| |
Dissonanten met den grondtoon onzer eeuw. Aphorismen over godsdienst en staatkunde en over Christenkerk en Christengeloof in onderlinge betrekking, door L.J. van Rhijn, Predikant bij de Hervormden te Chaam c.a. Te Utrecht, bij Kemink en Zoon. 1851. In gr. 8vo. 41 bl. f :-50.
Met zekeren weêrzin - wij ontveinzen het niet - kondigen wij, na herhaalde lezing, dit boeksken aan. Wij vroegen ons-zelven rekenschap af van dien onwillekeurigen tegenzin, dien het ons inboezemde, en vonden
| |
| |
de oorzaak niet in gebrek aan welwillendheid omtrent den Schrijver, wiens verdiensten en gaven wij van heeler harte huldigen. Maar van den eersten oogenblik af, dat wij met deze Aphorismen, eerst elders afgedrukt en thans afzonderlijk uitgegeven, kennis maakten, mishaagde ons zoowel de vorm als de inhoud. Onze veelbewogen tijd heeft aan iets anders, dan aan korte stellingen, die apodiktiesch spreken en weinig gemotiveerd zijn, zooals hier gevonden worden, behoefte. Kennis, diepe, grondige kennis moet er onder de menschen verspreid worden, indien zij bevoegd zullen zijn, om mede te oordeelen over zoo hooge belangen, als hier ter sprake komen. Zulke stellingen, die als hooge orakelen klinken, zijn regt dienstig, om op den volksgeest te werken en bij onkundigen ingang te vinden, maar verspreiden overigens geen genoegzaam licht en worden ligtelijk eenzijdig, zoodra zij van een standpunt uitgaan, dat slechts betrekkelijke waarde heeft. De Schrijver erkent zelf, opregt genoeg, dat hij liever een te sterk, dan een te flaauw woord gebruikt, waar hij slapenden of valschelijk gerusten wenscht wakker te schudden, en meent, dat Nederland aan slaapwekkende en verdoovende middelen overgenoeg heeft. Wij bezigen liefst op het terrein van waarheid en wetenschap het regte woord, al moeten wij ook lang zoeken, eer wij het gevonden hebben. In dagen van allerlei overdrijving als de onze, nocet omne nimium, en valt de mogelijke schade van het te niet op den Schrijver alleen, zooals v. rhijn beweert, maar ook en grootendeels op anderen terug, die er door gebragt worden tot uitersten. Och, of een ieder, die het eerlijk meent en geene partij, maar de zaak der waarheid zoekt te dienen, hiervan overtuigd ware! De verbittering der partijen in het staatkundige en godsdienstige is reeds hoog genoeg
geklommen, en behoeft niet meer aangeblazen te worden. Het is meer dan tijd, dat men, in plaats van de hartstogten langer in beweging te brengen, kalm en bezonnen te werk ga; door middel van bedachtzaam onderzoek wikke en wege, en, waar men meent op vasten bodem te staan, de waar- | |
| |
heid, om wier zegepraal het ons alleen te doen moet zijn, betrachte in liefde. Wij zullen er v. rhijn en anderen, die hem volgen en ter zijde staan, te hooger om achten, waanneer zij ons daarvan voortaan het navolgenswaardig voorbeeld geven. - En wat nu den inhoud dezer Aphorismen betreft, wij komen er voor uit, ons thans alleen tot de tweede reeks: over Christenkerk en Christengeloof bepalende, dat zij veel waars en goeds bevatten, waarmede wij ons best zouden kunnen vereenigen. Dat bijv. de kerk, terwijl zij eenzijdige dwalingen zocht af te weren, ligtelijk door hare bepalingen tot tegenovergestelde dwalingen heenleidde; dat men door het te streng handhaven der eenmaal vastgestelde kerkleer ten allen tijde, ten koste van het waarachtige leven des geloofs, tot een min vruchtbaar dogmatisme verviel; dat het twisten over hooge, speculatieve punten der heilswaarheid altijd, blijkens geschiedenis en ervaring, met groot gevaar verbonden is; dat elke ontwikkelde kerkleer in vele opzigten slechts eene relatieve, tijdelijke waarde en in zooverre alleen historische beteekenis heeft. Wie verblijdt zich niet, dit hier onbewimpeld erkend te zien? Maar wanneer er dan, daartegenover, op gematigde handhaving der aangenomene kerkleer met kracht wordt aangedrongen, zonder dat de maat wordt opgegeven en de mogelijkheid en uitvoerlijkheid van zulk eene handhaving duidelijk blijkt; wanneer er tegen hen, die de kerkleer als zoodanig bestrijden en slechts het Evangelie zuiver zonder menschelijke bijvoegselen
wenschen terug te geven, schrikkelijk wordt te velde getrokken, zonder dat het eigenlijk gezag dier leer, nevens het geheel éénig gezag van Gods onfeilbaar woord, op goede, deugdelijke gronden bewezen wordt; wanneer er bij herhaling van kerkleeraars wordt gesproken, die er hun werk van maken, om onze kerkleer te bestrijden, terwijl zij enkel, zooveel wij weten, het vermeend en onbewezen gezag dier leer bestrijden, en zich daarvan geene andere afwijkingen veroorlooven, dan waartoe het hoog gezag van Gods woord hen gewetenshalve verpligt: dan weten wij in waarheid niet, wat wij van zulke onnaauwkeu- | |
| |
rige, ongegronde en gevaarlijke stellingen, en van hem, die ze in onze dagen onvoorzigtig verspreidt, denken en gelooven moeten. Liefst houden wij het er voor, dat hier een niet ongewoon, onwillekeurig zelfbedrog heeft plaats gehad; maar dat onverschoonlijk is in iemand, die voorgeeft - eene niet onbeduidende pretentie! - bij weinig boekengeleerdheid, naar zijnen aard en aanleg, bij voorkeur uit het boek des levens geleerd te hebben, en - dit wordt er mede bedoeld - door ervaring wijs geworden te zijn. Gulhartig bekennen wij, dat wij van zulk eenen wijze meerdere helderheid en diepte zouden verwacht hebben. Wat meer is, wij achten ons in staat, om, uitgaande van het forméle beginsel der Hervorming, dat ook in de Hervormde kerk op den voorgrond staat, eene reeks van stellingen te leveren, tegen die van v. rhijn lijnregt aangekant, maar zouden niet meenen, daarmede de volle waarheid te hebben uitgesproken. Wil men er eene proeve van?
| 1. De Hervorming der zestiende eeuw is uitgegaan van het vrije onderzoek der goddelijke waarheid, die in christus is, en zij verloochent haren oorsprong, zoodra zij die vrijheid van onderzoek in eenig opzigt mogt willen beperken. |
| 2. Juist daarom hebben de eerste Hervormers de kerk van Rome verlaten, omdat zij in haar midden belemmerd werden in de belijdenis der waarheid, en onafhankelijk willen zijn van alle menschelijk gezag in zaken van godsdienst en geweten. Hunne getrouwe volgelingen hebben ernstig toe te zien, dat zij geen ander soortgelijk juk zich laten opleggen. Het zou welhaast te zwaar zijn, om te dragen. |
| 3. Gebonden aan het woord van God, moet alzoo het Protestantismus, naar zijnen aard, tegen alle menschelijk gezag blijven protestéren, dat zich in of buiten de kerk verheft. |
| 4. De formulieren van éénigheid, bij de Evangelische kerken aangenomen, zijn oorspronkelijk niet ingesteld, om banden des geloofs te zijn. Zij moeten, uit den aard der zaak, allengs verouderen, deels omdat het
|
| |
| |
| onderzoek der waarheid, onder de leiding van Gods geest, onafgebroken voortgaat, deels omdat er gedurig nieuwe dwalingen opkomen, die bestreden moeten worden, deels omdat het Christelijk geloof zich telkens, naar de behoefte des tijds, andere, nieuwe vormen schept. |
| 5. De ondervinding in ons vaderland heeft geleerd, dat zulke formulieren, ofschoon ingevoerd met verbindend gezag, den voortgang des onderzoeks en der godgeleerde ontwikkelingen niet bij magte zijn te stuiten. Elke nieuwe proeve moet en zal noodwendig hetzelfde resultaat weder voortbrengen. De geest laat zich niet binden, allerminst de Geest van God, die alleen in de waarheid leidt. |
| 6. De voorstanders der formulieren, als zij de gematigde handhaving der kerkleer vorderen, weten eigenlijk niet regt, wat zij willen, zoolang zij de grenzen dier handhaving en de mate, daarin te houden, niet zóó naauwkeurig omschrijven, dat er geen gevaar van misverstand te vreezen is. |
Waartoe meer? Wij herhalen het, deze vlugtige stellingen, hoe waar ook in zich-zelve, omvatten de gansche waarheid niet. Terwijl wij ze, zonder ernstige voorbereiding, nederschreven, enkel om ze in hare betrekkelijke waarheid te plaatsen tegenover de even eenzijdige Aphorismen, die voor ons liggen, wachten wij alleen van den tijd de oplossing van een vraagstuk, waarover wij ongaarne, geroepen of ongeroepen, beslissende uitspraak zouden willen doen. En vraagt iemand, of zulk eene handhaving der formulieren, als hier wordt voorgestaan, in den geest der Evangelies ligt - eene vraag, die bij v. rhijn in zijn ijveren niet eenmaal schijnt opgekomen te zijn - hij zoeke daarop het antwoord in de Christelijke bijdragen No. 2 door een' jurist, die menigen theolegant beschaamt.
⋆ ⋆ ⋆
|
|