der dagen heeft een boekje over die opvoeding in het licht gegeven, en getoond, dat zij geschikt en bevoegd is over dit zoo teeder als belangrijk onderwerp mede te spreken. Van de toepassing harer denkbeelden mag men goede vruchten te gemoet zien, wanneer men behoorlijk het terrein in acht neemt waarop zij de vrouw plaatst, ten aanzien van de roeping en bestemming die zij te vervullen, en van de pligten die zij te volbrengen heeft. Naar het zuiver godsdienstig gezigtspunt der Schrijfster, eene beschaafde landmansdochter, is het geen wonder, dat zij de vrouw tot wat hoogers wil hebben opgevoed dan om voor den muzijklezenaar te zitten, aan de speeltafel den tijd te dooden, in balzalen te schitteren, of om niets te zijn. Zij aanschouwt in de vrouw de bezielende moeder der levenden; de deelgenoot des mans in lief en leed, in goede en kwade dagen; den zegen voor de toekomst. Ja, wij gelooven het ook, dat menig zoon behouden is voor tijd en eeuwigheid door het moederlijk gebed, en dat aan menig kind is vervuld geworden wat ambrosius, de Kerkvoogd van Milaan, tot monika, de vrome moeder van augustinus zeide: ‘Een kind van zoo vele tranen en gebeden kan niet verloren gaan.’
Onze Schrijfster geeft een juist denkbeeld van den invloed der vrouw, en van het gewigt der vrouwelijke opvoeding, en omschrijft zeer naauwkeurig het plan en den aard van die opvoeding. Wij bevelen onze lezeressen aan niet alleen te lezen, maar in bepaalde overweging te nemen wat zij zegt van de geneeskundige wetenschap, als eene wezenlijke behoefte voor de vrouw, als moeder. Behartiging verdienen hare zielkundige aanmerkingen over de moeder, zoo als zij haar kind met gunstig of ongunstig gevolg voor zijne levensbestemming vormt. Een der best gelukte Hoofdstukken is dát, waarin zij de opvoeding der vrouw uit de lagere volksklasse behandelt. Waarheid en scherpzinnigheid geven belangrijke waarde aan hare opmerkingen. Bij de lezing zal ieder overtuigd worden, indien hij 't niet reeds is, dat de vrouw, welke, zoo al niet haar gansche leven, dan toch hare jeugd in dienstbaren staat heeft doorgebragt,