wogen [dat is voor predikanten zeer natuurlijk.], ja, aan zoo veel, dat naar anderer oordeel [die denkelijk andere vraagstukken ter tafel hadden gebragt!] oneindig noodiger was, voorgetrokken. Nieuwe dringende aansporingen gaan er aan Gemeenten en Kerkeraden uit, en waar tot dus verre nog geene afdeelingen van het Zendelinggenootschap bestonden, [tot schande voor den Christelijken zin.] zag men ze ontstaan, terwijl ze nog met elken dag toenemen.’ - ja, maar nog veel te weinig voor de roeping, die van het Genootschap uitgaat. Waarlijk wij hebben hier vruchteloos naar overdrijving gezocht. Men moet daarenboven in de zaak van het Zendingswerk geheel vreemdeling zijn, wanneer men die vreemd acht aan de Kerk. Aan de Kerk hebben wij de Zendelingen te danken, die onze voorvaderen in den schoot des Christendoms hebben geleid. De beschuldiging welke de verschijning van gutzlaff in ons Vaderland, waar hij alles behalve vreemd was, in een verdacht licht plaatst, noemen wij onëdel: het is gemakkelijker den reeds ontslapen man een stoot toe te brengen, dan te doen wat hij gedaan heeft.
De bewering, dat het Zendelinggenootschap en haar werk in den geest des tijds ligt, is eene onwaarheid; want zij zijn het werk van reeds achttien eeuwen, en zullen het werk van alle eeuwen blijven.
Maar de ijver voor de Zendingzaak benadeelt andere Instellingen nabij ons, van welke men de voordeelen plukt? - Och neen. Zie maar op de deelneming aan de Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen en zoo vele andere Inrigtingen, met wier optelling meer dan ééne bladzijde ware te vullen! - Daarenboven, de meeste leden en begunstigers van het Zendelinggenootschap zijn ook leden van het Nut, van Unitas, van de Zedelijke verbetering enz. enz. - Zijn er Instellingen die minder bloeijen, omdat men er flaauwhartig voor werkt, aan wie ligt dat? Gewis niet aan den Schrijver, want zijn ijver is levendig en krachtig genoeg. Jammer, dat hij zijne pen ten koste van iets anders gebruikt! Zelden bevordert men eene zaak door eene andere te willen