Lid van de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden, van het Triersch Genootschap voor Geschied-, Oudheid- en Taalkunde, enz. Te Utrecht, bij Kemink en Zoon. 1851. In gr. 8vo. VI en 376 bl. f 3-60.
Eene eigenlijke beoordeeling van dit belangrijk werk van den Heer le jeune, als grootendeels van geschiedkundigen aard, zal wel niet verlangd of verwacht kunnen worden. Wij zullen ons dus eenvoudig bepalen tot een kort verslag van den rijken inhoud van het werk; eene taak, ons gemakkelijk gemaakt in het uitvoerig algemeen overzigt door den Schrijver voorop gezet. Na eene zeer korte Inleiding, p. 1 en 2, wordt in de Eerste Afdeeling, zeven Hoofdstukken bevattende, over de buitenlandsche briefwisseling gesproken, bl. 4-132. In de Tweede Afdeeling wordt de binnenlandsche Inrigting van het Postwezen behandeld in drie Hoofdstukken, waarin alle provinciën, steden en plaatsen worden opgenomen, bl. 133-296. Een aantal veelal officieele bescheiden, resolutiën enz. worden ten slotte als bijlagen aan dit werk toegevoegd, bl. 298-376. Eene uitgebreide verzameling van papieren, het brieven-postwezen in de voormalige Republiek der Vereenigde Nederlanden betreffende, aan den Schrijver als den laatsten zijner familie in eigendom verbleven, heeft hem tot het zamenstellen en de bewerking dezer Proeve in staat gesteld. Die bewerking-zelve is duidelijk, ordelijk en volledig. Wij aarzelen niet deze Proeve eene belangrijke voor de Staathuishoudelijke geschiedenis van ons Land, in het aangegeven tijdvak, te noemen, die met belangstelling ontvangen, en met voldoening gelezen zal worden.
Druk en uitvoering zijn goed.
b.