Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1852
(1852)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijPaulus afscheid van Efeze. Leerrede over Hand. xx: 36, door C.W. Pape, Predikant te Heusden, bij het nederleggen zijner Evangeliediening. Te Heusden, bij L. Veerman. 1852. In gr 8vo. 40 bl. f :-30. Ten voordeele der Diaconie-armen te Heusden.Ofschoon de leeraren van de Godsdienst niet meer, gelijk de Apostelen en hunne eerste opvolgers, blootstaan voor persoonlijke gevaren, kunnen zij toch moeijelijkheden op den herderlijke weg ontmoeten, die veelvuldig en groot zijn, en hun hart en hoofd, hun geest en karakter op de proef stellen. Dat kan vooral 't geval wezen met de leeraren van eene belijdenis die in het oord hunner standplaatsen de minderheid uitmaakt, wanneer de tijd omstandigheden doet geboren worden, die de hartstogten opwekken, en de verschillende belijdenissen tot de leuzen maken van worsteling en strijd, zoo als dat, b.v., in sommige streken des Lands het geval dreigde te worden, in de eerste weken na het uitbarsten van den Belgischen opstand. In 't algemeen ook kunnen de moeijelijkheden der leeraren groot en hagchelijk, zijn, wanneer zich in den boezem van hun Kerkgenootschap droevige geschillen opdoen, die tot scheuring leiden, en te grooter en hagchelijker zijn zij dan voor zulke leeraren op of nabij wier standplaats de geschillen zich het eerst openbaren, en die behalve met de zorg voor 't behoud en de rust van hunne gemeente, ook nog met de meer uitgestrekte zorgen van gewestelijk Kerkbestuur | |
[pagina 294]
| |
zijn helast. De Eerwaarde Steller van de bovengemelde Afscheidsrede, gedurende zoo vele jaren Predikant te Heuden, en President van het Provinciale Kerkbestuur in Noord-Braband weet van dat alles uit ervaring te oordeelen, en wij gelooven, dat ons gevoelen in alle opzigten zou worden gestaafd, als hij eens een gedenkschrift wilde uitgeven van zijn wedervaren en van zijne handelingen in een paar gewigtige tijdperken van zijne veertigjarige dienst, die ons voor den geest traden, toen wij zijne leerrede in de hand namen. - Wij hadden ons voorgesteld van die twee gewigtige tijdvakken hier te hooren gewagen; want het ligt toch in den aard van den mensch, bij 't herdenken van 't verledene, de aandacht te vestigen op het daarin ontmoette lief en leed; inzonderheid wanneer dat geschikt is om zijne verdienste - bezadigdheid, moed en standvastigheid, te doen uitkomen. Maar de Heer pape is geen gewoon mensch; dat blijkt ook aan zijne omzigtige en bescheiden rede bij 't nederleggen zijner ambtsbediening. Verre van uit te weiden over gebeurtenissen zoo geschikt om eenige belangrijke bladzijden te leveren tot de geschiedenis van den tijd, van de Hervormde Kerk, en van hem-zelven, zwijgt hij schier geheel daarvan, en laat al wat hem wedervaren is, en al wat hij voor zijne Kerk en Gemeente geijverd en gedaan heeft, om wijze redenen rusten, en bepaalt zich, wat hem-zelven en zijne dienst aangaat, tot de eenvoudige herinnering der waarheid, met gemoedelijke overtuiging uitgesproken, dat hij 't Evangelie steeds verkondigd heeft getrouw, hartelijk en zelfstandig. De wijze waarop hij, in het eerste deel der rede, naar aanleiding van het afscheid van paulus zich deswege op de gemeente beroept, is aandoenlijk schoon. Tot eene proeve - tevens tot een blijk van des Eerwaarden Sprekers echt Protestantschen geest en denkwijze - laten wij hier iets volgen uit hetgeen hij zegt omtrent de derde hoedanigheid van zijne Evangelieverkondiging. ‘Zoude het een ijdele roem zijn, Geliefden, als ik verklaarde het Evangelie zelfstandig te hebben gepredikt? Gij houdt met mij het groote beginsel waarop onze | |
[pagina 295]
| |
Hervormde Kerk steunt: het vrije onderzoek des Bijbels onwrikbaar vast. Trouwens dit beginsel, ten volle met onze waarde als redelijke menschen overeenkomstig, is door den Heer-zelven vastgesteld, en door Zijne onmiddellijke leerlingen aangeprezen. Van dat beginsel af te wijken, of dat te laten varen, in de plaats daarvan een onveranderlijk vasthouden aan menschelijke bepalingen te stellen, achte ik de weg te zijn tot geestelijke dwingelandij, en wij, wij zijn geroepen tot vrijheid, en moeten staan in de vrijheid waarmede christus ons heeft vrijgemaakt, en mogen ons door geen juk van menschelijke dienstbaarheid laten bevangen.Ga naar voetnoot(⋆) Teregt begrepen het ook onze Vaderen alzoo: want ofschoon zij in hunnen tijd, naar hun licht en geweten, hunne beschouwingen van de waarheden onzer belijdenis uitspraken, zoo wezen zij echter naar hooger bron van kennis en wijsheid; zoo verklaarden zij echter, dat, bij de feilbaarheid van alle menschen, Gods woord alleen de toetssteen van godsdienstige wetenschap, en de bron van waarheid wezen moest.Ga naar voetnoot(†) Getrouw aan dit echt en oud Hervormd begrip, heb ik u onverdeeld den Bijbel aangewezen als een rigtsnoer uwer denkbeelden, en u vermaand, u niet als kinderen te laten omvoeren door allerhanden wind van leeringGa naar voetnoot(§), of een iegelijken geest te gelooven, maar de geesten te beproeven of zij uit God zijn.Ga naar voetnoot(⋆⋆)’ Gelijk het afscheid des Apostels wenken inhield omtrent de toekomst voor de Gemeente te Efeze, zoo bevat het tweede deel der rede die ook voor de Gemeente te Heusden. Wij kunnen ons niet weêrhouden ook daarvan eene bladzijde over te nemen, wel waardig om in deze dagen door alle Protestantsche Gemeenten behartigd te worden. ‘Gij zijt - zegt de Spreker - omringd van eene talrijke bevolking, die in zoo vele godsdienstige opzigten | |
[pagina 296]
| |
lijnregt tegen u over staat, en welker houding hoe zeer over het uitwendige verdraagzaam, nogtans onverdraagzaam worden moet, bij de minste ontwikkeling van hare gedrochtelijke hoofdleuze: buiten onze Kerk is er geene zaligheid! Nooit heb ik u tegen hen pogen op te winden, maar integendeel u menigmaal herinnerd, dat bij al het hout, hooi en stoppelen dat zij op het fundament hetwelk gelegd is, bouwen,Ga naar voetnoot(⋆) nogtans ook bij hen het fundament - christus blijft. Maar met dat alles heb ik u steeds open en onbevreesd gewaarschuwd, om tegen de woelingen des bijgeloofs op uwe boede te zijn, en niet te slapen daar gij wakker behoort te blijven. Ik heb u gewezen op de teekenen der tijden; ik heb u opgewekt om te staan in het geloof en den gemeenschappelijken vijand vereenigd te bestrijden, met de wapenen des lichts, en het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods woordGa naar voetnoot(†). Ik heb u getoond, waarin gij de hope en de zekerheid der overwinning moest zoeken, namelijk: in onderlinge eendragt en in liefde tot de waarheid. Nog eens voor het laatst: waakt! Zijt eensgezind, en staat, uwe lendenen omgord hebbende, met de waarheid, en aangedaan hebbende het borstwapen der geregtigheidGa naar voetnoot(§); - elke scheuring en tweespalt onder u, is eene bres door welke Rome binnendringt, en in uw midden zijne zegevaan plant. Hebt de waarheid lief: daarin ligt het geheim uwer kracht, en niet in enkelen afkeer van het bijgeloof; want gelijk niet de afschuw van de duisternis ons voor haar beveiligt, maar alleen het licht, dat wij ontsteken: zoo beveiligt ook alleen de waarheid ons tegen het bijgeloof, en het bijgeloof is de duisternis, de waarheid is het licht.’ Bij een gepasten lof aan Kerkvoogden en Notabelen, dat zij van de stoffelijke middelen der Kerk een gedeelte afzonderden om de Gemeente een tweeden Predikant te doen erlangen, vinden wij een gevoelen over 't gebruik van stoffelijke middelen tot bevordering van geestelijk | |
[pagina 297]
| |
heil uitgesproken, hetwelk wij, in het Protestantsch belang wenschen, dat de oogen moge helpen openen van alle dezulken, die, tegen de ervaring aan, nog steeds de drogleer verkondigen, dat de zaak des lichts en der waarheid met stoffelijke middelen niet bevorderd kan worden. ‘Wij hebben - zegt de Heer pape - zoo dikwerf hooren zeggen, dat het Evangelie niet door stoffelijke middelen mag worden voortgeplant, of in stand gehouden; en zoo dit beteekenen moet, dat wij ons daarbij alleen van zedelijke middelen moeten bedienen, dan houden wij dit gezegde voor schoonklinkenden onzin. Hoe! zoude dan de Hervorming, die wij met regt “de gezegende” heeten, niet ook door stoffelijke middelen tot stand gekomen zijn? Is dan de Bijbel, dien de Almagtige door Zijnen Geest bezigt, om ons tot de kennis des eeuwigen levens te brengen, geen stoffelijk werktuig, en bezigt zelfs God, in zijne regering over de wereld niet vaak stoffelijke middelen, tot bereiking zijner hooge en heilige bedoelingen?’ - Als men bedenkt, dat, b.v., de Zending onder de Heidenen onmogelijk zoude zijn, wanneer zij niet geschraagd wierd door de jaarlijksche bijdragen van zoo vele duizenden als haar met geld ondersteunen, vraagt men hoe 't mogelijk zij, dat er nog gevonden worden zoo blind of dwaas, dat zij het tegendeel van 't geen hier geleerd wordt, staande houden? En toch - hun aantal is groot, en hunne blindheid staat maar ál te dikwerf de uitvoering van heilzame ontwerpen, en de opkomst van nuttige instellingen in den weg. Het derde gedeelte der leerrede handelt over het gebed, als het beste middel voor den leeraar, om, ook bij het ophouden zijner betrekking, de belangen van zijne gemeente te bevorden. ‘Er is iets onbeschrijfelijk roerends in de woorden van den tekst’, zegt de Spreker; maar wij voegen er hier bij: er is iets onbeschrijfelijk roerends, in 't geen door hem-zelven over het gebed gezegd wordt. Ja het is zoo: ‘gelijk wij altijd vreemd aan elkander blijven, wanneer wij nooit eenigen omgang onderling hebben, zoo blijven wij ook onbekend met en | |
[pagina 298]
| |
en vervreemd van God, als wij nooit met Hem omgaan. Maar bidden is omgang met God’. - Sprekende over het bidden in geest en waarheid der eerste Christenen, drukt de Heer pape een leedwezen uit, dat ook het onze is; gelijk er - waarom zouden wij 't verheelen! - in onze eeredienst en godsdienstoefening meer is, dat wij wel anders zouden wenschen. Het Apostolisch berigt omtrent het knielen van paulus verplaatst hem in zijne gedachten in de eenvoudige bijeenkomsten dier eerste belijders van de Evangelische waarheid, wier godsdienstoefening van alle zinnelijke vormen was ontbloot, maar die hunne behoefte aan christus des te meer gevoelden, des te meer gloeiden van geloof, en van liefde tot Zijnen Naam, en in welke des te levendiger was de ootmoed der ziel en 't gevoel hunner afhankelijkheid van God. - ‘Wat wonder - roept hij uit - dat deze gezindheden onwillekeurig in hunne gebaren zich kenmerkten voor Hem, die hen, armen, zoo mildelijk met Zijnen zegen had beweldadigd! - Waarom, mogen wij vragen, is die band van het schoone en goede losgereten? Waarom ook wij, gelijk zij stof en assche, insgelijks onze knieën niet in onze tempels gebogen voor denzelfden God en Vader in christus? Waarom niet gemeenschappelijk en openlijk gedaan, wat wij van elkander vertrouwen in eenzaamheid en in het verborgen te zullen doen? Waarom niet biddend geknield, en knielend gebeden?’ Wenschen als deze zullen, helaas, wel immer tot de pia vota blijven hehooren, al ware 't maar om de kosten die de invoering van een geknield bidden in onze Kerken zou veroorzaken, daar men er de gestoelten en banken voor zou moeten veranderen; maar bij deze gelegenheid kunnen wij eene andere vraag niet onderdrukken, het is de vraag: om welke reden de Kerken in 't algemeen op de werkdagen der week gesloten zijn, en of 't niet voor den godsdienstigen zin en voor de zeden van velen dierbaar en weldadig zijn zou, als de Kerken ook dan open waren, dat zij bezocht konden worden door elk die er behoefte aan gevoelde, alsdan in de Kerk te zijn. ‘Waar zou dat toe dienen?’ hooren wij vragen. ‘Wat zouden | |
[pagina 299]
| |
de leeken in de Kerk uitvoeren, als er niet gepreêkt wordt?’ - Wij antwoorden: zij zouden er dan kunnen rusten en bidden. Het hooren naar de gebeden en leerrede des kanselredenaars, dat het voornaamste gedeelte uitmaakt van de godsdienstoefening der leeken, is buiten twijfel heilzaam, stichtend en troostend, maar het aanhooren voldoet niet altijd aan de behoefte des harten. Er zijn oogenblikken waarin 't hart behoefte heeft zich-zelven, al is het dan minder welsprekend en gekuischt, in vrome afzondering uit te storten; maar in het midden van groote gezinnen, die met zes, acht of meer personen zaamgepakt leven in het bekrompen bestek van armoedige woningen, is daar zelden of nooit gelegenheid toe. Men hoort alreeds, dat wij 't open blijven der Kerken alleen maar wenschen in het belang der leeken van den minderen stand. Voornamere, meer gegoede leeken hebben er geene behoefte aan, vermits zij, in hunne binnenkameren, overvloedig gelegenheid bezitten om in stille eenzaamheid hunne gebeden te plengen. Maar de mindere stand! - Het verwondert ons, dat het Bestuur des Genootschaps tot afschaffing van den sterken drank er nog niet aan heeft gedacht, van hoe veel waarde de toegankelijkheid der Kerken op de werkdagen zou kunnen zijn voor de bevordering harer oogmerken. De ambachtsman, b.v., die geen werk heeft en te vergeefsch naar werkt zoekt, als hij vruchteloos aan alle werkplaatsen zijne dienst heeft aangehoden, en, ver van zijne woning, moedeloos en vermoeid, behoefte heeft aan rust voor zijne leden en opbeuring voor zijnen geest; waarheen kan hij nu gaan dan naar de herberg, waar zijne berooidheid al ligt hem tot misbruik drijft van 't verpestend middel, dat zijne denkkracht verdooft, en waar ligtzinnige gesprekken zijne gedachten verre van God en 't vertrouwen op Diens bestuur verwijderen. Zou niet menigeen van die ledigloopende ambachtslieden - en hoe groot is hun getal! - indien de Kerken geopend waren, in zulke oogenblikken, in plaats van naar de naaste herberg te gaan, de naaste Kerk opzoeken, om op een der zitplaatsen van het ledige heiligdom | |
[pagina 300]
| |
de rust voor het ligchaam, en in een vurig gebed de opwekking voor geest en gemoed te vinden, waaraan hij behoefte heeft? - Het is hier de plaats niet om breedvoerig over de zaak te spreken, die wel eene opzettelijke behandeling verdient; maar wij bevelen haar toch in de aandacht van alle Godsdienst- en menschenvrienden, en behouden ons voor er nader op terug te komen. De zegenbeden door den Eerwaarden Schrijver ten afscheid uitgestort over zijnen zoon, die hem als oudste Leeraar te Heusden vervangt, over de Ouderlingen en Diakenen, over de Gemeenteleden, en over allen die tot de Gemeente in betrekking staan, zijn ernstig, waardig, hartelijk, en het vurig gebed waarmede hij eindigt, wie zou er geen amen op zeggen! Wie bidt hem niet uit de volheid des harten na: ‘Ontstroome uit uwe kennis, en uit de kennis van jezus christus, het geluk en de vrede der aarde, en worde de menschheid langs dien weg rijp voor het heerlijke tijdstip, waarin zij ééne kudde zal zijn onder éénen Herder!’ Hiermede kunnen wij 't overzigt van deze afscheidsrede eindigen. Dat wij haar met ongemeene belangstelling ontvingen, ligt aan de hooge achting die wij den Eerwaarden Schrijver toedragen; dat onze aankondiging eenigzins breed is uitgevallen, ligt aan de verdienste van het zoo bescheidene en zaakrijke stuk. Wie in deze rede een grooten zwier van woorden, hooge vlugt van gedachten, treffende poëtische beelden, kunstig aangebragte oratorische figuren verwacht, zal zich bedrogen vinden. Hare ongekunsteldheid is eene verdienste te meer. Zoo als zij daar ligt moet zij beschouwd worden als eene improvisatie, gestroomd uit den geest en het gemoed van een diep- en helderdenkenden godgeleerde en ervaren leeraar, vol heiligen ijver voor zijne roeping, blakende voor 't heil der zielen hem aanvertrouwd, en die gewoon is te spreken uit het hoofd, en zijne Gemeente kent, en den toon meester is, dien hij weet, dat in de harten van zijne hoorders doordringt. - Geen wonder voorwaar, dat de Kerkeraad op de uitgave dier rede heeft aangedrongen. Wel diep moet | |
[pagina 301]
| |
de indruk van hare voordragt zijn geweest op 't gemoed der hoorders. Wij kunnen hem ons voorstellen, dien indruk van 't levende woord; wij, die 't voordeel hebben gehad den Heer pape eenige jaren lang te kunnen volgen, en onder den indruk van zijne heldere denkwijze, bondige redeneringen, en hoogst eenvoudige, maar ook hoogst waardige en zielvolle voordragt, hem, in onze schatting, altijd onder de welsprekendste kanselredenaren des Lands rangschikten, en zullen blijven noemen. - Welke gaven en bekwaamheden zijne opvolgers mogen onderscheiden, de Gemeente te Heusden zal 't nog lang betreuren hem niet meer te bezitten; gelijk ook zijn verlies in het Kerkbestuur van Noord-Braband lang zal worden gevoeld. De Eerw. Schrijver - thans nog President van de Synode der Hervormde Kerk en tevens van de Synodale Commissie - heeft eene dikwijls moeijelijke loophbaan eervol ten einde gebragt, en de zedigheid die hem bestierd heeft bij 't uitspreken van zijne afscheidsrede, komt overeen met zijne ongemeene verdienste. Trouwens, die verdienste wordt algemeen gewaardeerd; getuige de hooge Kerkelijke betrekking waarmede hij bekleed is, en de ridderorde die hem versiert. Wij hopen dan ook, en houden ons verzekerd, dat de Heer pape, ofschoon verloren voor Heusden, evenwel niet verloren zal zijn, noch voor de Kerk, noch voor den Staat, noch voor de godgeleerde wetenschap, noch voor de fraaije letteren. Wij behoeven niet te zeggen, dat wij onze lezers wenschen op te wekken, om door 't koopen van deze afscheidsrede de Heusdensche Diaconie-armen en zichzelven te bevoordeelen. w. |
|