zouden wij 't best kunnen begrijpen; maar niet van eenen reiziger, die een pleiziertogtje gaat doen. - Wij zijn nooit te Heidelberg geweest; maar van onzen reiziger zouden wij haast vermoeden dat hij nooit te Kampen geweest is. ‘Ik vond,’ - zegt hij - ‘wat de ligging van Heidelberg betreft, geene vergelijking met eenige andere door mij bezochte stad, of het zou St. Jamestown, op St. Helena, moeten zijn, indien men zich, in plaats van eene ontzettend ruime baai, (n.b.!) eene rivier verbeeldt; of, meer nog, Kampen, aan den IJssel, wanneer men achter die stad (!!!) en aan deze zijde van de breede rivier, eene onafzienbare rij van hemelhooge bergen doet oprijzen, die aan derzelver voet niet meer ruimte laten, dan om eene zeer ondiepe stad, gelijk Kampen, te plaatsen.’ Wie Kampen kent, en de ligging dier stad vergelijkt met het wèl uitgevoerde plaatje, dat de ligging van Heidelberg allerliefst voorstelt, zal de vergelijking, daar is geen twijfel aan, ten zachtste genomen - mislukt vinden. Zoo kan men, behoudens allen eerbied voor de genoemde plaatsen, een kelder met een toren vergelijken; als eene sterke verbeelding het ontbrekende maar aanvult. Op bl. 65 ziet de Schrijver frederik den Derden aan voor frederik den Eersten: barbarossa. Waarschijnlijk is het eene drukfout. Vraagt men ons: of wij het werkje geheel afkeuren? Dat niet; het is niet onaangenaam geschreven, en ook niet onbelangrijk in zijne Antiquarisch-historische voorstelling van hetgeen Heidelberg merkwaardigs bevat. Maar de uitgave wordt dáárdoor alleen niet geregtvaardigd.