die voor straten en wegen zorg droegen, en eindelijk eene vergelijking van de getuigenissen van herodotus en aristoteles, betreffende de Νάυκραροι. Met kritischen blik en veel scherpzinnigheid bewerkt, levert dit stuk eene helangrijke bijdrage voor de kennis van de staatsinrigting der Atheners, en moet ter lezing worden aanbevolen aan allen, die in dat gedeelte der oude litteratuur belang stellen.
Behalve eenige bladvullingen, treffen wij in dezen bundel verder aan, een vertoog van Dr. s.a. naber: over het leven van sophocles. Het hoofddoel daarvan is de waarheid uit de uiteenloopende en verwarde opgaven van verschillende schrijvers optesporen. Hij behandelt 1o. den naam, en den naam van zijn' vader (ΣώΦιλος-niet ΣόΦιλος of ΣόΦιλλος), 2o. het jaar van de geboorte des dichters, 3o. de veranderingen, die hij in de tragoedie (voornamelijk in de wijze van opvoering) heeft gebragt, 5o. zijn gedrag, 5o. de regtsvordering, die zijne zonen tegen hem, op gevorderden leeftijd, hebben ingesteld, en 6o. over het jaar van zijn overlijden.
Dit stuk draagt de blijken van kennis en studie - maar tevens, zoo als het schijnt, van de meening des schrijvers, dat de vorm (taal en stijl, die beide eenigzins veronachtzaamd zijn) aan de zaken kan worden ten offer gebragt.
Een volgend stuk van Dr. e.j. kiehl bevat de verdediging van eene verbetering op den Canon Dawesianus, door den Schrijver gevonden. Met betrekking tot de Tragici, (welke hij alleen behandelt) stelt S.: Vocalis brevis ante tenues π, κ, τ, vel adspiratas, Φ, χ, θ, sequente quavis liquida, uti et ante medias β, γ, δ, sequente ρ, syllabam brevem perpetuo claudit in thesi. Tegen dien regel strijden negen-en-twintig plaatsen, welke k. òf door emendatie, òf op eenige andere wijze tracht weg te cijferen, uitgezonderd vijf, die hij noch verandert, noch aantoont vervalscht te zijn. Uit de menigte echter der plaatsen, die in het voordeel van zijn regel pleiten, besluit hij tot de waarheid van het gevondene. Hoe dat zij zullen wij niet beoordeelen. Of het logisch is,