zestig jaren, met opgave der voornaamste posten en Zendelingen en andere belangrijke bijzonderheden.’
Bij de lezing zal men toestemmen, dat er gegeven is wat er beloofd werd. Inderdaad, wij hebben hier eene Godsdienstig-zedelijke wereldkaart voor ons. Zelfs uit dit oogpunt - het werk overtuigt er ons van - is de Zending nuttig en voordeelig geweest, om volken en landen te leeren kennen, die aan den blik des handels, of van het Europesche Staatsbelang ontsnapten. Wil men daar eene proeve van; men volge in het Handboek met aandacht de togten door West-, Zuid- en Oost-Afrika. Maar nog meer boeit ons de beschrijving dier volken, en de opöfferingen van zoo velen, die hier kwamen sterven, om het leven in christus op te wekken.
Men moet deze eerste Afdeeling lezen en vergelijken met de redevoeringen, van welke wij straks spraken, en men zal liefde krijgen voor eene zaak, door geene eerzucht te weeg gebragt, waarbij ook niet naar eerelinten wordt gevraagd, maar die der menschheid voor tijd en eeuwigheid zegen brengt.
De tweede Afdeeling maakt ons bekend met den arbeid, de inspanning en de zelföpöffering van vele wakkere mannen uit Engeland en Amerika, en ook uit de bekeerde Joden, in de gewesten waar de Koran voor het grootste gedeelte der bevolking het godsdienstig wetboek is. Zij geleidt ons naar Griekenland, de Barbarijsche Staten, en het Turksche Rijk. Wij merken met genoegen op, welk eene zorg er besteed wordt aan de verwaarloosde Christenen in die gewesten, en hoe gunstig men er werkt op de Israëlieten, die eenmaal bij de Moslemim een toevlugt zochten, tegen de woede der Christenen, die, toen zij hen niet konden bekeeren, de handen aan het zwaard der vervolging sloegen.
Met belangstelling zal men zien hoe de Zending voortgaat in Klein-Azië, waar het licht des N.V. eens zoo hoog aan den hemel stond; in Syrië en Palestina, waar de Jood als op het puin des tempels weeklaagt, en vele Christenen in hunne verdrukking zóó diep gezonken zijn, dat zij van het Christendom niet veel anders behouden