plaat, op welke een zoo groot aantal menschen, bijna van alle kleeding en beschutting beroofd, zoo vele dagen hebben doorgebragt. Nog behoort er bij de schetskaart van de Lucipara-klippen, en de vijf verwijderde eilandjes, welke, door de hooggaande branding heen, met moeite bereikt werden, doch waarop maar zeer weinig tot voeding van den mensch gevonden werd.
Aan het einde van het verhaal der ellende door de schipbreukelingen uitgestaan, lezen wij omtrent hunne redding het volgende, waaruit de lezer met den stijl des Schrijvers eenigzins bekend kan worden. ‘Ziedaar hoe eene zoo zeer gevreesde en bijna voor onmogelijk gehoudene redding, eene gelukkige uitkomst had, en hoe de Molukko's eenen man met uitgebreide kennis, een helder doorzigt, uitstekend beleid en moed begaafd, tot Gouverneur bekwamen, terwijl intusschen eene aangename zelfvoldoening den Heer de stuers (thans Generaal-Majoor en Adjudant van Z.M.) overbleef, namelijk, dat zijne aangewende pogingen tot behoud van zoo vele menschen levens, met zulke heilrijke uitkomsten waren bekroond geworden, daar men bij het schipbreuk lijden, en hij de zoo gevaarvolle als moeijelijke inscheping, slechts het verlies van een enkel man te betreuren had.
Eenige belangrijke Bijlagen besluiten het werk, als:
A. Opgaaf der overledenen op Groot-Banda, Banda-Neira en Podoc-Ay, van 1829-1844.
B. Vergelijkende staat der zielsbeschrijving van de eigenlijke Banda-groep, over de jaren 1839 en 1845. - Hier wordt over alle de zes eilanden gesproken en omtrent de bevolking tot in de minste bijzonderheden afgedaald.
C. Presente perkvolken (namelijk perk- en huisslaven alsmede bannelingen), op den 1 April 1845.
D. Hoeveelheid foelie en notenmuskaat, welke, gedurende de jaren 1841-1845, in 's lands pakhuizen te Banda-Neira afgeleverd zijn geworden.
E. Militaire sterkte of formatie ingevolge Gouvernementsbesluit van 1833, en naar een voorstel van den Gouverneur van 1838.