dam, bij H.J. van Kesteren. 1852. In gr. 8vo. 44 bl. f :-40.
No. 1, geschreven niet zonder talent, maar met tastbare partijdigheid, onder den invloed van, in het werk zelfs, niet verbloemden haat tegen het korps waarbij de Schrijver zes jaren lang heeft gediend, is bestemd om aan te toonen: dat het militaire stelsel, zoo als 't hier te Lande in toepassing wordt gebragt, niets anders is dan georganiseerde wanörde; - handhaving van orde uitwendig, door allerlei willekeurige middelen van geweld; zonder eenige bemoeijing met de wanörde in de hoofden en harten (blz. 240). - No. 2, daarentegen, ‘eene stem uit het volk, in oud kameraadschappelijken zin, hoogachtend onder de aandacht gebragt van het leger,’ strekt om te bewijzen, dat de Schrijver van No. 1 niet bevoegd is om over het militaire stelsel of de toepassing er van te oordeelen, en daardoor een werk geschreven heeft, ‘den knappen soldaat onwaardig.’ - Ofschoon de Inspectie zonder naam is verschenen, zal toch wel niemand meer vragen wiens werk zij is, als hij hare 14de en 15de bladzijde heeft gelezen: - 't is onze bekende, gelukkige navolger van huygens dichttrant, die den handschoen, het leger toegeworpen, heeft opgenomen, en zijne herïnneringen uit de oorlogsjaren van 1830, en volgg., in vergelijking brengt met de in No. 1 opgegeven bevindingen uit de vredejaren van 1841-1847. Het stukje is merkwaardig, en wij zouden gaarne van de treffende herïnneringen op blz. 8, 9, 25 en 33, iets mededeelen, als 't bestek dit nu gedoogde; maar moeten 't ons voor ditmaal ontzeggen. - De aanval in No. 1 is stellig genoeg om te doen verwachten, dat er ook een antwoord zal volgen met betrekking tot de gemelde vredejaren; de Inspectie kan daarmede een afdoend geheel vormen. Misschien zal ook
't betrokken Departement deckers werk niet zonder onderzoek ter zijde leggen, wijl er daadzaken in zijn aangevoerd, zoo als omtrent de voeding b.v.; bij wier behandeling verzwegen is den invloed van den hongersnood, door 't mislukken