| |
De Fransche Omwonteling. Een geschiedkundig tafereel; door Thomas Carlyle. Naar het Engelsch en Hoogduitsch door F.F.W. Koch, Theol. Cand. Met eene voorrede van O.G. Heldring. In III Deelen. Te Maarssen, bij C. van Nederhasselt, Jr. In gr. 8vo. Eerste Deel, 2de en 3de Aflev. van bl. 80 tot 312; IIde Deel in 2 Aflev., 325 bl.; IIIde Deel in 3 Aflev., 318 bl. f 1-: de Aflev.
Dit in 1849 aangevangen, en eerst zeer onlangs voltooid werk, kan nu in zijn geheel overzien en beoordeeld worden. Uit het Naschrift van den Vertaler blijkt, dat ook hij van oordeel is, dat men met de geschiedenis die behandeld wordt, zeer vertrouwd moet zijn, om carlyle goed te verstaan. Dit wordt met de volgende woorden gezegd, die wij ons verpligt achten vooraf te laten gaan: ‘Toen ik in 1849 de taak aanvaard had, om carlyle's werk voor Nederlandsche lezers te vertolken, bleek het den Uitgever al ras, dat het werk, zoo als het nu is, voor het groote publiek minder toegankelijk zoude zijn; weshalve het zijne uitdrukkelijke begeerte was, dat sommige voor den minder ervaren geschiedkenner duistere plaatsen door aanteekeningen opgehelderd zouden worden. Hoezeer ik mij ook tegen een verlangen verzette, welks vervulling mij bij den deskundigen niet dan een medelijdenden glimlach, bij hem die er behoefte aan had, slechts het verwijt van karigheid zou hebben berokkend, mogt
| |
| |
het mij echter niet dan te laat gelukken, den Uitgever in mijne overtuiging van het ongepaste van dergelijke ophelderingen te doen deelen. De lezer gelieve dus de reeds geplaatste cijfers als niet aanwezig, en mijne pogingen, om het eigenaardige van carlyle's stijl zoo getrouw mogelijk terug te geven-, met die toegeeflijkheid te beschouwen, waaraan zij zoo zeer behoefte hebben.’ - Wij ontveinzen het niet, dat wij bij het lezen van dat naschrift eene bittere teleurstelling ondervonden; wij hadden wel geene verklarende aanteekeningen van duistere plaatsen verwacht; maar wij hadden ons gevleid, dat men sommige zelfs nu nog zeer betwistbare of nog niet geheel aan het licht gebragte omstandigheden zoude hebben gestaafd of toegelicht, met hetgeen uit oorspronkelijke gedenkstukken of uit de schriften van uiteenloopende Schrijvers over dat tijdvak kon worden medegedeeld. Echter zijn wij 't met den verdienstelijken Vertaler daarin eens, dat men tot verklaring van het onderwerpelijk geschrift een geschiedverhaal van de voornaamste gebeurtenissen van dat tijdvak zou moeten leveren, even breedvoerig misschien als thiers of capefigue of mignet dat geleverd hebben. De Schrijver deelt toch geene andere denkbeelden mede, dan over daadzaken, die hij onderstelt dat den lezer bekend zijn; voor hem, die met het in Frankrijk en Europa op het laatst der vorige eeuw gebeurde, niet grootendeels bekend is, zal dit werk een wonderboek zijn, want hij zal er niet veel van begrijpen, en als hem de sleutel er van niet gegeven wordt, zal 't hem evenmin doenlijk zijn den gang der denkbeelden te volgen, als derzelver juistheid en gepastheid te beoordeelen.
Toen wij in No. XII der Vaderl. Letteroefeningen voor October 1849 verslag deden van de eerste aflevering van dit werk, hebben wij, zoo als nu blijkt, niet misgetast: over den stijl en de wijze van behandeling van het onderwerp behoeven wij dus verder niets te zeggen. Wij willen thans liever trachten een beknopt overzigt van het werk te geven; te meer omdat, naar het ons toeschijnt, zulk een werk voor geene afzonderlijke beschou- | |
| |
wingen vatbaar is, wijl alles in elkander grijpt. - In het Eerste Deel worden de daadzaken, die tot de omwenteling van 1789 hebben geleid, en door de inname der Bastille gevolgd werden, op des Schrijvers eigenaardige wijze, doch vrij geleidelijk behandeld. Hij verplaatst den lezer bij het ziek- en sterfbed van lodewijk XV, en bij diens geldelooze door verkwisting en weelde over en over met schulden bezwaarde nalatenschap, tot wier aanvaarding de goedhartige maar besluitelooze, voor zijne taak niet berekende lodewijk XVI geroepen werd; en schetst in krachtige vertoogen de handelingen van het Parlement, der Ministers en des Konings, de bijeenroeping der Staten-Generaal, met den lang miskenden derden Stand, die welhaast, door de omstandigheden geholpen, zich gelden deed, en de ziel werd van het verarmde, wanhopende, door den overmoedigen adel verachte en verguisde, en door eene verbasterde geestelijkheid verdrukte en uitgemergelde volk; welks gewapende opstand emdelijk de steeds nader en nader gekomen omwenteling deed stand grijpen en bevestigde. Met die gebeurtenis ontstond er een omkeer van begrippen, van regten, van zaken, die zich welhaast over alle volken van Europa uitstrekte, en, waar de geweldige stroom niet geleid maar afgedamd werd, tot schrikkelijke uitspattingen dreef - maar die ook veel voortreffelijks deed ontstaan; zoodat de vloed van denkbeelden, die, in zijne worsteling tegen de hinderpalen, eerst
alles omverwierp en vernielde, na het graven zijner bedding ook krachtvol zijne golven voortwentelde, en verlichting en gematigde vrijheid en welvaart voor alle standen der zamenleving met zich bragt.
In het Tweede Deel wordt het Fransche wereldtooneel geopend met het beruchte piekenfeest, het feest der verbroedering, de bezweering der nieuwe Constitutie, die haren naam aan dit boekdeel heeft gegeven. Verblindende en roerende plegtigheden, maar die niets hebben nagelaten dan treurige herinneringen aan gehuichelde gevoelens en beloften en eeden, die men reeds vooraf besloten had niet na te komen! Was het niet een gevolg
| |
| |
daarvan, dat men niet begreep of niet wilde begrijpen, dat het stelsel van dwingelandij versleten was; dat met het aangematigde regt, van zijn ouden mantel van heiligheid ontdaan, nog wel te dreigen was, maar niet meer te overwinnen; dat de verguizing van den derden stand, door Adel en Geestelijkheid moest ophouden, wijl alles zijn uiterste grens had bereikt. Zóó werd datgene 't welk heilzaam had kunnen werken, indien 't van opregtheid en zuivere bedoelingen ware uitgegaan, integendeel de bron der opgevolgde ontzettende gebeurtenissen, welke door geen mirabeau of barnave bezworen; door geen bouilli belet; door geene ridderlijke maar aan een bepaald persoon verbonden trouw onschadelijk gemaakt konden worden. Daarvan getuigen de woelingen te Nancy, de geheime raadplegingen op de Tuilleriën, de verongelukie reis naar Varennes, en de zoo smadelijke terugvoering des gevlugten Konings naar zijn paleis, waar nu voor hem geene vrijheid meer te vinden was, en dat hij weldra voor de gevangenis in den Tempel moest verruilen. Wie hier melding vindt gemaakt van den optogt der volksmenigte, waarbij de schaduwkoning lodewijk XVI, in dat paleis zijner voorzaten, gedekt met de teekenen des oproers, drie uren lang het scheldend en dreigend gepeupel hem voorbij moest zien trekken, roept zich de dramatische beschrijving diens gruwels van den dichterlijken Staatkundige de lamartine in zijne Girondins voor den geest, en vult er het verhaal mede aan, door carlyle met groote maar scherpe trekken daarvan gegeven. Intusschen hebben de Girondijnen, en het Ministerie roland zich beroemd gemaakt. De mannen van talent en welsprekendheid, gematigd bij hoogen ernst in het behandelen der Staatsaangelegenheden, aangenaam en gekuischt in het gezellig verkeer zullen
zij niet alles vermogen: het bedreigde Koningschap redden; de onverjaarbare regten der Natie bevestigen; de oproeren dempen; de welvaart doen terugkeeren; de émigratie naar Coblentz onschadelijk maken, en brunswijk met zijne steeds dreigende benden bedwingen?! - Helaas, de magt ontbreekt hun tegenover het geweld; de zes
| |
| |
honderd door barbaroux opöntbodene Marseillers kwamen op den 10 Augustus 1792, bij de sloping der Monarchie, in het bloed der trouwhartige Zwitsers, den val dier waarlijk groote mannen voorbereiden.
In het Derde Deel vindt men, hoewel mede slechts in vlugtige trekken, de laatste bedrijven van het groote treurspel herdacht, met al zijn jammer en rouw, met al zijne gruwelen. De moordtooneelen, tot opruiming van overvolle gevangenissen, van welke ieder de verantwoordelijkheid van zich afwerpt, en die plaats hebben onder het oog, immers ten aanhoore van het gevangen Koninklijk geslacht; het vormelijk beraadslagen voor het te houden regtsgeding over den gevallen Koning, dien de Girondijnen het leven niet konden redden; dat treffend regtsgeding-zelf, waar de ongelukkige lodewijk XVI zich moet laten verdedigen voor de vierschaar des volks, dat met ongeduld het ‘schuldig’ verbeidt, en over het tijdverlies mort, en reikhalst dat het lot des edelen Monarchs beslist, en zijn hoofd voor het mes der guillotine gevallen zal zijn: - dat alles vertoont zich als het voorspel van nog gruwzamer daden! De krijgskundige bekwaamheden van dumouriez leveren eenige verpoozing op; maar de honger en het geldgebrek; de halstarrige dweepende Staatkunde van het Jacobinismus, dat zelfs de Nationale Conventie, na de oplossing der Wetgevende Vergadering, beheerscht; de slagting der Girondijnen, en het ombrengen door beulshanden van marie antoinette, doen die wapenfeiten schier voorbijzien. Wat al verfoeijelijke kabalen, wat al berekende wreedheden om den triomf van dat naakte Jacobinismus, zoo mogelijk te verzekeren! En, helaas! het spaart jeugd noch deugd, schoonheid noch talenten; rigt zich een triomfzuil op in bloed, en schrijft alles de wet voor, met verguizing van alle godsdienstig en zedelijk gevoel: - het bloedgerigt is immer werkzaam, de moordwagens voeren immer nieuwe slagtoffers naar de guillotine; en danton, de mirabeau der lagere volksklasse, en zijne medestanders; ook de om hare schoonheid en begaafdheden beroemde Madame roland, wier geest en hart van
bloed afkeerig waren,
| |
| |
vallen zoo wel onder het mes van sampson, als later robespierre en de saint-just. Wie der lezers bewondert niet met huivering de vastbeslotene charlotte corday, als zij den afschuwelijken marat nedervelt, en vraagt niet met smart: zal er dan geen einde aan dien toestand komen? Maar wie herkent ook niet in al de ramp en rouw over Frankrijk uitgestort, de bezolding der zonden van Vorst en Volk, wier maat reeds sedert eene reeks van jaren ten boorde toe was gevuld? Met de oplossing der Nationale Conventie en het kanonvuur van den jeugdigen napoleon buonaparte, in de straten van Parijs, bij eene vernieuwde poging tot herstel van het Jacobinismus, eindigt carlyle zijne beschouwing.
Het is iets vreemds, zoodanig eene beschouwing te lezen in des Schrijvers eigenaardigen, krachtigen stijl, door satirieke wendingen dikwerf scherp, maar soms ook duister, en omtrent zijne ware meening in twijfel latende. Men vindt hier overigens diepe blikken in het hart der voornaamste personen geworpen; een gemoedelijk onderzoek naar de oorzaken der zedelijke verdorvenheid van eenigen, der beginselloosheid van anderen, en van het volslagen gebrek aan godsdienstzin, waaraan toch later eene behoefte gevoeld wordt, die door geene vereering van de rede kan bevredigd worden.
Wij herhalen 't geen wij reeds vroeger hebben te kennen gegeven. Het werk van carlyle biedt een leerrijk overzigt aan van de voornaamste gebeurtenissen van dat altijd merkwaardig tijdperk, en het ware te wenschen, dat het ook in het Fransch wierde vertaald, en vooral in Frankrijk in veler handen kwame. Dáár vooral zou het menigeen nuttig kunnen zijn, bij het immer voortsmeulen van hartstogten, die omwenteling op omwenteling voortbrengen; waardoor ten laatste geheel Europa andermaal in vuur en vlammen kan worden gezet.
m. Dec. 1851.
m.v.
|
|