dat kerkelijke regtskennis nog verre is van algemeen te zijn. Ja, zelfs bij zulken nog te dikwerf gemist wordt, die daarin door pligt en roeping behoorden te huis te zijn. Wilden wij daarvan sprekende bewijzen leveren - het zoude ons geene moeite kosten. Meer dan ééne reden kan voor dit droevig verschijnsel worden opgegeven, doch wij bepalen ons slechts bij eene enkele: bij het onbehagelijke namelijk, dat er in gelegen is, om de Handelingen der Synode (nu sedert eenige jaren door den drang der omstandigheden Corpora horrenda geworden) te doorlezen, met het bepaalde doel, om daaruit tot de kennis van ons hedendaagsch Kerkregt te geraken. Die derhalve zich ten behoeve van het algemeen, de groote moeite getroost, om met naauwkeurigheid en orde, de werkzaamheden en besluiten der Synode, sedert hare émancipatie en die der Kerk, in een kort bestek zaam te vatten, verdient gewis den onverdeelden dank van allen, die, hetzij als leden, hetzij als bestuurder der Kerk, een welgemeend belang in haar stellen.
Bedriegen wij ons niet, dan heeft de verdienstelijke Predikant van oosterzee te Oirschot, zich in meer dan één opzigt dien onverdeelden dank verworven door de uitgave van dit Algemeen Verslag der Synodale Werkzaamheden en Besluiten in den afgeloopen jare; en aarzelde de Utrechtsche Hoogleeraar roijaards (wiens stem als het vooral op ‘kerkregt’ aankomt, wel boven anderen mag gehoord worden) geenszins, in een lezenswaardig voorberigt, op aangevoerden grond, den arbeid van zijn voormaligen leerling onze Hervormde landgenooten aan te prijzen: dan hebben wij voorzeker, door zulk eene autoriteit gerugsteund, alle vrijmoedigheid om het zelfde te doen; te meer, daar de Eerw. Schrijver, in eene reeks van aanteekeningen, het verschil heeft aangewezen tusschen de Kerk-orde van 1816 en de thans vigerende, en alzoo aan zijn werk eene dubbele waarde heeft bijgezet.
Wij twijfelen dus geen oogenblik aan den ruimen aftrek van dit geschrift, dat vooral door geen lid van eenig hooger of minder Kerkelijk Bestuur gemist kan