delijkheid der eerste te doen gevoelen, en voor hen kan men de laatste niet met een eenvoudig stilzwijgen - dat vermoeden van onwederlegbaarheid zou wekken - voorbijgaan.
Voortreffelijk is tot het aangestipte dit werkje ingerigt. Het geeft, naar ons inzien, juist wat het geven moet: te veel noch te weinig. Zorgvuldig de scheiding in het oog houdende van het wetenschappelijk en den inhoud van ons godsdienstig geloof, geeft de Schrijver geen dor dogmatisme in de hand, maar ontwikkelt de ontvangbaarheid voor Christelijke indrukken in geest en gemoed. Dat men zulks hier te wachten heeft, blijkt reeds uit hetgeen in de Inleiding gezegd wordt over Godsdienst en Openbaring, waardoor onderwijzer en leerling op het juiste standpunt geplaatst worden, vanwaar zij de Christelijke godsdienst in het hier volgend onderrigt hebben te beschouwen. Daarom keuren wij ook volkomen goed, dat meer dan de helft van het geheel wordt toegewijd aan eene beschouwing van de Bijbelboeken, en de zwarigheden niet verzwegen, die bij het tegenwoordig licht der wetenschap tegen enkele bijzonderheden in sommigen, worden ingebragt. Het is van groot belang, dat de jonge lieden, die hagenbach en zijn vertolker zich voor oogen stelden, de Heilige Schriften op haren juisten prijs weten hoog te schatten. Wanneer dit fundament bij hen vast staat, wordt het gebouw, daarop opgetrokken, niet zoo ligt ondermijnd.
De eigenlijke geloofs- en zedeleer wordt verdeeld in: de leer van God, - van den mensch, - van christus en zijn heil, - de heilsorde, - de verwachting en beloften des Christendoms (alzoo: Theologie, Anthropologie, Christiologie, Soteriologie, Eschatologie). Het wijsgeerige is hier met het Bijbelsche over 't geheel gelukkig vereenigd, en waar de Schrijver zich van sommige geijkte terminologiën niet kan of mogt onthouden (b.v. erfzonde, drieëenheid enz.), daar is zijne voorstelling zoodanig, dat een verlicht, nadenkend Christen er zich meestal door bevredigd vindt, en van de Christelijke godsdienst zonneklaar het verwijt wordt afgeworpen, alsof