Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1852
(1852)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Russische Schuld. Bedenkingen tegen de Conventie van 30/18 Augustus 1850. Door Mr. G.W. Vreede. Te Amsterdam, bij J.F. Schleijer. 1851. In gr. 8vo. 72 bl. f :-70.De Schrijver van deze brochure, over het veel besproken onderwerp der Russische vorderingen, heeft met warmte zich van zijne taak gekweten. Hij stelde zich ten doel de noodzakelijkheid te betoogen der verwerping van het Wets-ontwerp tot verhooging der Staatsbegrooting van 1850 met f 1,518,750, voor achterstallig aandeel in de Russische Schuld. Dat Wets-ontwerp wordt door den Schrijver bestreden op grond dat Nederland niet verder verpligt is tot betaling dan uiterlijk 18 Februarij 1831, toen willem I de 24 Artikelen aannam. Een aanbod daartoe strekkende, is, naar zijn gevoelen, het eenige wat aan de waardigheid van Nederland past. Bij zijne redeneringen ten betooge van een en ander, wordt het tegenwoordige Ministerie, dat het bewuste Wets-ontwerp voordroeg, niet gespaard, maar integendeel tamelijk scherp over den hekel gehaald. Daarentegen heeft de Schrijver naauwelijks lofs genoeg voor wijlen den Minister onder willem I, den Heer verstolk van soelen, wiens verstandige en voorzigtige Diplomatie hemelhoog geprezen wordt. Wij kunnen den geleerden Schrijver in alle zijne argumenten, meestal uit authentieke diplomatische stukken geput, waardoor zeker deze brochure belangrijk mag | |
[pagina 163]
| |
genoemd worden, niet volgen. Een beslissend oordeel in deze zaak uit te spreken, willen wij evenmin. Alleen kwam het ons voor, dat het motief, waardoor de tegenwoordige Minister van Buitenlandsche Zaken tot het aanbieden van het Wets-ontwerp gebragt werd, niet voldoende wederlegd is, - de verklaringen namelijk door den Minister verstolk op den 4 Junij en 10 September 1851 afgegeven aan den Russischen Gezant, waarbij hij bepaaldelijk de Nederlandsche schatkist heeft erkend als debitrice van een voorschot door de Russische gedaan. Die erkenning ligt tot grondslag van de Russische vordering, en is zij waarachtig, is zij gegrond, zoo als naauwlijks valt te betwijfelen, waar blijft dan die hooggeroemde voorzigtigheid, die fijne diplomatische kennis van den Minister verstolk? Is dan niet veeleer het geen hij in deze zaak heeft verrigt, de oorzaak van de tegenwoordige, zeker hoogst onaangename vordering? Zoo de Staten-Generaal vermeenen mogen het Wetsontwerp te moeten afstemmen, dan hopen wij voor de eer van Nederland, dat zij meer solide argumenten zal aanvoeren, dan de hooggeleerde Schrijver in deze overigens zoo keurig geschrevene en con amore hewerkte brochure aan de hand geeft.Ga naar voetnoot(⋆) b. |
|