Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1852
(1852)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEen woord over Evangelische opbouwing der Kerke, aan al mijne Protestantsche, bijzonder Hervormde, mede-Christenen; of beantwoording der vraag: Waarvan moeten wij in de Hervormde Kerk uitgaan? van de Kerkelijke leer, bijzonder die van Gods Souvereiniteit? of van de Christelijke prediking, vooral van Gods genade? Door L.G. Pareau, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid aan de Groningsche Hoogeschool. Ter overweging aanbevolen ook aan de lezers van: De leer der Hervormde Kerk, door den Leidschen Hoogleeraar J.H. Scholten. Te Groningen, bij J. Oomkens, J.zoon. 1851. In gr. 8vo. 150 bl. f 1-30.Deze Verhandeling, in het Tijdschrift: Waarheid in Liefde geplaatst, is ook afzonderlijk uitgegeven, en verdient zulks, daar zij hoogst gewigtige aanmerkingen en wenken bevat ten aanzien van eene zaak, die tegenwoordig in de Nederlandsche Hervormde Kerk zeer wordt besproken: of men regt hebbe, de Kerkleer op den voorgrond te stellen en van deze uit te gaan, al dan niet. Zoo ja, dan hebben zij ongelijk, die, een scherp onderscheid makende tusschen Evangelie en Kerkleer, slechts | |
[pagina 572]
| |
van het eerste willen hooren; en zij vooral hebben dan ongelijk, die beweren, dat, zoo de Christelijke Godsdienst al een leerstelsel heeft, zij in het geheel niet in een leerstelsel bestaal, maar in haar wezen geheel iets anders is; gelijk nog dezer dagen even krachtig als overtuigend werd aangetoond door eenen scherpzinnigen, maar (ach, kon dat van alle Schrijvers in deze zaak worden gezegd!) volstrekt niet scherpen Schrijver, die zich onder den naam van irenaeus alethophilus verhergt.Ga naar voetnoot(⋆) Indien daarentegen de prediking van Gods genade in christus op den voorgrond behoort te staan, dan zien zij verkeerd, die voor eene Kerkleer ijveren en de doode letter verheffen ten koste van den levenden en levendmakenden Geest. Het vraagstuk is hoogst belangrijk, omdat het eene sterke spanning in den boezem onzer Hervormde Kerk levendig houdt, die niet overal en bij allen binnen de perken der gematigdheid blijft; eischen doet hooren, die niet altijd met bezadigdheid worden voorgedragen; en de zucht voor opvatting der waarheid hier en daar de vorderingen des vredes en der liefde doet miskennen. Het is dus een hoogst gewigtig onderwerp, dat de Hoogleeraar pareau in deze Verhandeling ter sprake brengt; het is nog tijdig, ofschoon dit stuk reeds ten vorigen jare het licht hebbe gezien. De Schrijver begint met de opmerking, dat zich sedert geruimen tijd in vele Protestantsche of Evangelische Kerkgenootschappen en met name in het Nederlandsche Hervormde, eene neiging openbaart tot het herstellen en weder in eere brengen van het Kerkelijk leerstelsel; en dat niet bij zich noemende orthodoxen, maar ook hij echt vrijzinnige Godgeleerden. Onder dezen heeft pareau dan ook bepaald het oog op het bekende, ook in zijne schatting veelzijdig voortreffelijke werk van Prof. scholten: de leer der Hervormde Kerk, enz., gelijk de opgegeven titel van de Verhandeling aanduidt. Pareau beroept zich eenigermate op het hoogst moeijelijke der bepaling, wat eigenlijk de ‘leer der Hervormde Kerk’ is, omdat daarin zoo wel in verschillende landen, als in onderscheidene | |
[pagina 573]
| |
tijden, ja, zelfs ten zelfden tijde in Nederland, ook wat hoofddenkbeelden en grondbegrippen aangaat, zeer groote verscheidenheid en hoogst belangrijke wijzigingen hebben plaats gehad; doch dit wordt slechts als in het voorbijgaan aangeroerd, hoewel het onzes inziens een hoogst klemmend bewijs uitmaakt tegen de vorderingen van diegenen, in wier oog alleen datgene echt regtzinnige Hervormde Kerleer is, hetwelk zij er voor verkiezen uit te geven, waarom dan ook reeds in de bekende Amsterdamsche Vergadering van 18 Augustus 1848 door een der hoofden van de zich orthodox noemende rigting, met ronde woorden de onmogelijkheid werd geproclameerd van het bepalen wat eigenlijk Hervormde Kerkleer zij. De Hoogleeraar pareau wil daarentegen het denkbeeld eener geconstituëerde Kerkleer laten gelden, als bestond die; maar dringt in deze Verhandeling zijn gevoelen aan, dat het uitgaan van de Kerkleer ter ontwikkeling en volmaking, en ter vereeniging der Gemeente, zeer nadeelig is, dewijl het deels het inzigt in de geheele Christelijke waarheid belemmert; deels leidt tot verduistering van deze of die zijde der waarheid; deels de Kerk tot eene school van wetenschappelijke begrippen en twisten verlaagt, terwijl het de Goddelijke kracht van het Evangelie ter zijde schuift, waardoor alleen de ware ontwikkeling, volmaking, uitbreiding en eenigheid der Kerk van christus kan worden bevorderd. Ten slotte wordt herinnerd, dat de Nederlandsche Hervormde Kerk dien weg reeds vroeg heeft bewandeld, blijkens hare oudste formulier-schriftenGa naar voetnoot(⋆); en die Kerk zal er het best bij varen, indien zij meer en meer komt tot volkomene bewustheid van haar eigenlijk wezen en karakter, als niet gelegen in hare kenmerkende en onderscheidende leer, maar in den geest, die haar kenmerkt als eene Christelijke, en die haar van allen, welke menschelijke leeringen volgen willen, onderscheidt als Hervormd Christelijke of Evangelische Kerk; en indien | |
[pagina 574]
| |
zij tevens met volle kracht den door haar ingeslagen Evangelischen weg bewandelt. Deze Verhandeling is een voortreffelijk woord te midden van de hevige Kerktwisten onzer dagen. Het is een overtuigend woord, - namelijk voor degenen die zich willen laten overtuigen; maar waar uilen niet willen zien, kan men ook gerust de moeite sparen van hun eenen bril te geven. |
|