| |
Uit de aanteekeningen van een officier.
(1795.)
Op Duitschen grond alzoo had de kolonne der divisie, tot welke ik behoorde, haar kamp tegen den avond opgeslagen. De dagen en plaatsen zweven mij maar duister voor den geest; doch 't is niet dat, maar de geschiedenis mijner aandoeningen, waarop het bij mij voornamelijk aankomt. Wij waren afgemat door marschen en contra-marschen; het terrein was ons niet bekend en ongunstig; aan leeftogt hadden wij gebrek, en wij waren onzeker omtrent de bewegingen van het hoofdleger, die met de onze op één punt moesten zamenwerken. Het donker overviel ons, eer wij de verkenningen verder hadden kunnen voortzetten, en iets inwendigs zeide mij, dat wij hier waren op een gevaarlijk punt.
Het moréle van den soldaat was goed: hij lachte met zijne berooidheid en bragt zijne wapenen in goeden staat. Was er geen brood, hij had nog tabak en brandewijn; dat was genoeg om de bivouaks op te vrolijken. De grappenmakers der kompagniën bootsten, terwijl zij zich van de beste plaatsen wisten meester te maken, de Staatkunde van Mme scarron na, die, wanneer er een schotel ontbrak, het gebrek aanvulde met kwinkslagen en aardige gezegden. De officieren waren ernstiger en verkeerden in geen te beste luim. Wij zagen ons uit eene landstreek, die alles in overvloed had, plotseling in eene bergachtige wildernis verplaatst, waar men niets gewaar werd dan bosschen, doorsneden met zand en heide; een ongeluk, dat in deze oorden zeldzaam is en als ware het opzettelijk voor ons scheen uitgezocht. Eene
| |
| |
of twee landhoeven, sombere watermolens, die door bergstroomen gedreven werden, maar thans door de verschrikte bewoners verlaten waren, boden ons geene te gemoetkoming aan. Doch hoe akelig het oord ook ware, den nacht moesten wij er doorbrengen.
De donkerheid deed de uitgestrekte linie onzer wachtvuren uitkomen, die, flikkerend op de gekoppelde geweerbundels, langs steile heuvels liep, door kloven gescheiden, wier tallooze beken op eenigen afstand achter onze legerplaats uitstroomden in eene vlakte van middelmatige grootte, en, op drie snaphaanschoten van de bergkloven, door eene breede en snelstroomende rivier doorsneden. Wij hadden geen anderen aftogt dan daarhenen, vermits de vijand het land, door onze beweging ontruimd, oogenblikkelijk zonder slag of stoot bezet had.
Bezadigdheid komt vooral in den oorlog te pas; een verkeerde zet is niet te herdoen. Als wij ons op de vlakte, waarvan ik gesproken heb, digt zamentrokken, hadden wij er ruimte om verdedigender wijs te handelen; maar de verdediging, zoo wel als de aanval, vordert toebereidselen, en ik twijfelde zeer of wij er de middelen wel toe bezaten.
Aan de voorzijde onzer vuren daarentegen werden de bergpassen gedurig breeder en liepen al kronkelende langs den voet van zware en dïgte bosschen, die als pyramiden ten hemel rezen en wier engten, trapsgewijs boven elkander opstijgende, zoo vele sterke standplaatsen aanboden, die wij, indien de vijand niet geheel van zijn verstand ware beroofd, alleen met de bajonet konden veroveren. Hoe kon men zulk een meesterstuk van heldenmoed verwachten van vierduizend afgematte soldaten, tegenover meer dan twintigduizend man versche troepen?
De bekommering gunde mij geen oogenblik rust; maar op het krijgstooneel is alle nadenken van den kant der ondergeschikten verderfelijk. De afzonderlijke personen moeten weten te sterven, maar vooral te zwijgen; het leven van den individu weegt geen aasje in de schaal. De eenige wet van behoud voor allen is het bevel te
| |
| |
volgen van den aanvoerder. Ik besloot dus mijne gepeinzen in mijn hart, en elk mijner makkers deed hetzelfde.
Naar mijn gevoelen besloegen onze liniën tegenover eenen vijf of zesmaal sterkeren vijand, die door versche manschap versterkt, van levensmiddelen ruim voorzien en in zijn eigen land was, een veel te breed front. Onze aanvoerder was dapper, maar wat baat een degen, als er een hoofd vereischt wordt.
In dien neteligen toestand was het gemakkelijk te voorzien, dat er een beslissende ontmoeting, een wanhopige slag zou voorvallen. Het denkbeeld om zich gevangen te geven is bij geharde soldaten steeds het laatste; daartoe is 't altijd nog vroeg genoeg.
Tegen middernacht raakten de bivouaks plotseling in beweging: er was bevel ontvangen om op te breken. Stoute veld-ontdekkers, die men in het gebergte gezonken had, waren terug, en het nieuws, dat zij medebragten, was in geenen deele gunstig. Onze regtervleugel was geheel afgesneden; er werd zelfs van een verwarden aftogt gesproken van het overige der divisie, die vruchteloos gepoogd had het gebergte over te stijgen, of door de bergpaden te dringen, om ons te naren. Wat meer is, men noemde twee officieren, die, tot den door onzen stouten marsch verbaasden vijand overgeloopen, hem het geheim van onzen toestand verkocht hadden. Aanvankelijk verzette zich ons eergevoel tegen dit laatste berigt, maar weldra mogt men er niet meer aan twijfelen. Een kreet van verontwaardiging klonk uit ieders borst. Nu was alle aanval onmogelijk geworden, en de generaal gebood den aftogt.
Deze werd zonder opschudding, met bedaardheid volbragt. Eerst zorgde men voor de twintig stukken kanon, en de bagaadje; daarna volgden de troepen; maar men voorzag tot op het laatste oogenblik de wachtvuren van brandstof, zoodat wij nog lang na onzen afmarsch hunne flikkering de kromme lijn der oude stelling zagen afteekenen. In oorlog, zoo wel als in vrede, is der menschen gewoonste hulpmiddel list of bedrog. - Door
| |
| |
ons in de vlakte zaam te trekken vermeerderden wij onze sterkte; daar konden goede manoeuvres den indruk, dien wij maken zouden, vervierdubbelen; en de orders van den bevelhebber overal sneller worden uitgevoerd. De vijand kon, zoo lang zijne batterijen niet aan den laatsten zoom der bosschen, langs de uitgangen, die wij doortrokken, waren geplaatst, ons slechts man tegen man aangrijpen, en om die reden oordeelden wij de kansen van den eersten schok gelijk te staan.
Toen wij in de vlakte gekomen waren, werd ik bij den generaal ontboden. Hij was bezig, naar eene kaart, in welke hij met de pen teekende, de hulpmiddelen van het terrein te berekenen. Achter ons was nu reeds alles in rep en roer; in alle gehuchten werd de alarmklok geluid; zonder verwijl moest er gehandeld worden.
De generaal gelastte mij om, tot elken prijs, de voorbrug en achterbrug in bezit te nemen, van een soort van dorp, dat op een eilandje midden in de snel stroomende rivier gelegen was. Die bruggen waren middelen - zeide hij - voor onze vierduizend man, om, na de vlakte voet voor voet verdedigd te hebben, de rivier tusschen hen en den vijand te plaatsen.
‘Ga.’ - sprak hij - ‘Gij hebt het leven van vierduizend kameraden in de hand. Is de fortuin onze wapenen ongunstig, dan zullen wij toch gelegenheid behouden ons naar Frankrijk door te slaan.’
Ik ging. Dertig man van beproefden moed vergezelden mij, en zonder veel moeite dreven wij een honderdtal landlieden op de vlugt, die gehoopt hadden eenige met beddegoed en ander huisraad beladen karren in veiligheid te brengen. De karren, met het daarop geladene, werden gebruikt om vuren en versperringen te maken. De radelooze boeren verstrooiden zich met hunne vrouwen en kinderen in de bosschen.
Te miden der verwarring van dezen coup de main komt mij, uit de eenigste herberg van het dorpje, een man te gemoet; het is lucien morin.
De generaal deed mij nu weder roepen. Ik snel tot hem en lucien met mij. Eene elektrieke schok doet zich
| |
| |
door geheel ons kleine leger gevoelen: het beslissend oogenblik nadert. Allen hebben vast besloten, hun leven voor 't algemëen behoud op te zetten en ten duurste te verkoopen. Zulk een besluit van allen hangt misschien van dat eens éénigen af. De geest der officieren dringt in de zielen hunner onderhoorigen. Niet zelden toch wordt iemand, die doodsbleek van vrees is, op een post van eer gesteld, en hij betuigt er in alle opregtheid zijn dank voor, met een traan van erkentelijkheid in de oogen. 't Geschonken vertrouwen alleen maakt soms van een bloodaard een held. - De zoetelaarsters deelen brandewijn rond, en die drank is in zulke oogenblikken eene soort van toetssteen; want veilig kan men op den moed van den lekkerbek vertrouwen, die alsdan nog met smaak en bij kleine teugen drinkt; minder op dengeen, die in haast het vocht naar binnen jaagt.
Mijne kompagnie begroette mij in het voorbijgaan met een ‘vivat!’
Wij vonden den generaal, met den nachtkijker in de hand, op den top eens heuvels. Hij drukt mij de hand; is buiten zich-zelven van vreugde; 't vertrouwen schittert uit zijne blikken; met blijkbaar genoegen overziet hij de vlakte, en wijst mij op den vijand.
‘Dat alles’ - sprak hij met vuur - ‘is welligt óns, nog eer het middag is; aan u hebben wij dat nu voor een gedeelte te danken.’ - Lucien had het overige reeds geraden, en knikte goedkeurend met het hoofd.
Wat mij betreft, ik bleef nog altijd twijfel voeden. Nimmer was eenig vraagstuk omtrent een te leveren slag duisterder voor mij geweest. Aan kapituleren dacht ik niet; liever vechten tot er niemand meer over bleef; maar intusschen beklaagde ik onze vermoeide en hongerende soldaten. En nu te gelooven, dat de sterke vijand in onzen magt zou kunnen raken - hoe zou 't mij mogelijk zijn geweest.
Eene onvoorziene gebeurtenis verergerde dan ook nog de crisis, en maakte schier op 't zelfde oogenblik den generaal wanhopend. Alarmkreten, en opgaand licht aan den kant der rivier deden ons de oogen naar het dorp
| |
| |
wenden. Daar rees een dikke rook en vuurzuil op, de brug stond in brand, en stortte welhaast krakend en donderend in elkander. Maar dit was nog niet alles: een tweede rookkolom rijst achter de huizen en toont ook daar eene heldere vlam. Wij zien daaruit, dat ook de achterbrug vernield en het ongeluk dubbel is.
De aftogt naar en over het eiland was dus afgesneden. De kompagniën, die reeds geschaard stonden om derwaarts te rukken, stonden verschrikt; zij weifelden, en ik dacht de soldaten gereed om hunne gelederen te verlaten.
De generaal sloeg zich voor het hoofd; en gaf zich de schuld van ons ongeluk. Wanhopig riep hij nu uit: ‘dat wij verloren waren, wijl er eene kleinigheid vergeten was. Lucien, die bedaard bleef, bezwoer hem zich te matigen en ons te zeggen wat hij meende. Wij drongen ons rondom hem zaâm, en zie hier wat wij vernamen.
Het plan des generaals was inderdaad geweest een tijdelijken aftogt naar het eiland, om des vijands magt naar de vlakte te lokken en daar te vernielen door ons geschut, hetwelk op de hoogten des eilands geplant, de geheele vlakte konde beheerschen. Het deserteren der twee officieren was eene krijgslist geweest, om den vijand overdreven begrippen te geven van onze zwakte en gebrek, en hem aan te vuren tot handelen. Het gerucht omtrent de vlugt van den linkervleugel onzer divisie was mede daartoe verspreid. Maar die vleugel, in stede van te vlugten, vloog met versnelde marschen aan, om den vijand, die tegen ons zou oprukken, als met een onweêr in den rug te treffen. Eenige uren nog en niet alleen hier, maar elders, ja overal moesten de vijanden, door de uitwerking van deze en andere overeenstemmende bewegingen afgesneden en omsingeld, zich op genade overgeven of tusschen twee massa's van legerbenden vergaan. De honderdkoppige hydra der coalitie zou in de omhelzing van een hercules worden verstikt, en achter 's vijands liniën hadden vuurpijlen van onderscheidene kleuren den generaal kennis gegeven, dat de beweging
| |
| |
volvoerd werd, gelijk de opperbevelhebber haar ontworpen had.
Maar, hoe de verbroken schakels van dit groote militaire plan weder aaneen gehecht? De generaal was in vertwijfeling; hij wroette zich in de borst van spijt. Aan ons ongeluk had de vijand geen deel; hij kon het aan niemand wijten dan zich-zelven.
En waarin bestond dan toch het vergetene, dat zulk een noodlottig gevolg moest hebben?
Het was eene beuzelachtige kleinigheid, die door de voorzorg van een kind had kunnen verhinderd worden.
De rivier opwaarts lag, niet wel een uur van het dorpje, dat de uiterste punt van den driehoek vormde, op welks vlak wij ons steeds meer en meer zamentrokken, eene andere houten brug, welke de generaal dienstig geoordeeld had insgelijks te doen vernielen, uit vrees dat, wanneer de vijand gelegenheid behield om op de beide rivier-oevers te handelen, wij-zelven gedwongen zouden zijn onze middelen van verdediging te splitsen en te verzwakken. Het juiste oogenblik, waarop ons de beloofde hulp zou toekomen, was onzeker. In het oorlogsveld is tijd het eenige bestanddeel van berekening, dat niet met volle juistheid is af te meten, en voorzigtigheid gebiedt ons steeds, eene groote ruimte te laten voor de waarde der veronachtzaamde breuken. De maatregel van onzen generaal was dus goed en wèl begrepen. Veroorloofde hij den vijand zich uit te breiden, dan gaf hij hem zijn overwigt terug, terwijl, zoo hij hem dwong zich in een beperkt terrein op een te pakken, zijne talrijkheid, in plaats van een voordeel, eene belemmering zijner manoeuvres worden kon.
Een serjant nam op zich om, met een man of wat, de bovenbrug te verbranden. Hij wist niets meer en kon niets meer weten of begrijpen, dan den hem opgedragen last; en ook ik kon, op het punt, dat ik zoo plotseling was gaan vermeesteren, niet vermoeden of vooruitzien wat elders gebeuren zou. Honderd schreden hooger op toch vormde de rivier eensklaps een elleboog, en de hooge boomen van het eiland, op welks heuvels
| |
| |
onze batterijen opgeworpen moesten worden, hadden het heldere, maar kortstondige schijnsel, hetwelk de brand in de lucht verspreid moet hebben, voor ons gezigt verborgen. Door bijl en vuur vernield dreef een gedeelte van het brandende hout der gesloopte brug, langs de beide rivier-armen af, en zette zich vast aan of in de bogen der twee dorpsbruggen. Die bruggen dienden tot lossingsplaatsen voor hooi- en stroo-schuiten; en bossen stroo waren zelfs onder een der brugbogen opeen gestapeld. Ik had er van doen wegvoeren, om veld-hospitalen te kunnen aanleggen. Sedert was ál de oplettendheid mijner hongerende soldaten op het dorp gevestigd geweest, waar zij hopen mogten voedsel en verkwikking te vinden. Aan gevaar was er niet te denken; vijanden waren daar niet; het dorp-zelf was leeg gevlugt, en zij konden van den stroom-zelven geen kwaad verwachten. - Helaas, weinige spranken welligt waren genoeg om het vuur te ontsteken, en het water voerde gedurig meer middelen van brandstichting aan. In een oogenblik waren de balken der niet zeer hechte brug doorgebrand. Toen de brand door de manschappen in het dorp vernomen werd, was de eene brug reeds geheel verloren, en digt bij de andere stond een kruidwagen in oogenblikkelijk gevaar van te springen. Men verwijderde zich daarom en deed er wèl aan, want een oogenblik later volgde de uitbarsting.
Zoo had men van overwinning gedroomd, en nu dreigde ons een geheele ondergang.
Lucien maakte een gebaar, alsof hem eene gedachte inviel; hij trok den generaal ter zijde, en wij overigen verwijderden ons. 't Kloek besluit en vast vertrouwen, op zijn gelaat zigtbaar, gaven hem eenig gezag, dat men onwillekeurig eerbiedigde. Hoewel hij klein, bleek en schraal was, deden nogtans, reeds bij den eersten opslag, zijne fijne lippen en doordringend oog, bemerken, dat dit nietige ligchaam de zetel was van genie en kracht van wil.
Terwijl hunne zamenspraak duurde, werd de bekommering der onzen sterker en algemeener. De aanbre- | |
| |
kende dag, alsof hij ongeduldig ware om onze verlegenheid te beschijnen, deed reeds de sterren verbleeken; reeks zagen wij de digte drommen des vijands, wiens overmagt dreigde ons te vernietigen, den hoek der engte omtrekken, die aan de regterzijde van het amphitheater uitkwam, in welks diepte wij-zelven nu stonden omsingeld te worden.
Weldra zijn zij in de vlakte, en hunne trommels slaan den stormmarsch. Muren van gewapenden, velden van bajonetten rukken met snelheid op ons aan; tallooze vuurmonden rollen voort om ons te verdelgen.
Het voorhoofd van onzen generaal ontrimpelt zich. Met potlood schrijft hij een paar woorden, terwijl de schouder van lucien, die zich intusschen van zijn kijker bedient, hem tot lessenaar strekt. Wij treden weêr naderbij.
Lucien omhelst mij in hartelijke vervoering, en zijn handdruk schijnt mij het laatst vaarwel te geven. ‘Ga niet in den dood vóór het láátste uiterste.’ fluistert hij mij toe. Daarna klimt hij den heuvel af en verdwijnt naar den kant van den oever.
Het commando loopt door de gelederen. Bevelen gaan naar al de opperöfficieren uit. De keten der krijgsbewegingen ontrolt zich, en van nu af aan verdwijnt mijn overzigt van de algemeene manoeuvres in de zorg voor de bijzondere taak, die mij is opgedragen. Mijn plaats is aan den linkervleugel der linie. Op den zanderigen grond, doorsneden met smalle beekjes, moeten wij het terrein voet voor voet betwisten, en ons daartoe in groepen verdeelen, die echter, wanneer de nood het vordert, zich kunnen vereenigen. Voorts is de order, zoo veel vijanden te vellen, maar ook zoo veel kruid te sparen als men kan. - En nu voorwaarts!
Mijne kameraden gloeijen van heilig vuur. Ik onderhoud dat, maar bedwing hunne vermetelheid. De ware krijgsdrift is gehoorzaam te zijn aan de tucht. Lucien is niet meer bij mij, maar onophoudelijk heb ik zijn raad voor den geest. Hetgeen hij mij aanbeval moet gewis goede redenen hebben. De zon glinstert reeds
| |
| |
door het sombere groen der pijn- en dennenboomen, die de zandwanden der bergpassen belommeren, door welke wij steeds duizenden van vijanden zien aanrukken. Eer haar glans hen te hulpe komt, door ons te verblinden, moeten wij trachten hunne ontwikkeling tot de slagordening te belemmeren. Smachtende van dorst, schoon altijd onvermoeid, zijn onze tirailleurs eindelijk naar de vlakte afgedeinsd. Anderen lossen hen af, maar gaan niet verre, want de talrijke uitgangen van het gebergte braken vijanden bij duizenden. Het klein-geweervuur begint aan alle kanten. Ter halver lijf in de beken gedompeld of achter de struiken gedoken, schieten de onzen wanneer zij kunnen en mikken goed; ik geef hun het voorbeeld, en al onze schoten treffen. Het voornemen, om een hinderpaal te stellen aan dien voortgaanden cylinder van staal en vuur, moet den vijand wel als eene razernij zijn voorgekomen. Verbaasd beantwoorden de eerste gelederen ons vuur; de tweede stuwen hen naar ons voort, en hunne zamenpakking wordt gedurig digter. Het wit, waarop wij doelen, is breed genoeg; onmogelijk is het, mis te schieten, en het wordt eene ware slagting.
Op eens komt de vijand tot beter inzigt. Hij gevoelt, dat deze schermutseling zijne oplettendheid aftrekt van de maatregelen, waarmede hij zich inderdaad moet bezig houden. Op de stem der officieren schouderen de soldaten en sluiten zich. De verwarring houdt op. Onze tegenpartij heeft ons begrepen. Hij breidt zich uit, overvleugelt ons, en gedurende deze verandering van manoeuvres zijn het onze schoten alleen, die het dof en geregeld geluid zijner schreden afbreken.
Aan de ingangen der kloven houdt het gevecht op, om langs de hoogten terug te komen. De kronkelingen onttrekken aan ons gezigt, hen die tegen de wanden der bergpassen opklouteren om zich in de bosschen te nestelen. Het bevel moet achterwaarts met snelheid gevlogen zijn. Tirailleurs dringen van onder de dennen voorwaarts. Elke boom levert een man, elk oogenblik vermeerdert hun getal. Dromsgewijs volgen zij elkander,
| |
| |
en komen onder een aanhoudend heggevuur, welks rook hen ten deele verbergt, al verder naar beneden. Van plaats tot plaats, wanneer de wind den rook verdrijft, zien wij hen gedurig talrijker en naderbij.
Men is op het punt om ons in den rug te komen; derhalve ruim ik veld, maar laat den linkervleugel mijner linie de rivier naderen en haar tot steunpunt nemeu.
Dit eerste gevecht hebben wij twintig minuten uitgehouden, en onze aftogt is zoo eervol en schoon als eene overwinning. Terwijl wij met verdubbelde zorg onze bewegingen in verband houden, verspreiden wij ons niet meer bij groepen, maar bij enkelen. Achter elk hoogsel van den grond houden wij halt, in elke beek of holte wachten wij den vijand af. Hij kan geen stap voorwaarts doen, zonder een hinderlaag te ontmoeten. Zoo winnen wij tijd; doch inmiddels vult elke sekonde zijn zandlooper met bloed.
Een mijner manschappen stort gewond naast mij neder en verbiedt dat men hem wegdrage. ‘Hier kan niemand gemist worden,’ - zegt hij met een glimlach - ‘en ik deug tot niets meer, dan voor de visschen.’ Zoo sprekende laat hij zich in de rivier vallen, nevens welke hij staat, en de stroom voert hem weg. Reeds drie kwartier duurt deze toestand, en misschien ben ik de eenige, die het tijdverloop opmerkt; maar voor mij is 't een pligt, dien de orders mij opleggen. Helaas, wij zijn op het punt om gebrek aan kruid te krijgen. Met schrik overzie ik de vlakte. Nog houdt men overal vol. Eene kompagnie der onzen, te ver vooruit gebleven, draait, als een ijzeren ring in een gloeijenden oven, midden onder de vijanden rond. Zoo wij pogen haar te ontzetten, vernielen wij ons plan van verdediging. Bezwijkt zij, dan is de toegang naar den wegheuvel open. Zal zij zich tijdig genoeg doorslaan?... Ja, het gelukt haar; en nu ontwikkelen wij ons in de aangewezene liniën. Meester van het veld gelaten, stort de vijand in dolle vreugd voorwaarts. Maar, een oogenblik geduld! de zet is nu aan ons.
Ik krijg een bevel, en overal wordt het herhaald. Op
| |
| |
het oogenblik ziet men hier en daar strepen buskruid ontvlammen; slingerend snelt dit loopvuur door struiken en boschjes, overal het dorre heidekruid en kreupelhout in brand stekende. Met opzet achtergelaten kruidwagens springen en werpen hun verbrijzeld hout, met brokken van rotsen en verminkte gedaanten, doodend in het rond.
Terstond daarop vallen wij, in den stormpas, met de bajonnet op onze verbaasde tegenstanders nog eens aan.
Dit was onze laatste poging; door meer te doen zouden wij het noodlot verzoeken. Ook zijn de leegten, welke de bajonnet gemaakt heeft, door den overmagtigen vijand terstond weder gevuld. Hij weet, dat hij ons volk voor grond moet geven. Vragen wij honderd man voor eene roede terrein, hij zal ze ons afstaan.
Vechten kwam dus na dien aanval niet meer te pas, en dat mogt een geluk heeten; want overmaat van woede zou alle krijgstucht vernietigd hebben. Ieder zou in zijn verderf gesneld zijn, zonder eenig nut. Wij gaan terug, en reeds dit verflaauwt de vervolging. De vijand weet niet, wat hij van dit aftrekken moet denken. Hij vreest bijna meer dan hij hoopt. Wij trekken partij van dit laatste ontzag door de dapperheid ingeboezemd. Onze bestrijders sluiten zich ineen, hunne beweging wordt langzamer, maar ook zekerder, en zal nu onweêrstaanbaarder zijn. Eene daling van den grond scheidt ons nog van de hoogte, waarop de generaal zich bevindt. Men daalt er in af; maar den opgang, die nu volgt, beklimmende, loopen wij gevaar het zéker doel te zijn van de duizende geweermonden, die reeds op ons zijn aangelegd. Het oogenblik is hagchelijk.... doch twee kanonschoten treffen de Duitschers, en het schroot, hen een oogenblik stuitende, opent ons een laatsten weg van behoud. - De hoogte is bereikt.
Wat wij aan den linkervleugel gedaan hebben is ook aan den regter geschied. Wij hebben geen noemenswaardig verlies geleden. Eensklaps gaat achter ons een luid gejuich op. Als weder door een electrieken schok getroffen, zien wij allen om naar de rivier. Eere en glorie aan die het verdienen! Met zelfverzaking hadden dappere
| |
| |
makkers, terwijl wij streden, zich aan een schijnbaar roemloozen arbeid gewijd, om ons te redden. Terwijl onze hopelooze worsteling des vijands aandacht geheel bezig hield, was, als door een wonderwerk, een weinig boven het dorp een nieuwe brug gelegd. De kleine hoogte, door onze wakkere wapenbroeders bezet, die werkeloos onder de wapenen staande, ons beter verdedigden dan wij-zelven, vormde een wal van bajonnetten voor het wonderdadig getimmerte. - Nu marcheren onze detachementen onder vreugdekreten er over. Nieuwe kracht doortintelt ons. Reeds zie ik onze vrienden op den overkant post vatten. De vijanden schrikken van ons gejuich, dat hun een wèlgelukte list of een nieuw gevaar aankondigt. Allengskens wordt het eiland meer en meer met onze makkers gevuld, maar van alle kanten rukt ook de vijandelijke overmagt naar het eiland op.
Eindelijk waren alle de troepen met orde over de brug gekomen; de terrasvormige hoogten van het eiland werden bezet; blijdschap en moed wekken eene drift, die zich aan ieder mededeelt; alles wedijvert, de jongens zoo wel als de mannen; zelfs de zoetelaarsters betoonen zich heldinnen. Met vereenigde kracht van handen, met ongeloofelijke inspanning werkt men het kanon op, tegen de minst toegankelijke punten.
‘Wie is toch de toovenaar, die zoo van pas het redmiddel geschonken heeft?’ - vroeg ik den generaal. - ‘Wie anders dan uw vriend?’ - was zijn antwoord. - Terwijl hij dit zeide begon reeds het kanon van de hoogten des eilands te bulderen. De Duitschers, onder welken het schroot geheele rijen wegmaait, aarzelen en houden stand, bij die onophoudelijke moorddadige losbrandingen, welke de echo's van het gebergte doen weêrgalmen, ook tot aanmoediging en welkomst der hulpbenden, die wij te gemoet zien. Kogels en schroot, over onze hoofden henen snorrende, dekken ons als een schild; wijde gapingen ontstaan in de vijandelijke gelederen, die niet overal meer stand houden, maar zich ijlings verstrooijen.
Thans is het onze beurt om de hoogte te verlaten, en
| |
| |
gelukkig is het dat wij er de gelegenheid toe hebben; ‘want’ - zegt de generaal - ‘ons kruid is op.’
Terwijl wij weder overtrekken bewonderen wij het zamenstel der brug, die, hoe haastig ook gebouwd, en ofschoon veertig ellen lang, onder den geweldigen last, dien zij draagt, naauwelijks waggelt of buigt. En hoe heeft lucien dit timmerwerk zoo snel en hecht kunnen zamenstellen? Door tweehonderd met zaag en bijl gewapende arbeiders heeft hij opgaande populierstammen doen vellen, door gepaste inkeeping, in de lengte met elkander vereenigd, zoo als men tuinladders verlengt, door de bovenste aan de oppersporten der onderste te verbinden. Op die stammen, over dwars, zijn gedeelten van dezelfde stammen gelegd, zoo als men op slappe gronden kneppelbodems maakt, en het geheel, met palen tegen den stroom verzekerd, is met ledige tonnen en vaten ondersteund.
Mijne kompagnie is de laatste, die onder vivat-geroep deze wonderbrug overtrekt. Trotsch op het volbragte werk - dewijl, als men de soldaten die ten deele de brug legden, ten deele de beveiligende hoogte bezet hielden, van onze sterkte aftrekt, ten hoogsten drie duizend en drie honderd man, in eene niet voordeelige stelling aan twintig duizend man het hoofd geboden hebben - hield de generaal, na lucien, die hem bij zijn werkstuk stond te wachten, met den degen gegroet te hebben, hem en mij staande. Twee forsche arbeiders, met de bijl in de hand, stonden aan den opgang der brug een bevel te wachten. Het wordt gegeven, en in weinig slagen is de brug van den oever los. Door den stroom gedreven, buigt zij zich, zonder te breken, in haar geheel naar den anderen oever. De onzen, die van de rotsen, welke zij beklouterd hebben, deze laatste verrigting gadeslaan, juichen haar met een drievoudig vreugdegeroep toe. Middelerwijl zet het geschut, in regelmatige losbrandingen, zijne taak. voort. Uit hunne adelaarsnesten rigtten onze kanonniers op hun gemak en met voorbeeldige juistheid. Lucien-zelf rigt het vuur naar elk ge- | |
| |
deelte der vlakte, en zendt den dood in regement na regement.
Daar verschijnt een parlementair, en alle vijandelijkheden worden eene wijl geschorscht.
‘Generaal!’ - zegt de parlementair, met de hoffelijkheid der riddertijden - ‘men heeft uwe verdediging bewonderd, maar gij zijt van alle kanten omsingeld. Al wat menschelijke dapperheid doen kan hebt gij gedaan. Voeg nu hierbij de menschelijke barmhartigheid van niet nutteloos nog meer bloed te doen storten. Alle voorwaarden, waarop helden regt hebben, zijn u toegestaan.’
‘Integendeel gij lieden zijt het,’ - geeft de generaal ten antwoord - ‘die de wapenen zult nederleggen. Geen tegenstand kan u meer baten; zonder slag of stoot te kunnen doen zijt gij in onze magt. Ons leger omsluit u aan alle zijden. Wat ons betreft, wij kunnen het zonder moeite tot den avond hier uithouden, en eer de avond valt zijt gij onze gevangenen.’
Reeds des namiddags ten twee ure was die voorspelling vervuld. De sterke voortogt des legers verscheen toen en drong op de vlakte voort. Tusschen ons en de nieuw aangekomenen was geen geschil over den voorkeur: wij verkregen dien als een regt en als een blijk van achting. Twintigduizend man gaven zich met wapenen en bagaadje aan ons over, en hun, die hem geluk wenschten, gaf lucien tot antwoord: ‘Men is een goed soldaat, zoo als men een goed kunstenaar of een goed poëet is, door aanleg, door bestemming, door de genade Gods. De oorlog is een grootsch duël; een duël tusschen twee verstanden, die regementen en arbeiders gebruiken in plaats van den degen of de pistool. Ik heb in dit geval eenvoudig de lessen weder toegepast van mijn schermmeester.’ |
|