worden, die verhinderen, dat de latere regeling niet in een onbetoomd despotisme ontaarde.
Over dit ontwerp zullen wij, nu het ontwerp van wet der regering is bekend geworden en openlijk wordt beoordeeld, niet veel zeggen. Waar het geene politieke regten betreft (omtrent welke de Schrijver niet zeer vrijgevig schijnt te zijn), komen er vele bepalingen in voor, die tot het welzijn der Oost-Indische bezittingen zouden kunnen bijdragen.
En het is vooral uit dit oogpunt, dat het werk des Schrijvers lof verdient: zijne breede memorie van toelichting opent een wijd veld voor zedelijke en stoffelijke verbetering; gelijk hij in het nieuwe toevoegsel bij de oude voorrede ook erkent en waarschuwt, dat men niet van het nieuwe regerings-reglement op zich-zelve, maar van een beter stelsel van bestuur verbetering wachten moet. ‘Men wane echter niet, dat een nieuw beleid op de regering in Nederlandsch Indië, op zich zelf genomen, eenige verbetering zal aanbrengen. Zoo min als onze tegenwoordige Grondwet dat voor Nederland heeft gedaan, zal zulks voor Indië het geval zijn. Het is slechts eene meer zuivere bepaling van het punt van afvaren; indien de geest het levenlooze ligchaam niet bezielt, is er nog niets gedaan. Meer veerkracht bij de natie, minder vrees om den waren toestand van zaken onder de oogen te zien, dit alles is noodig om van Nederlandsch Indië te maken, wat het voor Nederland kan en moet worden......Men bestede eenige der millioenen, die Indië jaarlijks afwerpt, tot verbetering der middelen van gemeenschap te water en te land; men verbetere het stelsel der zoogenaamde landduiten; men heffe alle hinderpalen op, die handel en nijverheid in den weg staan, en de gezegende gevolgen zullen zich niet laten wachten.’ enz.
Het ontwerp beslaat 38 bl.; de memorie van toelichting 50 bl. Eene bijlage bevat het thans bestaande regerings-reglement en maakt de vergelijking dus gemakkelijk.