Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1852
(1852)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 215]
| |
schouwd en wederlegd door A. Rutgers, Hoogleeraar te Leiden. Te Leiden, bij E.J. Brill. In gr. 8vo. VII en 159 bl. f 1-60.Werd vroeger de Kores van Dr. ottema door ons aangekondigd, thans willen wij evenzeer het tegenschrift van Prof. rutgers aan de lezers van dit Tijdschrift bekend maken; opdat, indien sommigen hunner het onderwerp dezer geschriften met belangstelling beschouwen, zij vernemen mogen, waar zij daaromtrent inlichting kunnen bekomen. In vraagstukken als dit, is het audi et alteram partem niet genoeg aan te bevelen. Wij ten minste hebben uit het voor ons liggend werk geleerd, dat er voor de gewone beschouwing der Babylonische ballingschap veel meer, dan wij meenden, te zeggen is. Over de belangrijkheid der verhandeling van Prof. rutgers zal men het best kunnen oordeelen, wanneer wij hier een korte inhoudsopgaaf doen volgen. In de Voorrede zegt de Schrijver, dat hij geen voornemen had over dit vraagstuk iets in het licht te geven, voordat de onlangs gevondene Assyrische opschriften verklaard zouden zijn; doch dat de bijval, dien ottema's boek heeft gevonden, hem genoopt heeft, om daar tegen te velde te trekken. Wanneer ook Ref. onder diegenen behoort, die den Hoogleeraar het harnas hebben doen aantrekken, dan verheugt hij zich daarover. Een vraagstuk als dit kan alleen door het vereend onderzoek van vele bekwame mannen behoorlijk in het licht gesteld worden. Daarom is het boek van Prof. rutgers een verblijdend verschijnsel, en het zou Ref. veel genoegen doen, wanneer hij iets had bijgedragen, om Z. Hooggel. tot het schrijven daarvan te bewegen. Verder zegt de Hoogleeraar, dat hij zich bij het bestrijden van ottema en zijne bondgenooten, tot hun gebruik der bronnen en tot hunne hoofdresultaten zal bepalen, zonder tot in de kleinste bijzonderheden af te dalen. Eindelijk wil hij aan die bestrijding een zelfstandig tijdrekenkundig onderzoek toevoegen, ten einde te doen | |
[pagina 216]
| |
zien, dat dit gedeelte der geschiedenis wel degelijk voor eene vaste Chronologische behandeling vatbaar is. Hoezeer toch de tijdrekenkunde geenszins het aangenaamste deel der geschiedkundige studie kan genoemd worden, is het evenwel noodig daarin bedreven te zijn, ten einde zich voor verwarring te bewaren. In de Inleiding vindt men eene Beschouwing van het nieuwste onderzoek omtrent de Babylonische ballingschap, en de bronnen daarin hoofdzakelijk gebruikt. Hierin geeft de Schrijver eerst een kort overzigt van hetgeen door den Hertog van Manchester, Prof. eberard en Dr. ottema daaromtrent verkondigd is, en deelt vervolgens eenige voorname grieven tegen hunne redeneringen mede. 1. Zij hebben het werk van oudere Chronologen, van scaliger, petavius, enz. verwaarloosd. 2. Zij hebben de Bijbelboeken slechts gedeeltelijk gebruikt. 3. Zij hebben de opschriften in spijkerschrift van Persepolis enz. verwaarloosd. 4. Zij hebben de sterrekundige waarnemingen der Chaldeën, voorkomende in den Almagest van ptolemaeus, over het hoofd gezien. 5. Zij hebben bij het bezigen der werken van berosus en andere Babylonische Schrijvers zich van verkeerde lezingen bediend. 6. Zij hebben aan de beste Grieksche Schrijvers hun gezag ontnomen en dit aan de slechtsten toegekend. 7. Eindelijk maken de Hertog en zijne navolgers veelvuldig gebruik van schrijvers, die zij òf in 't geheel niet, òf met groote bedachtzaamheid hadden moeten gebruiken. Nu volgt Hoofdstuk I. Beschouwing van eenige voorname punten in de geschiedenis van nebukadnezar en cyrus. Deze beschouwing vervalt in de volgende deelen. § 1. Chaldeën en Perzen zijn verschillende volken. Dit wordt aldus bewezen. a. De geschriften der Israëliten, der Babyloniërs en der Grieken getuigen tegen hunne identiteit. b. De taal der Chaldeën verschilde van die der Perzen. c. Hunne godsdienst was verschillend. d. Hunne tijdrekening loopt uiteen. § 2. De Koningen der Chaldeën zijn niet dezelfde als die der Perzen. § 3. Darius de Meder is darius hystaspis niet. § 4. Kores is geen ander dan cyrus, de bekende Koning der Perzen. | |
[pagina 217]
| |
Hoofdstuk II. Tijdrekenkunde van Babylons geschiedenis in het tijdvak der Joodsche Ballingschap. Dit Hoofdstuk vervalt insgelijks in onderdeelen. § 1. Hoofdtrekken der geschiedenis van het Chaldeeuwsch-Babylonisch rijk. § 2. De gegevene tijdsbepaling getoetst aan de Chronologie van naburige volken. § 3. Nebukadnezar. § 4. Evilmerodach en zijne Chaldeeuwsche opvolgers. § 5. Nabonitus. Deze Koning wordt niet in den Bijbel vermeld. Het bestendige streven, om hem daarin te vinden, heeft veel verwarring veroorzaakt. § 6. Darius de Meder. Deze wordt gehouden voor een Onderkoning door den grooten cyrus over Babel aangesteld. Wij kunnen niet nalaten hier vooral op de scherpzinnige verklaring van dan. ix: 1 (blz. 106 en volgg.) opmerkzaam te maken. § 7. De Perzische Koningen der Heilige Schrift. Deze zijn: cyrus, darius hystaspis, xerxes, artaxerxes longimanus en darius nothus. § 8. De 70 jaren der Babylonische ballingschap. De Hoogleeraar begint deze jaren te rekenen van de eerste wegvoering, in het vierde jaar van jojakim. § 9. De Jubelperiode. Deze wordt als beginsel van tijdrekenkunde geheel verworpen.Ga naar voetnoot(⋆) Het boek wordt besloten met een kort overzigt der voornaamste gebeurtenissen omstreeks het tijdvak der Babylonische ballingschap. Na alzoo den inhoud van dit geschrift te hebben medegedeeld, willen wij hier nog eenige losse aanmerkingen bijvoegen. Blz. v. De Hoogleeraar zegt, dat eene wederlegging van geschriften als die, welke hij bestrijdt, niet met goed gevolg kan geschieden, wanneer men alle argumenten één voor één bestrijdt en wederlegt. Voor zoo ver zulk eene polemiek vrij vervelend is en de meeste lezers afschrikt, stem ik zulks toe; maar objectief beschouwd is toch zulk eene wederlegging de beste. Blz. 3. 1). De Hoogleeraar vermeldt hier met afkeuring, dat, volgens den Hertog, één Koning tien verschillende namen zou gehad hebben. Dit is zeker vreemd, maar op blz. 84 1) zegt Z.Hooggel. zelf, dat er van den | |
[pagina 218]
| |
naam evilmerodach elf verschillende schrijfwijzen bestaan; op blz. 87 geeft hij vier verschillende schrijfwijzen van den naam belzazar; op blz. 89 en volgg. insgelijks vier benamingen van nabonnitus. Blz. 19. want veel later vinden wij tiglath pilezer enz. Dit hangt zamen met de vraag omtrent een eerste en tweede Assyrisch rijk. Het is jammer, dat de Hoogleeraar zich hierover niet heeft uitgelaten. Bl. 37. De letter s. De Hoogleeraar vermeldt evenwel op blz. 50 en blz. 118 b) een paar eigennamen, aan wier slot de s niet gevonden wordt. Blz. 48. De inneming door cyrus - veronderstellen ze als bekend. Is dit geene petitio principii? Blz. 72. Ten gevolge van een opstand der Babyloniërs wordt belsazar gedood. Hoe is dit met daniël v: 28 overeen te brengen? Aldaar staat uitdrukkelijk: uw Koningrijk is - den Meden en Perzen gegeven. Deze aanmerkingen zijn ons onder het lezen ingevallen. Wij bekennen gaarne, dat zij niet van groot gewigt zijn. Overigens meenen wij het boek van Prof. rutgers zeer te moeten aanprijzen, zóó om zijn oordeelkundig gebruik der bronnen, vooral der Perzische opschriften, maar ook van de gewijde en ongewijde Schrijvers, als om den gematigden toon, die door het geheele boek heerscht. Het ware te wenschen, dat alle wetenschappelijke twisten met evenveel gematigdheid gevoerd werden. Het fortiter in re, leniter in modo wordt, helaas! te veel verwaarloosd; en toch verliest de waarheid er niets bij en kan de humaniteit er slechts hij winnen.
d. burger, jr. |
|