van Oosterzee, Predikant te Oirschot. Te 's Hertogenbosch, bij Gebr: Muller. 1852. In gr. 8vo. 32 bl. f :-30.
De Eerw. van oosterzee had de taak op zich genomen om eene opwekkingsrede te houden, op het jaarfeest der Afdeeling van het Zendelinggenootschap te 's Hertogenbosch, en koos daartoe tot onderwerp: ‘De Zendingszaak in betrekking tot de uitstorting des Heiligen Geestes in de Gemeente.’ Gepast was deze keuze, èn wat den tijd betrof, daar het gevierde Pinksterfeest nog levendig in de herinnering zijner hoorders moest zijn, èn wat de Zendingszaak-zelve aanging, daar het behandelde onderwerp uit hare eigene diepte is ontleend.
De Spreker gaat uit van de opmerking: dat de uitstorting van den Heiligen Geest niet is aan te merken als iets, dat alleen op den eersten Christen-Pinksterdag te Jerusalem heeft plaats gehad, maar volgens de belofte des Heeren heeft stand gehouden in de Gemeente; want daar de uitstorting van 's Heeren Geest in de Christelijke Kerk bestaat in de mededeeling van het eeuwig, geestelijk, Goddelijk levensbeginsel, zoo heeft zich hetgeen onder wind en vuurtongen aanving, meer en meer ontwikkeld. De Geest, die het missen der aanschouwelijke tegenwoordigheid van den Heer volkomen vergoedt, wijkt nimmer van Zijne Gemeente (bl. 7). De uitbreiding nu van het Evangelie, bijzonder door het Zendelinggenootschap, is niets anders dan de openbaring, en de ontwikkeling van den Geest des Heeren in Zijne Kerk; dit zijn de hoofddenkbeelden, die achtereenvolgende ontvouwd worden, en den hoofdinhoud uitmaken dezer opwekkingsrede.
Gelijk wij niet twijfelen of zij is met algemeene stichting gehoord, zoo hebben wij ze ook met veelsoortig genoegen gelezen. Te regt is de titel: feestrede; want in meer dan één opzigt onderscheidt zij zich van de gewone leerrede, en beantwoordt door vorm en inhoud ten volle aan het doel, waarmede zij werd uitgesproken. De gezangen daartoe door onzen verdienstelijken Nederlandschen Dichter warnsinck vervaardigd, en dan eens