Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1852
(1852)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijRoemer Visschers uitgelezen Brabbeling. Te Amsterdam, bij Frederik Muller. 1851. In 12mo. 152 bl. f 1-25.Roemer visscher is een der vroegste zuiveraars en opbouwers van onze taal geweest, en bekleedt eene eerste plaats onder de Dichters der zestiende eeuw. Zijne gedichten, voor een gedeelte uit martialis door hem vertaald, met niet méér kieschheid dan zijne eeuw vorderde, en bovendien voor onzen tijd stroef en minder bevallig, missen de geschiktheid om tegenwoordig nog aan beschaafde lezeressen te kunnen behagen. Wij mogen dus het werkje bij vrouwen niet aanbevelen. Maar voor beoefenaren van het Nederduitsch, en van den Hollandschen stijl, en van beider geschiedenis zijn zij altijd merkwaardig om hunne zuiverheid van taal, rijkheid van voorstelling, en krachtvollen, wel eens gepakten en gewrongen maar altijd athletisch gespierden stijl, naar welken de groote huygens den zijnen gevormd schijnt te hebben. Evenwel waren zijne gedichten niet algemeen bekend, en in niet vele particuliere boekerijen meer voorhanden. Het bundeltje, dat wij nu aankondigen, waarin de oudheid van 't werk door nieuwheid van formaat en een modernen druk en band als verjeugdigd wordt, kan daarom bij velen welkom zijn, en wij vestigen er gaarne de aandacht op. In de dagen van visscher, toen ‘de Nederlandtsche spraack - door 't innebreken der Uytheemscher talen heel verarmt en verbastert scheen’ hebben zijne werken, met die van andere volijverige Leden der Amsterdamsche Rederijkerskamer In liefde bloeijende, zeker gestrekt om de taal te zuiveren, of, gelijk bredero zeide: ‘om de bedelbrocken eens nae Vranckeryck (ofte elders, daer sy armer van schoone woorden als wy syn) te senden.’ - Of zij echter ook nog heden - zoo als de Heer v. in de Inleiding zegt - strekken kunnen om de tegenwoordige | |
[pagina 513]
| |
‘schrijfwijze’ te verbeteren, in zoo ver die werkelijk ‘verfranscht, verduitscht, verengelscht of althans geheel onthollandscht is’ - dat wij niet onbepaald toegeven - gelooven wij te moeten betwijfelen. Wie begeerig is om zuiver Hollandsch te leeren schrijven, heeft niet noodig derdehalve eeuw terug te gaan om modellen te zoeken; en voor anderen die deze begeerte niet hebben - voor de onverschilligen, de achteloozen, de slordigen, de stompen van geest - zijn alle, zoo wel oude als latere voorbeelden onnut. Maar wat daarvan zij, er is veel en velerlei uit deze zoogenaamde ‘Brabbeling’ te vernemen en te leeren, en wie de werken van den wakkeren Amsterdamschen Kamerist nog niet bezit, zal daarom wèl doen met zich dit bundeltje aan te schaffen. De uitvoering is net; maar er had wel een lijstje van Misstellingen bijgevoegd mogen worden. Op bladz. 138, vers 7, van onder, staat zelfs Visschen, in plaats van Visschers, waardoor de zin daar onzin wordt. Van visschers dichttrant nog proeven te geven ware overbodig; maar wij vergasten ten slotte onze lezeressen tot hare vertroosting op eene Apostrophe aan de Amsterdamsche meisjes (bladz. 62), waaruit zonneklaar blijkt, dat onze overgrootmoeders reeds in 1600 of daaromtrent, even vlijtig als hare nu levende kleindochters de Fransche moden volgden: De meisjes van de koertezy,
Stellen op Brabants haar fantazy:
Op Brabants zetten zij het kap,
Op Brabants is 't huifken met den oorlap.
Op Brabants zijn haar lubbetjens gezet,
Op Brabants is haar fluwelen klet,
Op Brabants knopen zij haar mouwen,
Op Brabants ronden zij haar bouwen,
Op Brabants zeggen ze ja voorwaar,
Op Brabants spreken ze allegaar,
Op Brabants zingen ze baren zang,
Op Brabants maken ze haren gang; -
Amsterdamsche dochters, doet ons bescheid,
Schaamt gij u van de Hollandsche bottigheid?Ga naar voetnoot(⋆)
|
|