Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1852
(1852)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Pleegzuster. Dichtstukje door H. Tollens, Cz. Uitgegeven ten behoeve van de Protestantsche Vereeniging voor zieken-verpleging te Rotterdam. Tweede druk. Te Rotterdam, bij van der Meer en Verbruggen. 1852. In gr. 8vo. 15 bl. f :-25.‘Reeds van het begin af der 14de eeuw ontbrak het niet aan moedige, volijverige Christinnen, die zich vereenigden, om, zonder aanzien des persoons, gewonden | |
[pagina 280]
| |
te verbinden, gevangenen te troosten, kranken te verplegen. - De leden der, zoo het schijnt, eerste vereeniging tot dat opzettelijke doel in óns Vaderland, droegen den naam van swarte zusters. - De inrigting van onze gasthuizen zal wel de oorzaak zijn geweest, dat zulke vereenigingen hier te Lande hadden opgehouden te bestaan. Zij zijn echter van onberekenbare nuttigheid, niet alleen in buitengewone, maar ook in gewone tijden, voor zulke behoeftige kranken, welke in deze openbare liefdegestichten geen toevlugt kunnen of durven nemen. Opgewekt door het voorbeeld der zusters van liefde, wier diensten door hare geloofsgenooten, te regt, op hoogen prijs worden gesteld, zijn ook menschenvrienden van verschillende andere Kerkgenootschappen werkzaam om weder vereenigingen tot hetzelfde doel in het leven te roepen. - Nederlandsche Vrouwen en Maagden! zulk eene liefde vooral is uwer waardig! - Meer en meer nemen edele moeders en dochteren werkdadig deel aan het besturen, uitbreiden en vermeerderen van Instellingen tot ondersteuning van bedaagde, en bewaring van jeugdige natuurgenooten. Moge de tijd ook nabij zijn, waarin elke kranke die zich verlaten gevoelt, weder kunne rekenen op de bereidvaardigheid eener geloofsgenoote, om grootmoedig mede te werken tot de middelen van herstelling, en tot vermeerdering van den troost der godsdienst! - Is er een edeler taak, een heerlijker loon denkbaar!’ Deze regelen vloeiden Ref. eenige jaren geleden uit de penGa naar voetnoot(⋆), en zijne denkwijze over de zusters van liefde en pleegzusters is nog dezelfde. Met een innig genoegen vernam hij 't steeds, als er, hier of daar, weder eene vereeniging van zulke menschlievende vrouwen was tot stand gekomen. Uit de voorrede van den Heer tollens blijkt nu, dat er ook eene te Rotterdam is zamengesteld. Het bovengemelde gedicht is ten haren voordeele uitgegeven. Mag de opbrengst zoo groot zijn als de verdienste van het stuk; dan zal de goede uitkomst beantwoorden aan het liefderijke doel, en de vereeniging er aanzienlijk mede geschraagd worden. | |
[pagina 281]
| |
Het gedicht is, gelijk de meeste werken van den grijzen Zanger, in hooge mate eenvoudig en schoon. In zijn gewonen, door elk beminden, voor elk duidelijken, nog niet geëvenaarden trant, schetst de Heer tollens ‘naar de aandoenlijke beschrijving door eene Amsterdamsche dame gegeven van de goede diensten en der edele gezindheden van eene pleegzuster, die haar in eene gevaarlijke ziekte heeft bijgestaan’, zulk eene menschlievende jonge vrouw. Men denke niet, dat de Natuur haar stiefmoederlijk bedeelde: Dat ze uit bewustzijn van toch nooit
Den bruidskrans in het hair te zullen dragen,
Den sluijer zich had omgeslagen,
Den halsdoek zich had digt geplooid.
Neen, zij was schoon. Ook was zij geene zwaarmoedige dweepster; integendeel: - Zij was schalk en vol van geest
En wars van angstig woordenwegen,
Zij was voor kortswijl niet bevreesd
Noch bij onnoosle scherts verlegen.
Zij was vrolijk met de vrolijken, en bij kinderen was zij kind. Maar als er gesproken werd, of zij-zelve sprak van menschenliefde, en van de vruchten harer zorgen aan het krankbed, dan - - bij die tafreelen, bij dat vuur,
Dien toon, die taal, die sprekende gebaren....
Een godheid was haar ingevaren,
Zij scheen van hemelsche natuur.
Na die schets van persoon en karakter, beschrijft de Dichter hare werk- en waakzaamheid aan de sponde eener vrouw van aanzien, op den oever des doods: Geen trek ontging er aan haar blik,
Geen adem scheen haar oor te ontglippen;
Het was of zij den jongsten snik
Terughield van de bleeke lippen;
Het was of zij de laatste vonk
| |
[pagina 282]
| |
Weer aanblies en voor uitgaan hoedde,
Of zij het smenlend sprankje voedde,
Dat flikkrend nog bij poozen blonk.
Hare hoop wordt beloond, haar gebed verhoord: de rijke kranke herstelt, en als zij die verlaat, om zich naar eene behoeftige kranke te begeven, dankt haar de ontroerde echtgenoot der herstellende met tranen, en drukt haar - een goudstuk in de hand. Daar schrikt zij van, op hare lippen beeft een woord......maar zij spreekt 't niet uit, een glimlach plooit haar wezen, en Dank - zegt ze - dank voor 't welkom goud
Het zal de krankte half genezen,
Waar de armoê wacht aan 't ziekbed houdt.
Daar, derwaarts ijl ik uit uw midden,
Men wacht mijn hulpe slechts voor één;
Ik draag er hulp voor allen heen.
En zoo doet zij, en voelt zich aan het ziekhed der arme eerst regt op hare plaats. Daar roept zij uit: Neen, geen genot dat bij het mijn mag halen
Als ik de naakte kluis verlaat,
Waarin ik laafnis bragt en baat
En zegen op mijn werk zag dalen! -
De Dichter staarde haar spraakloos aan. Ik, zegt hij, - stond beschaamd van pijnlijk zelfgevoel,
Onrustig, als beschuldigd van 't geweten;
Die deugd mogt ik mijn deugd niet heeten,
Mijn hart was bij haar hart zoo koel!
o God, die in mijn binnenst hebt gelezen!
Gij zaagt er wat ik wenschte en bad:
't Was, dat ik zulk een deel bezat,
Zoo rijk aan liefde, als zij mogt wezen!
En àl hare deugd, àl hare verdienste, àl zijne bewondering, ten slotte in ééne enkele gedachte te zamen vattende, roept hij uit: o Almagt, die geen grenzen hebt!
Zoo Gij ook uitverkoornen schept,
Zij, zij is een van de uitverkoren.
| |
[pagina 283]
| |
Zulk een gedicht, tot zulk een edel doel bestemd, verdient niet slechts een tweeden, maar ook een Twaalfden druk te beleven. Ref. hoopt, dat de Vereeniging voor ziekenverpleging aan de Maas er rijke vruchten van inoogste, en zelve, gelijk die aan 't IJ, rijke vruchten drage; den menschenvriend in andere steden en plaatsen des Lands tot een nieuwen spoorslag, om insgelijks aan het zamenstellen van zoo nuttige vereenigingen te arbeiden. |
|