geworpen hebben dan de Synode in elk geval treffen kan; al meent men ook hare uitspraak te moeten tegenspreken, of zelfs veroordeelen. Dit punt intusschen heeft, zoo als zeer juist wordt aangemerkt, door de veranderde betrekking tusschen Kerk en Staat van zelf alle gewigt verloren, en is nog slechts van historisch belang.
Bevredigend wijst de Schrijver voorts aan, hoe de af- | |
| |
wijzing van alle formuliergezag, de uitsluitende erkenning van het gezag van Gods Woord, en de leer der verdraagzaamheid en van het gezag der wereldlijke Overheid in Kerkelijke zaken, in verband stonden met de leer der genade; terwijl hij 't onderzoek eindigt met te antwoorden op de vragen: ‘Welke is de zedelijke vrijheid die de Remonstanten voorstonden, en uit welke oorzaak stonden zij deze zoo voor?’ Hij trekt daaruit het besluit: ‘dat de Remonstranten de heiligende strekking, het zoogenaamde zedelijk element van het Christendom, wilden handhaven tegen den schadelijken invloed van de leer der absolute genade, van het Dogmatisme, en van den formulierdwang der Kerk. Dit was de oorzaak waarom zij als voorstanders van het vrijheidsbeginsel in de Nederlandsche Hervormde Kerk optraden.’
Aldus heeft de Onderzoeker het Remonstrantisme op zich-zelven leeren kennen. ‘Om het juist te kunnen beoordeelen’ - zegt hij - ‘moeten wij het nog in zijn geheel, als historisch verschijnsel, op zijne plaats in de geschiedenis des Christendoms beschouwen. Daarna hebben wij met korte trekken deszelfs karakter aan te wijzen, eindelijk mogen wij na de voorstelling en beoordeeling, in het werk van Prof. scholten gegeven, deze niet voorbijgaan.’
Op den voorgrond wordt gesteld, dat het wezen der Godsdienst, en dus vooral het wezen des Christendoms een leven is in zelfstandige afhankelijkheid van God. Tideman ontwikkelt uit den loop der geschiedenis de eenzijdige rigting, welke de belijders van 's Heeren Naam volgden door óf te veel op zelfstandigheid, óf te veel op afhankelijkheid te drukken. Pelagius en augustinus treden op, doch het Semipelagianisme zegevierde over beiden. Vooral doet de Schrijver uitkomen, hoe in Nederland zamenstemming tusschen vrijheid en afhankelijkheid den toon gaf, maar van lieverlede overstemd werd door het Kalvinisme. De Remonstranten weêrstonden dien overheerschenden invloed en bandhaafden voor zich het vrijheidsbeginsel.
Nu wijst de Schrijver het karakter van het Remon- | |
| |
strantisme aan, om zijne prosopographie op te maken. ‘Het was eene poging van den Christelijk godsdienstigen geest in de Nederlandsche Hervormde Kerk, om in haar eene zelfstandige Godsdienst te bewaren. Als zoodanig heeft het een positieve strekking. Maar het moest hiertoe het vrijheidsbeginsel in belijdenis en kerkelijk leven handhaven tegen het overwigt, aan het afhankelijksbeginsel gegeven. Daardoor kreeg het een negatief karakter en dat in den strijd meer dan het positieve werd ontwikkeld, zoodat het meer en beter het gezag der formulieren beperkte, dan dat van Gods Woord bepaalde; meer en beter de leer der absolute genade met hare onvermijdelijke consequentiën bestreed, dan zijne eigene leer van de conditionele genade met hare noodzakelijke praemissen ontwikkelde. Het stond verder geheel op het anthropologisch en practisch gebied van het Christendom, en ontleende daaraan zijne kracht. Het had als tegenwigt tegen het determinisme en partikularisme in de leer, en in de gemeenschap der Kerk, zijne onmiskenbare en blijvende waarde. Als kampioen voor de Kerkelijke vrijheid vooral, wees het den weg, langs welken allen, in den geest der Hervorming, onder de niet beperkte heerschappij van den Heer, en de niet beperkte leiding van den Geest der waarheid, in de waarlijk Katholieke gemeenschap der Kerk, een ongehinderde vooruitgang in kennis, en geloof en leven mogelijk is. Het bood aan het Christendom eenen vorm, in welken het zich onbelemmerd kon ontwikkelen. Deze is een ruime en toch geen losse, niet geslotene vorm. Hij heeft eene bepaalde hooge plaats voor de Goddelijke genade in christus, eene bepaalde diepe plaats voor de menschelijke vrijheid, eene ruime plaats voor de liefde. Het is een vorm die voor uitzetting en verandering uit zich-zelven vatbaar is, en niet, zoo als de Roomsch-Katholieke, geheel, zoo als de meeste Protestantsche, ten deele moet
verbroken worden, wanneer, bij veranderd standpunt en bij veranderde betrekking tot de wereld, het Christendom in de Kerk eenen anderen vorm behoeft. En als zoodanig verdient het misschien, bij de nieuwe ontwikkeling des Christen- | |
| |
doms die zich schijnt voor te bereiden, in onzen tijd te meer de aandacht der Protestantsche Kerk.’ - Wie zal die aandacht weigeren! De Remonstrantsche broederschap heeft een vuurproef doorgestaan. Zij heeft, even als de met formulieren zwaar beladen zusterkerken, van de besmetting des tijds geleden; maar, ook zonder formulieren is de waarheid, die uit God in christus is, in haar met verjongde kracht heerlijk te voorschijn getreden. Zoo lang er mannen als een van der hoeven, en zijn gezaligde zoon, een van teutem, en tideman het woord voeren, blijkt het overvloedig, dat de Geest des Heeren niet uit hunne broederschap is geweken.
Hiermede stappen wij van 't werk af, dat eene bescheiden maar kordate apologie bevat, tegen de beschuldiging van het Remonstrantisme door Prof. scholten; wiens repliek echter wel niet achterwege zal blijven.
De Heer tideman heeft met dit werk eene belangrijke bijdrage tot de Kerkelijke geschiedenis geleverd. Het is niet eene geschiedenis der Remonstranten, maar eene historisch-wijsgeerige ontwikkeling van het Remonstrantisme; minder nog eene apologie dan eene expositie er van. Wie 't aanschouwt zoo als tideman 't vertoont, is wèl geschikt oordeel te vellen. De Schrijver, dunkt ons, verdient den dank van zijne Broederschap voor dit wèlgeschreven gedenkstuk, dat zijn verstand maar ook zijn hart vereert.
h.
j.h.s.
|
|