| |
| |
| |
Mengelwerk.
Fragment eener reize door Zuid-Amerika.
Aréquipa, Puno en de zilvermijnen.
Te Islay verlieten wij den eenzelvigen Stillen Oceaan, om op de Peruaansche kust aan wal te stappen. Wij bereikten de reê van Islay, vergezeld door een aantal zwarte visschen, die als watergoden rondom de korvet la Favorite speelden, en vaak aan de eene zijde naar onder doken, om aan den anderen kant weêr boven te komen, gelijk de bruinvisschen dat doen op de reê van Napels. Toen zij ons het anker zagen werpen, kozen zij het ruime sop.
De reê van Islay is open, en tegen de noordewinden, door eenige rotsachtige eilandjes, die als een punt in zee uitsteken, slecht beveiligd. Om de reizigers en de goederen te ontladen, moeten de sloepen aanleggen tegen eene rots te midden der branding; de menschen klimmen langs een touwen ladder met moeite naar boven, en de goederen, door een kaapstander geligt, worden op de kruin nedergevierd.
De stad bestaat uit eene verzameling van hutten, van stroo en klei gemaakt; maar al de handel der Provinciën Aréquipa, Puno en Cusco geschiedt in deze haven, waardoor er veel beweging en veel geld is. Op al de pleinen en in al de afsluitingen ziet men troepen muilezels uit Aréquipa, die dadelijk, beladen of ledig, derwaarts terug moeten keeren; want er is geen enkele grasscheut in den omtrek van tien mijlen.
Islay verlatende volgt men een weg tusschen twee kale bergen, wier vermoeijende glans, slechts hier en daar, door olijvenboschjes wordt afgebroken; onder wier lommer altijd een herberg is, waar men brandewijn en chicha verkoopt. Zes mijlen verder eindigt het ge- | |
| |
bergte en komt men in eene uitgestrekte zandwoestijn, waarvan het oog de grenzen niet ontdekt. De togt er door had ik mij poëtischer voorgesteld. In de woestijn mijner verbeelding waren lange rijën kameelen, Oostersche kleederdragten, Arabieren, rondom de karavane rennende, om die te beschermen of te plunderen. - Helaas! Zes ellendige muilëzels, een drijver, en ik, uit mijn land verwijderde Parijzenaar, gevolgd door mijn knecht, wien zijne lange knevels het voorkomen van een kwakzalver gaven: - ziedaar de eenige en zeer armelijke karavane in deze wildernis.
Verder komende, ziet men, niet zonder verwondering, op een afstand uitgestrekte, bebouwde landen, wier oppervlakten door verschillende kleuren zijn onderscheiden. Er schijnt ook water in overvloed te zijn, want men ziet er, in alle rigtingen, plassen en zelfs ook nu en dan eene beek kronkelen; doch voortgaande wijken alle die begoochelingen terug. Die velden en dat water zijn niet anders dan bloemen van salpeter en lagen van grijs en blaauw zand. Deze dorre valei is van eene wijde diepte doorsneden, waarin het dal en het gehucht Vittor als verborgen liggen. De Arriëro zeide ons, dat wij midden in het dorp waren en liep van deur tot deur om huisvesting te vragen; doch de menschen, te middernacht uit hunnen slaap gewekt, zijn doorgaans niet goed geluimd. Deze zonden ons verder en verder, zoodat ik mijne toevlugt in een tambo zocht. Na een marsch van dertien uren slaapt men zeer goed op zijn mantel, onder een rieten dak.
De Arabische dichters bezingen hunne Oases in de woestijn, met hare bouquetten van dadels, die zoete waterputten beschaduwen; wat zouden zij zeggen van de vallei Vittor, te midden van reusachtige zandbergen, besproeid door een beek, die langs groene, altijd frissche oevers loopt, door eene vlakte van goede wijnlanden, en rijk met olijfboomen bezet.
Den dag na mijne aankomst te Vittor, verloor ik eenige uren met in de velden rond te wandelen, alsof ik nog nimmer druiven en olijven gezien had. De herinnering
| |
| |
aan de zandreis van den vorigen dag en het vooruitzigt van denzelfden togt nogmaals te moeten beginnen, deden mij beven op de enkele gedachte van mijn muilëzel weder te bestijgen; maar de Arriëro vloekte en smeekte: wij moesten onzen weg door de woestijn hervatten.
Reeds onderscheidde men duidelijk den vulkaan van Aréquipa, aan wiens voet de stad, het doel mijner reize, ligt. De muilëzels draafden om te eerder hunne stallen te bereiken, wij waren allen welgemoed en legden onzen rid van veertien uren zonder halte af. Intusschen overviel ons de nacht in deze eindelooze step; doch de niet ver verwijderde lichten en het blaffen van honden verkondigden ons de nabijheid van Aréquipa, en wij reden door de voorsteden en over de groote brug, te midden van een stofwolk, door den draf der mnilëzels opgejaagd. Een landsman wachtte mij, bij wien ik de mij zeer noodige gastvrijheid vond.
Ik was regt nienwsgierig naar het voorkomen van de eerste Peruaansche stad, die ik zien zou. Naauwelijks brak de dag aan, of ik zette mij op de balkon, voor mijne kamer; de straat was vol van eene karavane lamaas, met hnnne Indiaansche drijvers. De liefde voor het schilderachtige ter zijde gesteld, is de lama de fraaiste der woldragende reebokken, die ik ken: zijn rug is bevallig gekromd, zonder, gelijk die van den kemel, gebogcheld te zijn; hij draagt den kop hoog en achterwaarts, zijne oogen hebben eene allerzachtste uitdrnkking, zijne lendenen zijn regt en zijne beenen fijn. De karavaan kwam met houtskool beladen van de bergketen. Elke lama draagt twee kleine zakken, te zamen omtrent zestig à honderd pond wegende. Dit dier is in deze oorden van het hoogste nnt; het gaat waar de muilëzels niet knnnen komen, en plnkt onder het gaan de grasscheuten en de verdroogde takjes der heesters langs zijnen weg af. Even als de kameel een zak in de maag hebbende, kan het verscheidene dagen zonder voedsel blijven; 't geen wel te stade komt, daar het, de bergen verlatende, telkens in de zandwoestijnen aan ontbering is blootgesteld. De lama is geduldig, langzaam en kop- | |
| |
pig. Wanneer men hem overmatig belaadt, strekt hij zich op den grond neder, en staat, hoe men hem slaan moge niet op, voor dat de vracht is afgenomen. Het is hier een spreekwoord: dat de lama is geschapen voor den Indiaan en de Indiaan voor den lama.
De karavaan ging langzaam voort, gedreven door hare vreedzame geleiders met hunne vrouwen, waarvan elke een kind, in een poncho gebakerd, op den rug droeg. Het waren de eerste Indianen, die ik met mijne pas ontscheepte Europesche oogen aanschouwde, en de trekken, welke hun ras van het onze onderscheiden, troffen mij zeer. De Indianen zijn klein, wèlgemaakt, weinig gespierd. Hunne huid is donker rood; hun haar zwart, ruw en dik; hun hoofd klein, het voorhoofd weinig ontwikkeld; de wangbeenderen zijn vooruitstekende, hunne oogen zwart en klein; de neus is gebogen, het gelaat ovaal en baardeloos. De mannen dragen eene ronde, platte muts van blaauw laken, een katoenen hemd, een vest en broek van grof laken en voetzolen van onbereid leder, met riemen om het benedenbeen vastgemaakt. Als het koud is wikkelen zij zich in hun poncho, een langwerpig vierkant stuk laken of katoen, met eene opening in het midden, om er het hoofd door te steken. Deze poncho valt aan beide zijden tot op den gordel. De Indiaan bergt alles, wat hij te dragen heeft, in zijn poncho, dien hij op zijn rug werpt en met de uiteinden op de borst toeknoopt.
De gelaatstrekken der vrouwen gelijken naar die der mannen; alleen zijn zij minder hoekig en teekenen eene groote mate van zachtheid. Hare haren zijn op het midden des hoofds gescheiden en dalen in twee lange vlechten over boezem en rug. Een vierkant stuk stof, gemeenlijk van zwarte wol, bedekt hare schouders en wordt op de borst door eene lange speld van koper of zilver vastgehouden. Een jak met lange naauwe mouwen, en van voren open, bij de eene gekruist bij de andere geregen, omsluit het lijf. Eene wollen rok, over een half dozijn wollen of katoenen onderrokken, daalt tot op de enkels; wollen kousen en voetzolen voltooijen
| |
| |
deze kleederdragt. De stoffen der kleedingstukken worden in elk Indiaansch gezin gesponnen en geweven. Het voorkomen van mannen en vrouwen is nederig en treurig; en als een blanke hen aanziet nemen de mannen eerbiedig hunne mutsen af en begroeten hem met een Ave Maria purissima tatita.
Om de Indianen en hunne kudden, tot op de markt, niet ver van het huis waar ik logeerde, te volgen, ging ik naar beneden. De zakken met houtskool werden afgeladen, de lamaas legden zich op de straat neder, en de Indianen, op koopers wachtende, begonnen hun sober maal van geroosterde maïs en een schotel chupo gereed te maken. De markt te Aréquipa leverde een vrolijk tooneel op. De meloenen, druiven, olijven, ananassen, oranjeappelen, abrikozen, perziken, en alle andere Europesche en Amerikaansche vruchten, waren er onder elke uitstalling op matten gestapeld of uitgespreid en met luifels van velerlei kleuren voor de zon beschut.
De vrouwen wachtten zwijgend en op de hurken zittende naar koopers voor hare waren, en daar deze markt het ontmoetingspunt is zoowel der landlieden en dorpbewoners uit de omstreken, als der Indianen van den bergketen en van de kust, zijn de kleederdragten zeer onderscheiden en schilderachtig. Ik vond daar, tot mijne groote verwondering, den rooden, vierkant op het hoofd gevouwen doek en het van voren geregene lijfje der vrouwen uit den omtrek van Rome; alsmede de wollen rokken, met groote rondom het middel gevouwen plooijen der Tyroolsche boerinnetjes.
Op de markt zag ik een kalant van eene zonderlinge soort. Van de eene uitstalling naar de andere gaande, nam hij, zonder eenigen schroom, de groenten en vruchten weg, die hij naar zijn' smaak vond. Het was een paard zonder zadel of halster, en wel het paard dat de priester berijdt als hij ons Heer naar de stervenden brengt. Zoo groot is de godvruchtige eerbied dier-arme lieden, voor de kerk en al wat er mede in betrekking staat, dat zelfs het dier, 't welk de priester, bewaarder der heilige kruik, bestijgt, hun een voorwerp van vereering is ge- | |
| |
worden. Geene Indiaansche vrouw zou er zich tegen durven verzetten, als het paard de nuestro amo (van onzen meester), zoo als zij God noemen, de vruchten en de groenten uit haren winkel neemt.
Aréquipa is eene kleine stad, waar men zeer spoedig het nieuws van den dag hoort. De aankomst van een Fransch Caballero, die uit nieuwsgierigheid reist, en in geenerlei soort van koopwaar handelt, maakte er eene zekere opschudding en ik werd met beleefdheden overladen. Het landsgebruik is: dat de mannen het eerste bezoek aan den vreemdeling brengen en hun huis ter zijner beschikking stellen; de vrouwen, die bezoek ontvangen, zenden hare mannen, zonen, broeders (of zaakgelastigden, indien ze alleen zijn), om hare komplimenten te maken en insgelijks haar huis à la disposicion di uste, de gewone uitdrukking, aan te bieden. Ik ontving dus, onmiddellijk of door zendelingen, de bezoeken van een gedeelte der fraaije wereld van Aréquipa. De vreemde handelaren vormen hier geen afzonderlijken kring; vele Engelschen vooral zijn met vrouwen van het land gehuwd. De uiterlijke kalmte der Spaansche vrouwen en hare afkeer van alle hevige bewegingen, buiten het dansen en paardrijden, stemmen zeer wel overeen met de huizittende zeden der Britsche kooplieden; van welke velen eindigen met zich voor altijd in Peru te vestigen.
Ofschoon de handel met het buitenland de bron van bestaan voor de bevolking van Aréquipa is, zijn toch de ingetogen zeden, en het voorzigtig gedrag der Europesche handelaars onder de menigvuldige beroeringen in Peru, en het crediet dat zij geven aan de kooplieden der stad en van de provincie, naauwelijks voldoende om hen door de landzaten te doen dulden. Te vergeefs huwt een Europëer met eene Aréquipasche schoone; hij is en blijft steeds een estrangero. Het is een goed of een slecht estrangero, maar hij wordt nooit een hunner; nooit een hijo del pais: een zoon des lands.
De Amerikaansche Spanjaarden weinig inlandsche voortbrengsels hebbende, om in ruiling tegen de Europesche koopwaren te strekken, zijn genoodzaakt die met geld
| |
| |
te betalen; en dit geld, eens in handen van den vreemden handelaar zijnde, stroomt onmisbaar naar Europa; dus heeft men ook meermalen aan de Peruaansche kamers petitiën ingezonden, om de vreemde kooplieden te verbannen, ten einde den uitvoer van klinkende munt te beletten. Die zelfde aanvraag wordt bij elke voorkomende Staatsbeweging hernieuwd. Ook hebben de vreemdelingen alleen maar het regt om in de kusthavens handel te drijven, en de oorzaak dat zij te Aréquipa geduld worden is eenvoudig, dat deze stad beschouwd wordt de stapelplaats te zijn van Islay, hare zeehaven.
De provincie Aréquipa zendt naar het binnenland: zeer koppige wijnen en geachte brandewijnen, die in de kustvalleijen bewerkt worden. Tot den uitvoer naar buiten 's lands levert zij goud en zilver in staven, stofgoud, salpeter, quinquina (die uit het binnenste van Bolivia komt) en wollen. De wol komt van de bergen en wordt door vier soorten van dieren geleverd, te weten: het schaap, de lama, de alpaka en de vigonje (het Peruaansche schaap). De wol der schapen is in hoedanigheid gelijk aan de gewone Spaansche, die van den lama en alpaka is sterker en gemeener, doch van de vigonje is zij, zonder overdrijving, even schoon als de cachemierwol: ik heb er stalen van gezien van bewonderenswaardige fijnheid.
Ik wilde mij te Aréquipa niet ophouden zonder met de meest invloed hebbende mannen kennis te hebben gemaakt. Men stelde mij dan voor aan de burgerlijke en krijgshoofden, die naar zulke ambtenaren in alle grondwettige Staten gelijken. De Heeren spraken gaarne over de Amerikaansche Staatszaken. De Prefect, die plotselings door den President gamaria tot Generaal benoemd was, herhaalde, dikwerf genoeg, dat de beste regering die van den sabel is. Hij was nieuwsgierig te weten, hoe men te Parijs over den President gamaria dacht, en ik durfde niet zeggen, dat men daar Peru naauwelijks anders kent dan bij name. Vervolgens ontmoette ik den Generaal niëto, hoofd van de militaire Constitutioneele oppositie en de voornaamste hinderpaal tegen de ontwer- | |
| |
pen van den President gamaria, die hem steeds, zoo verre mogelijk, van Lima verwijderd houdt. Van soldaat af opgeklommen, is het alleen door dapperheid en beleid, dat niëto den rang van Divisie-Generaal heeft bereikt. Zijne eerlijkheid en vastheid van karakter worden geroemd. Indien de burgerkrijg weder uitbarstte, zou, zegt men, niëto bestemd zijn om er eene voorname rol in te spelen.
Ik sprak met de Peruaansche ambtenaren veel over den staat van 't land en den invloed der omwenteling. Over het algemeen zeide men: ‘de opstand tegen Spanje is niet geschied door het volk of voor het volk; want de Indianen, die de bevolking onzer Provincien uitmaken, zijn onder het Gemeenebest gebleven, wat zij onder de Monarchij waren: schat- en dienstpligtig. Het oude regeringstelsel was met vele misbruiken besmet; maar de Spanjaarden, de Amerikanen en de Mestisen deden er allen hun voordeel mede: doch er heeft ten allen tijde een felle haat bestaan tusschen de Europesche Spanjaarden en die welke hier zijn geboren. Gestadig waren de Onderkoningen genoodzaakt om met hun gezag te treden tusschen de beide partijen, die niet zelden handgemeen werden. Die haat der Creolen (een gevolg van het gedrag der Europesche Spanjaarden en van de posten en gunsten, waarmede zij ten nadeele van de zonen des lands overladen werden,) is de oorzaak geweest van de uitbarsting en het tot stand komen der Omwenteling. De Creolen namen de wapenen op tegen Spanje, maar geenzins Gemeenebestgezinden tegen den Spaanschen Koning. De Spaansche landëigenaren en de ambtenaren hielden zich stil gedurende de worsteling, en begunstigden de Koninklijke partij niet anders dan in het geheim. Eigenlijk had men hier geenerlei denkbeeld van eene Republiek; doch vermits men namen moest noemen, om de Mestisen en de Chiolloos te hulp te krijgen, sprak men van een Gemeenebest, dat voor hen de bekoorlijkheid had van 't onbekende. Aan de mindere ambtenaren beloofde men hooge posten en geld; den Indianen werd niets gezegd noch beloofd: beide
| |
| |
partijen presten, evenzeer in de dorpen; en de Indianen hebben gestreden alsof zij een eigen belang te verdedigen hadden. Na de overwinning kwam de tijd om de beloften, in het oogenblik van den nood gedaan, te vervullen; dit was onmogelijk, en de ontevredenen waren ontelbaar. Had een Constitutioneel Koningschap onze leuze kunnen zijn, daaraan zouden kansen van duurzaamheid zijn verbonden geweest; maar welk Europeesch Vorst kon genegen zijn om in dit land vol tweedragt te komen regeren! Bolivar wist het, en zonder zich tot koning te verheffen, wilde hij over allen heerschen; dewijl hij gevoelde, dat eene vaste hand alleen de orde kon herstellen en de wetten handhaven.’ - Deze zelfde taal hoorde ik van al de voornaamsten des lands; doch niemand wist raad om uit dien benarden in een beteren toestand te geraken.
In een twaalftal huizen, waar men mij voorstelde, ontvingen de mannen mij met beleefde terughouding, doch de vrouwen met volkomen gemakkelijkheid. Ik weet niet hoe de Peruaansche dames zich de manieren der beschaafde wereld hebben eigen gemaakt; maar 't is waarheid: dat zij alle de kalmte en bevalligheid bezitten der vrouwen in de salons onzer hoofdsteden opgevoed. Er is ook niets vreemds in hare toiletten: kleedjes van de laatst uitgekomen ligte stoffen, naar de laatste modeplaten van Parijs gemaakt, en natuurlijke bloemen in het zwarte, glinsterende haar. Blanke en fraaije handen; kleine voeten, keurig in satijn geschoeid; een bruine maar blozende tint en zwarte oogen, maken overigens het uiterlijke der dames zoo niet opmerkenswaardig schoon, dan toch in hooge mate bevallig en aangenaam.
Het gesprek liep meestal over het Journal des Modes: muzijk, bals en kleeding. Van de laatste vertelde ik haar zoo veel ik er van wist. De naïveteit van eene menigte vragen echter herinnerde mij dan aan den grooten afstand, welke mij toen van Parijs gescheiden hield. In het verdriet, dat ik er over gevoelde, begon ik er welhaast over te spreken, met zulk eene vervoering, dat zeker meer dan eene der dames oogen- | |
| |
blikkelijk zou besloten hebben, om de Parijsche wonderen te gaan beschouwen; indien er tusschen Aréquipa en Europa geene vierduizend mijlen, over volle zee, waren af te leggen. Zij konden maar niet begrijpen hoe men, zonder er toe genoodzaakt te zijn, die stad der wonderen verlaten kon, om te gaan reizen in oorden, waar noch opera's, noch concerten, noch hôtels, noch rijtuigen, noch wegen gevonden worden. Om dit duidelijk te maken, zou men eene lange voorlezing hebben moeten doen over het vermoeijende dat er in gelegen is, goede zaken, zonder afwisseling, op den duur te genieten; en over de ongelukkige neiging tot verandering en beweging, welke den mensch, die er meê behebt is, naar een kogel op eene helling doet gelijken. Maar dat zou te lang en vervelend geweest zijn, en hier even als te Parijs, hebben de dames een afkeer van verveling. In eene der beste huizen ontmoette ik eene jonge half Fransche, half Spaansche vrouw, wier levendigheid van geest sterk afstak bij de uiterlijke kalmte der haar omringende schoonen, die de taal van het hart beter schenen te verstaan, dan die van 't hoofd.
De jongere mannen blijven, in den verstandelijke vooruitgang onzer eeuw, niet ten achteren. Zij bestuderen de wetten, houden zich ook een weinig met de letterkunde bezig en hebben zoo veel goeden smaak, dat zij de oude Spaansche Schrijvers, cervantes, hallejo guevedo jovillanos enz., boven de meeste hedendaagsche auteurs verkiezen. In de Fransche letterkunde zijn zij pas tot voltaire en de twijfelzuchtige geschriften der 18de eeuw gevorderd. De oudere mannen, die in den tijd der onderkoningschappen zijn opgevoed, spelen veel, rooken nog meer, en drijven een weinig handel, als zij er den tijd toe hebben. Een onderwerp dat steeds in 't gesprek terug komt, is de vuurspuwende berg, die de stad beheerscht. Al braakt hij geen vuur, toch is hij niet buiten werking, en daar de mond van den krater geen uitgang meer vergunt aan de onderaardsche woeling der lava, beeft en berst de grond gestadig met onregelmatige schokken; zoodat de huizen, op de noodlottige lijnen
| |
| |
staande, steeds gevaar loopen nedergeworpen en verzwolgen te worden. Toen ik te Aréquipa was, hield een onlangs voorgevallen ongeluk, door de vreeselijke schudding van den grond veroorzaakt, de bevolking nog in rouw.
Al de huizen zijn op dezelfde wijze gebouwd: zij hebben namelijk een groot portaal, op de straat uitkomende, eene kleine plaats, met steenen van verscheidene kleuren bestraat, en aan de vier zijden door groote gebouwen ingesloten; aan het einde der plaats, tegenover het portaal, is de gezelschapszaal, en daar achter een tuin met heesters beplant; maar vooral met bloemen, van welke de Aréquipanen hartstogtelijke liefhebbers zijn. Het huisraad, ofschoon eenvoudig, moet zeer veel kosten, als men in aanmerking neemt, dat de meeste meubelen uit Europa komen, en er tusschen Islay en Aréquipa dertig mijlen woestijn liggen. In elke salon vindt men eene piano; maar slechts weinigen kunnen er iets anders op spelen dan walsen en contre-dansen. Men is openhartig genoeg, om te erkennen, dat de opvoeding in Europa beter is dan in Peru, en de ouders geven, als 't in hun vermogen is, hunnen zonen en dochteren volgaarne meesters, om in vreemde talen, het teekenen en de muzijk onderwezen te worden.
Nimmer zal ik een bal vergeten, grootendeels ter mijner eere gegeven. Nadat de vrouw des huizes mij aan verscheidene jonge dames, in een halven kring, ter wederzijde van de Canapé (de eereplaats) gezeten, had voorgesteld, ging zij hare overige gasten ontvangen en liet mij mij-zelven redden zoo goed ik dat kon, met het vijftigtal Spaansche woorden, waarin mijne geheele taalkennis bestond. De dames vermaakten zich zeer met de wijze, waarop ik met mijne vijftig woorden omsprong. Ik had er wel bekenden die Fransch spraken, doch die nieuwe vrienden lieten mij in den steek, en vonden er zeker ook een genoegen in, mij 't Spaansch te hooren radbraken; althans, in plaats van mij te komen helpen, hielden zij zich op een afstand, half wegschuilende in de groep van heeren, die, zwijgend en stijf, aan het andere einde der
| |
| |
zaal het oogenblik verbeidden van den dans. Weldra was ik met mijn voorraad van woorden ten einde raad, en blies den aftogt, en verheugde mij toen ik onder de zwarte rokken en witte dassen was aangeland. Daar ving het voorstellen en handen geven, op zijn Engelsch, weder aan; mijne nieuwe kennissen wilden weten, wat ik van de kleeding der heeren, de toiletten der dames en het meer of minder verschil tusschen deze soirée en eene in Europa dacht. Natuurlijk prees ik alles, en inderdaad was ook alles zeer wel.
Toen alle de gasten er waren, ging de vrouw des huizes naar eene der dames, en geleidde die naar de piano. Deze zong: Di tanti palpiti, en zeker heb ik het elders dikwerf minder goed gehoord; maar naauwelijks had zij geëindigd of de heeren traden in den kring der dames; elk hunner koos zijne danseres en nu begon dadelijk een Spaansche contredans: een zeer aangename dans, waarbij men weinig spreekt, maar elkander dikwerf om den middel vat. De mannen plaatsen zich aan de eene zijde, de vrouwen aan den anderen kant, elke tegenover haren danser. Dan beginnen de eerste paren, met een langzamen walspas, de figuren, welke veel hebben van die der cotillon, en dansen af naar het einde van de rij, en de volgende paren doen even zoo, tot allen gedanst hebben. Na aldus een half dozijn figuren te hebben afgedanst, die een half uur duurden, hernamen de dames hare plaatsen in den halven cirkel, en de Heeren de hunne, aan het einde der zaal.
Ik ken vele lieden van smaak, die voor de eerste maal een Spaanschen dans ziende uitvoeren, misschien zouden glimlagchen over de voorname rollen, welke ieder paar ronde armen en fraaije beenen daarin vervullen; maar zij zouden ongelijk hebben, want het belagchelijke kan alleen liggen in eene linksche nabootsing; maar verdwijnt bij den eersten blik op de ongedwongen, natuurlijke bevalligheid der dansers van het Land. Evenwel erken ik gaarne zelf een oogenblik van spotlust gehad te hebben; doch ik werd er spoedig voor gestraft; want de wals ving aan en ik wilde walsen op Duitschen trant,
| |
| |
gelijk men thans door geheel Europa doet, maar mijne danseres was, na twee of drie toeren, buiten adem, en verklaarde, nooit gehoord te hebben van zulk eene hevige beweging, en dat het haar niet mogelijk was mij te volgen. Daarop werd ik bestormd met vragen over het walsen in Europa en elk drong er op aan, dat ik eens zoude walsen gelijk men 't doet te Parijs. Eene der dames, moediger dan de overige, besloot om 't met mij te beproeven en - wij vingen aan; doch naauwelijks was de helft der zaal afgedanst, of zij hield eensklaps op, en viel, luid lagchende, in een' fauteuil; de toeschouwers volgden haar voorbeeld in koor en ik lachte van goeder harte mede. Hunne wals is zeer langzaam, maar rijk aan figuren, en met allerlei bevallige bewegingen der armen en schouders verfraaid.
Ten tien ure begaf het gezelschap zich naar de eetzaal, alwaar, op eene sierlijk aangeregte tafel, koffij, thee, likeuren, gebak en velerlei versnaperingen gereed stonden. Toen begonnen de oplettendheden en galanteriën hier gebruikelijk. Elke heer biedt eene dame een gebakje of bonbon aan, dat zij aanneemt; doch met hem deelt; of een glaasje likeur, waaraan zij hare lippen even zet, om het overige aan hem te reiken. Gedurende een uur is het een onophoudelijk wisselen van bonbons en likeuren. De mannen brengen toasten, die beantwoordt worden, en men verlaat deze theetafel veel vrolijker dan men in het begin van den avond was. Nu zijn er geen kringen meer van dames, of groepen van Heeren; elk zet zich naast degene die hem 't meest behaagt, en de dansen die er nu volgen zijn niet sneller, maar nog meer bezield. Tegen middernacht worden Champagne en taartjes rondgediend, welke de heeren zich beijveren der dames aan te bieden. Iets af te wijzen zou eene onbeleefdheid zijn, welke geene wèlopgevoede vrouw zich zou durven veroorloven. Zelfs heb ik gezien, dat een heer met dringende vriendelijkheid aan eene jonge dame zijne snuifdoos bood en hoe zij met hare fraaije rozenkleurige vingers een greepje nam van die lelijke tabak, welke zij liet vallen zoodra de snuiver zich had omge- | |
| |
keerd om de doos elders te doen rondgaan. Uit deze gewoonte volgt, dat eene dame, die 't geluk heeft zeer gezocht zijn, ook gevaar loopt met taartjes, ijs en likeuren te worden overladen. Te vergeefs bidt zij om verschooning, de ijverzuchtige galants volgen haar met den wijn of het suikergoed, en zij moet eindigen met aan te nemen.
De quadrille, onlangs ingevoerd, beproeft men zoo dikwijls er iemand is bekwaam om haar te besturen. Wij dansten er een, ik weet niet op welk air; maar het was nagenoeg nieuw en behaagde uitstekend. De menuet is zeer in den smaak en men verwonderde zich, dat ik die niet verstond. Ik moest het bijna met een eed verzekeren, dat ik die nimmer had zien uitvoeren, behalve misschien in de Opera, in een oud ballet. Daarna kwamen de Aréquipasche dansen: de london, de fandango, de mismis enz. Verrukkelijke bolero's, met begeleiding van castagnetten; voornamelijk de london. Hoe jammer is 't, dat de Peruanen, langzamerhand, hunne bezielde nationale dansen doen plaats maken voor onze koude eentoonige quadrille.
In eene kamer, naast de zaal, waren een aantal vrouwen minder dan eenvoudig gekleed en de hoofden met shawls bedekt. Ik hield ze voor kameniers of zoo iets; doch men onderrigte mij, dat het de moeders der danseressen en andere ziekelijke of gemakkelijke dames waren, die het bal wilden zien zonder de moeite te hebben van toilet te maken. Dit is een algemeen gebruik in Spaansch Amerika; zoodat op een bal somtijds evenveel tapadas (dus heeten de dames die het incognito bewaren) als danseressen zijn. Een ander, nog ongewoner, doch mede alom ingevoerd gebruik, is, dat de deuren der huizen, waar eene partij wordt gegeven, steeds open staan. Ook is het elken blanken voorbijganger geoorloofd zich aan de deur der danszaal te plaatsen; de later komenden dringen de eersten voort en zoo eindigen zij met links en regts van de deur een goed gedeelte der zaal in te nemen. In den tijd der Vice-koningen achtte zich ieder Spanjaard, trotsch op zijne kleur en hidalgo-titel,
| |
| |
den gelijken van den rijksten koopman en den magtigsten landheer, en het is dit beginsel, in de openbare meening heerschende, dat de gemelde gewoonte heeft ingevoerd en doet stand houden.
Als het bal geëindigd is gaat elk te voet naar huis, daar de diepe goten, welke de straten doorsnijden, het gebruik van rijtuigen beletten. Doch de afstanden zijn kort, de straten zindelijk en het weder is steeds droog. Men gebruikt er dus ook geene draagkoetsen. Buiten de stad en op reis rijden de vrouwen te paard, op de wijze der mannen gezeten.
De tuinen en lustplaatsen in Aréquipa's omstreken hebben hunne vermaardheid, naar mijn inzien, alleen te danken aan hun verschil van de zandstreken, met welke zij omringd zijn. Aan welke zijde men Aréquipa verlaat, overal ontmoet men dadelijk zand, en het is te midden van verstikkende stofwolken, dat gij de bekoorlijke hoven moet opzoeken. Deze zijn eenvoudige plantingen van wijngaarden en olijven, besproeid door de rivier Chili, die de voorsteden van Aréquipa doorsnijdt, of door kleine beken, wier bezit duur wordt betaald, en die zich in de woestijn verliezen. De luchtgesteldheid is er heerlijk, droog en zuiver, en men brengt er met genoegen eenige uren wandelende door.
Pulperias (herbergen) vindt men waar de beek het sterkst murmelt en de schaduw het digtst is. - Gelijk voor de wijnhuizen bij onze groote steden, plaatsen de wandelaars zich in de koelte, en ieder, die niet zeer high life is, neemt er chicha, om de peulen van roode piment te eten, en eet er piment om chicha te drinken. De chicha is een drank van gegiste maïs, zeer in zwang bij de Peruanen van elke kleur. Ook de Europeanen vinden ze, als zij eenmaal aan de eenigzins zure smaak gewoon zijn, zeer aangenaam, hetgeen hun, op reis, in de binnenlanden, wel te pas komt, daar het de eenige drank is, die men, altijd en overal, op de gebergten aantreft. Overmatig gedronken, veroorzaakt de chicha eene bedwelming, gelijk aan die van te veel gedronken bier.
| |
| |
In de omstreken der stad vindt men koude baden, die voor zeer gezond worden gehouden; doch vele lieden ontkennen derzelver nut, vermits Aréquipa vijfduizend voet boven de oppervlakte der zee is gelegen; de warmtegraad er volstrekt niet verzwakkende is, en dus warme baden of baden van gewoon doch warm water, veel beter aan de gezondheidsregelen zouden beantwoorden. De meesten evenwel willen dit niet toestemmen, omdat deze baden, gedurende de heete maanden, (November, December, Januarij en Februarij) zeer vermakelijke vereenigingspunten zijn, waarheen de beau-monde, vooral onder 't voorwendsel van zorg voor de gezondheid te dragen, menigvuldige pleiziertogtjes doet. Ik zeg de beaumonde doch vergis mij; niet alsof de beau-monde hier niet, gelijk elders, zich afzonderlijke kringen vormt, maar dewijl die baden, door de Regering daargesteld en gevolgelijk voor het algemeen zijn. Ik wilde alleen zeggen, dat, onder de verschillende baden, sommige altijd meer fashionable en drokker bezocht zijn dan de overige. Eigenlijk is het bad niet anders dan eene uitgestrekte bevloerde vijver, drie à vier voet water houdende. Om zich te ontkleeden en te kleeden is men verpligt, aan den oever, tenten of hutten van boomtakken te doen opslaan. Dit ongemak en de grappige tooneelen, waartoe het aanleiding geeft, verminderen evenwel den lust voor de baden in de open lucht in geenen deele.
Kloosters en kerken zijn de voornaamste gebouwen in Aréquipa. Derzelver bouworde is zwaar en van gemengden stijl. Het is ook eene treurige taak voor een bouwmeester, in het plan van een openbaar gebouw op aardbevingen te moeten rekenen. De Orde waartoe de bouwingen van dit land behooren, is onder den invloed dezer vrees ontstaan; men zou haar de Orde der aardbevingen kunnen noemen. De kerken, kloosters en bijzondere huizen zijn allen gewelfd, de pilaren versterkt en de muren dik als de onze, in den tijd des leenstelsels. Boven elk altaar verheft zich eene trophée van zware kolommen, waar tusschen de vergulde heiligen van hout of steen zijn geplaatst. Nergens heeft men de
| |
| |
zucht voor verguldsel en loveren zoo ver gedreven als hier. Het kleed van St. lukas is met goud geborduurd; St. mattheus, met zijn puntigen baard, den hoed op één oor, en in rood fluweelen wambuis, is insgelijks van boven tot onder met gouden sterren bezaaid. In de kerk der Jezuiten ziet men eene aanbidding der wijzen; waarbij de krib, de ezel en het stroo gelijkelijk verguld zijn. Vele schilderijen zijn geheel allegorisch: zoo verslinden er de ondeugden, gepersonifiëerd, of liever verdierlijkt, het hart van een galant Caballero naar de Fransche mode gekleed. De toorn, de godslastering, de goddeloosheid, monsters van kolossale grootte, vliegen uit den open mond van een ander Caballero. De wellust speelt er op den boezem eener ligte deerne, op satijn en dons gelegen. De wellust is afgebeeld in de gedaante van een adder, en de naam: Voluptas staat er onder. Ik hoopte er eenige schilderijen van de Spaanschc school te zien; maar zag niets dan geschilderde beelden, voornamelijk uit de voormalige fabriek te Cusco.
Ten tijde van de omwenteling werden de goederen der kloosters, door het Gemeenebestelijk Bestuur, benaderd en de gebouwen tot kasernen gemaakt. Nog zijn de zaken in denzelfden toestand. Men geeft aan elken monnik vijftien piasters per maand, en de meesten leven niet meer in vereeniging. De vrouwenkloosters zijn niet opgeheven; want deze stemmen te zeer met de zeden der Spanjaarden, zoo wel Monarchalen als Republikeinen, overeen. Terwijl de Regeringsvorm is veranderd, zijn de wetten behouden; de majoraten zijn gebleven en de dochters der adellijke familiën, wanneer zij bij gebrek van huwelijksgift, niet ten huwelijk gevraagd worden, begeven zich in een klooster. Over het algemeen doen zij dit onwillens en daaruit volgen niet zelden schakingen en schandelijkheden.
Ik ging eens voorbij een balkon waarop een half dozijn vrouwen achteloos gezeten waren, om naar de voorbijgangers te zien; doch waarschijnlijk méér om gezien te worden. Mijn medgezel vroeg mij toen: - Ziet gij het meisje daar in dien hoek? Hoe vindt gij haar?
| |
| |
- Niet onbevallig; zij heeft een aangenaam voorkomen.
- Vindt ge? Het is Donna mercedes, de verbrande non.
- Welke non?
- Hoe! weet gij dat niet?
- Wel neen.
- 't Is eene aardige historie. Ik zal ze u verhalen: Donna mercedes is van eene adellijke familie van Aréquipa. Toen zij den sluijer zou aannemen, was het bij haar afscheid als nieuwelinge gemakkelijk te zien, dat hare roeping slechts voorgewend was; want zij beantwoordde de gewone gelukwenschingen over den heiligen stand, dien zij zou omhelzen, slechts met tranen. De vader van Donna mercedes, een oude Hidalgo, had bepaald, dat de fortuin der familie geheel aan zijnen zoon moest komen en zijne dochter in een klooster zou gaan. Eene teleurgestelde liefde had, zeide men, de Donna aan 's vaders begeerte doen gehoor geven; maar een levendig berouw volgde weldra op dat besluit. Het was echter te laat. Als eene verstandige dochter onderwierp zij zich. Die onderwerping was zelfs zóó volkomen, dat de nieuwe non, door haar voorbeeldig gedrag, den post van portierster van het klooster verkreeg. Op zekeren nacht sloegen de vlammen uit de cel der portierster, en wel werden deze gemakkelijk gebluscht; maar toen men binnentrad vond men het ligchaam der non half door de vlammen verteerd. De lijkplegtigheden hadden plaats, aan de familie werd rouwbeklag wegens den dood der heilige jonkvrouwe gedaan, en bijna was de smartelijke gebeurtenis vergeten, toen eene dienstmaagd van 't klooster, Donna mercedes aan het venster van eene der huizen in de stad meende te herkennen. Men won berigten in - en, ja, waarlijk, zij was het. Het schijnt, dat zij betrekkingen had aangeknoopt met een Spaansch geneesheer, die wel in het klooster kwam, en dat deze een lijk uit het hospitaal in hare cel had gebragt, en met wijngeest bestreken en in brand gestoken. Die geneesheer zou haar huwen en naar eene andere provincie brengen; maar toen de verbrande non herrezen was,
| |
| |
schrikte hij terug voor de gevolgen van het avontuur, en vreezende voor de wraak der familie en voor de vervolgingen der geestelijkheid, heeft hij de zaak aan den Bisschop van Aréquipa beleden en boete gedaan. De Bisschop wilde de jonge dochter in het klooster doen terugkeeren; maar zij heeft geweigerd, en is bij eene van hare vriendinnen gaan wonen, waar zij bezoeken van de geheele stad ontvangt, en verklaart, dat zij, liever dan weder in het klooster te gaan, zich inderdaad van kant zou maken.
Daar wij nog niet ver van de balkon waren, toen dit verhaal was geëindigd, keerde ik mij nog eens om, ten einde haar aandachtiger te beschouwen, en vond toen, dat hare zwarte, fonkelende oogen eene ongemeene zielskracht en buitengewone vermetelheid uitdrukten.
Ofschoon verminderd, is de invloed der geestelijkheid nog groot; worstelt zij, met alle kracht, om het vertrouwen en de rijkdommen, die zij verloor, te herwinnen, en maakt zij ook aanspraak op het bestuur van de opvoeding der jeugd. De Peruaansche Regering heeft een Nationaal Collegie onder Fransche Professoren opgerigt; waaraan zij een klooster, in de stad, met een jaargeld van tienduizend piasters (f 12,500. -) uit de goederen van dit Convent heeft verbonden. Het onderwijs aan de dag-leerlingen, ten getale van tweehonderd, is gratis. De kostgangers, thans een dertigtal bedragende, betalen omtrent f 350. - 's jaars. Wel hebben velen dier kinderen een goeden aanleg; doch hunne onverschilligheid is groot, en als zij opwassen zal er wel niet veel mede zijn aan te vangen. De Bisschop en de geestelijkheid herhalen in koor: dat het Collegie is toevertrouwd aan lieden, die, te Parijs opgevoed, slechts godverzakers en zedeloozen vormen; en dat hun klein Seminarium alleen aan de jeugd van Aréquipa eene godsdienstige en zedelijke opvoeding kan geven. Het Collegie verdedigt zich, zoo goed het kan, tegen deze beschuldigingen, en de opvoeding is, even als in Frankrijk, de strijdleus der Staatspartijen geworden.
Op een morgen, kort vóór dat ik Aréquipa zou verla- | |
| |
ten, begonnen de klokken te luiden. Er was eene groote processie ter eere van een feest der Kerk. De beeldtenis der Heilige Maagd kwam te voorschijn, voorafgegaan door twaalf Indianen, bespottelijk gekleed en springende als beeren, zonder maat of bevalligheid. Een koor van kinderen, een koor van Franciscanen, een koor van Indiaansche mannen en vrouwen, blanken en zwarten, zingende, elk op zijne wijze uit verschillende toonen, en geaccompagneerd door eene menigte violen, groote trommels, harpen en guitaren verheerlijkte den omgang. Er ontbrak niets aan het feest. De voorbijgangers lagen geknield; vuurpijlen en zwermers snorden en klapten aan alle kanten. Eerst dacht ik, dat deze luidruchtige omgang geschiedde ter eere van den veldslag van Ajacucho; maar 't schijnt, dat de geestelijkheid geene sympathie voor de gevolgen van dien strijd gevoelt, en er den verjaardag zoo zelden mogelijk van viert.
Den volgenden dag echter moest er, op bevel van den Prefect, een Te Deum worden gezongen en een wapenschouw plaats hebben, en de overwinning van Ajacucho met een groot leestmaal door de ambtenaren van den Staat gevierd worden. Tamelijk afkeerig van zulke feesten, besloot ik er aan te ontsnappen en zonder uitstel eene reize aan te vangen, die, wat het ook mogte kosten, vóór den regentijd moest worden volbragt. Ik wilde de zeden dezer Spaansche Republikeinen in al derzelver eigenaardigheden kennen, daar de meeste reizigers die slechts in de kuststeden waarnemen. Mijn plan was: eerst de Cordilièras over te trekken, dàn Puno en de mijnen, vervolgens La Paz en Bolivia te bezoeken en mij door Cusco naar Lima te begeven. Die toer zou mij van een uitgestrekt gedeelte van Zuid-Amerika, zoowel de mijnstreken als de staatkundige middelpunten, en de oude beschaving zoowel als de nieuwe zeden leeren kennen.
Om van Aréquipa naar Puno te gaan, vond ik een zeer beleefd reisgezel in een Engelsch koopman en eigenaar der zilvermijn van Manto, waar hij beloofde, mij
| |
| |
te zullen ontvangen. Ik verliet dus Aréquipa met den Heer b., vol van aangename herinneringen aan deze bevallige stad en hare gastvrije bewoners.
| |
Puno, - de zilvermijnen.
De beklimming van den volkaan van Aréquipa, de eenige weg, welke de karavanen bezigen, om de hooge vlakte van Peru te bereiken, begint aan het einde der voorsteden. Twintig malen keerde ik mij om, naar het verrukkelijke tooneel, dat Aréquipa vertoont. Vandaar gelijkt de stad, met hare witte huizen, gordel van tuinen en dien omringenden gezigtëinder van zand, naar eene marnieren fontein, in het midden van eene oase. Onze muilëzels stonden bij elke schrede stil, hijgende en groote droppelen zweetende. Men wreef hun de neus met brandewijn en knoflook, om een stilstand in 't bloed te voorkomen. De lucht is op die hoogten zóó ijl, dat menschen en dieren op de Cordilièras er door lijden. Den mensch berokkent zij eene vreeselijke hoofdpijn en groote moeite in de ademhaling, die zijne kracht verlamt en hem dwingt stil te staan: als hij dan moeste voortgaan zou hij stikken. De muilezels, door deze sorrocho (dus noemt men dien toestand) aangetast, hebben eene korte ademhaling, zweeten sterk, en vallen soms als door eene beroerte getroffen, en sterven op de plaats, indien zij niet oogenblikkelijk worden geholpen. De naam van het hoogste punt is los Huessos (de beenderenplaats) en de hoopen beenderen, ter zijde van den weg opgestapeld, getuigen van de slagtoffers der sorrocho. Er is geene enkele schuilplaats om gedurende den pijnlijken toestand te rusten; zoodat jaarlijks een aanmerkelijk aantal muilezels en zelfs reizigers op deze hoogten omkomen; zonder dat dit de karavanen, die gestadig de voortbrengselen van het binnenland naar Aréquipa overbrengen, doet verminderen of vertragen.
Wij hielden den eersten nacht stil in de Tambo de Cangallo, op een derde van de door te trekken bergëngte; den tweeden in de Tambo d'Apo, omtrent dertien duizend
| |
| |
voeten boven het waterpas der zee. De tambo's waren, in den tijd der Inca's, herbergen, op kleine afstanden langs de groote wegen geplaatst, om verblijf te verleenen aan de personen, op bevel of met vergunning, der Regering reizende. Daar vonden deze rust en voedsel. De talrijke bouwvallen bewijzen de aloude pracht dezer Amerikaansche Karavansera's, die ruim waren en van gehouwen steen gebouwd. De hedendaagsche tambo's gelijken alle naar die van Apo: een lelijke brak, tien voet wijd, gevormd uit kleibonken in de zon gedroogd, en met dezelfde stof gewelfd en bevloerd. Twee divans, van gelijke zamenstelling, dienen tot bed en tafel, terwijl het licht inkomt door eene deuröpening zonder sluiting, die men bij de aankomst zoo veel mogelijk digt maakt; want, om er te kunnen zien, zijn de tallooze scheuren en bersten in de muren en 't verwulfsel voldoende. Als het regent, en op dertig mijlen van de kust regent het jaarlijks zes maanden, dringt het water overal door; en als 't droog weêr is hinderen, door die openingen de windvlagen, welke van de muren, het dak en den grond eene fijne stof doen opstuiven. In dien dampkring moet men leven; op dien grond, door den regen en de voorgangers hobbelig gemaakt; moet men zijne dunne matras neêrspreiden om van tien uren gaans uit te rusten. Men vindt er voor de muilëzels de magere weide, waarop de tambo gebouwd is; maar voor zichzelven mag men op niets hopen dan op water en een treurig vuur van zoden. Wie er voorraad, kookgereedschap en een kok medebrengt, kan er eten; de anderen zitten er op water en brood, indien zij 't laatste niet hebben vergeten of opgebruikt.
Wij klommen verder door eene soort van bergachtige wildernis, met salpeterbloemen bedekt, en tegen een ijskouden wind in, die ons het gelaat deed bersten. Vier dagen na ons vertrek trokken wij over het hoogste plat van dezen tak der Cordilièras: de Alto de Tolcdo, op vijftien duizend voeten boven de oppervlakte der zee. Het zand, dat overal den grond bedekt, gelijkt naar verbrijzelde lava; geheele kudden van vigonjes weidden op de
| |
| |
uitgestrekte ons omringende vlakten. Ik steeg af en zag een haarfijn gras, slechts eenige lijnen lang; welks Indiaansche naam ichu is. Daar de reizigers gewoonlijk geen tijd hebben om te jagen, toonen de vigonjes ook geene vrees op 't gezigt van menschen en muilen, zoodat ik er gemakkelijk eene kon schieten, die nu hinkende trachtte weg te komen. Ik verliet mijn rijdier om de vigonje te vervolgen, doch naauwelijks had ik twintig schreden afgelegd of een geweldige hoofdpijn, benaauwde ademhaling, en eene moeheid alsof mij de leden gebroken waren, overvielen mij; ik was verpligt mijne jagt te staken, en nog zeer gelukkig mijn afgemat lijf weder in den zadel te kunnen heffen. Des nachts sliepen wij te Tincopalca, in eene schapenhoeve, aan een' vreemdeling behoorende. Deze woeste gronden waren eertijds zonder opbrengst of waarde; een Brit heeft ze zeer goedkoop gekocht, en er schapen gebragt, die hem thans een aanzienlijk inkomen opleveren. Men moet wel regt doen aan den ondernemingsgeest der Britten; alom waar een voordeelige ontginning kan worden beproefd, is men zeker een Engelschman of eene Engelsche Compagnie te vinden.
De bergen op deze helling der Cordilièras zijn bewassen met een geelachtig dun groen, dat de schapen en de lamaas afweiden. Regts van den weg zagen wij het meer Cachipa en links dat van Lagunilla. Deze beide bergmeren hebben een somber voorkomen; de tijd ontbrak mij om ze op mijn gemak te bewonderen: wij moesten nog zestien uren afleggen om te Vilque, onze haltplaats, te komen. Vilque is van zeker gewigt in dit land, om de muildieren-markt die er jaarlijks gehouden wordt. Deze dieren worden van Tucuman, eene Provincie der Republiek de la Plata, aangevoerd. Zij hebben vier maanden noodig om dien togt te doen. Van Vilque worden zij door geheel Peru verspreid. Dit groote dorp is in eene moerassige vlakte gebouwd, waar vroeger het bed van een meer schijnt geweest te zijn en die thans in een groote vijver eindigt.
Op den zesden dag zagen wij eindelijk het meer van
| |
| |
Puno of van Titicaca; doch niet in zijn ganschen omtrek van negentig mijlen, maar dat gedeelte 't welk het kleine meer heet, met zijnen gezigtëinder van door sneeuw bedekte bergtoppen. Dit gezigt heeft veel van dat op het meer van Genève en den Montblanc, wanneer men uit Frankrijk komt en naar Lausanne afdaalt. Te Puno gekomen gingen wij de stad door, naar de mijnen en de ontginnings-inrigtingen van mijn reisgezel.
Ik was verlangende om de zilver-bergwerken van nabij te beschouwen. Weinige menschen weten, dat het zilver even als het koren wordt behandeld; dat men 't stampt, maalt, kneedt en in den oven bakt, juist als een vierponds brood. Vóór dat alles echter moet het metaal uit de mijn getrokken worden; en dit is een vrij moeijelijke arbeid. De zilvermijnen bevatten, gelijk de meeste anderen, een of meer aderen, die zich in verschillende rigtingen uitstrekken. Deze aderen hebben van een duim tot verscheidene voeten dikte; maar om de hoeveelheid erts die ze bevatten te verkrijgen, moet men een gang openen zoo wijd, dat een man er gemakkelijk met bijtel en hamer in werken kan: dit is een zware taak als de ader in graniet zit; gelijk gewoonlijk in de Peruaansche mijnen 't geval is. Andere mijnen, rijker in erts, bevinden zich in losser grond; maar dan ontmoet men weder andere gevaren en anderen zwaren arbeid: het gevaar namelijk van aardstortingen of verzakkingen, en dus de noodzakelijkheid om de wanden der gang, naarmate men vordert, met palen en planken te stutten; dat groote kosten veroorzaakt in een land waar het hout geheel ontbreekt. Een mijnwerker wordt bij eenen ader geplaatst. Deze slaat met den hamer en een ronde puntige bijtel zes duimen diep in de rots; dat gat vult men met buskruid en doet 't springen. Na de uitbarsting is het er onverdragelijk; de vergiftende rook van het slecht gemaakte kruid dringt in de naauwe gangen der somtijds vijf of zes honderd voeten lange mijn; en wie zich op dat oogenblik daar bevond, zou gevaar loopen er eene hoeveelheid van in te ademen, groot genoeg om zelfs een os te doen stikken. De erts eenmaal van de rots
| |
| |
losgemaakt zijnde, doen de Indianen (alleen met dit werk belast) het in een lederen zak (capacho) die zij tot aan den ingang der mijn dragen, alwaar de erts op een hoop wordt geworpen. Hij, die geene andere mijnen dan in Europa heeft gezien, waar de erts, op kruiwagens geladen, of in tonnen opgeheschen wordt, kan zich geen denkbeeld maken van de moeijelijkheid hier om deze erts te vervoeren. De gangen zijn drie of vier voet hoog, de grond is zes duim dik met slijk bedekt, den twee of drie honderd trappen, die men moet afdalen om aan den twee of drie honderd schreden langen gang te komen, zijn ongelijk, afgebrokkeld en glibberig, en daarbij moet men achtervolgens op den rug en de knieën voortworstelen. Belaad u dan eens met een zak van veertig of vijftig pond, en ga uwen gang!
De monden der zilvermijnen in Peru zijn gewoonlijk op eene groote hoogte en aan zeer steile plaatsen. Het is niet mogelijk te verblijven en te werken in eene luchtstreek, die het geheele jaar door bevrozen is en waar hout en water ontbreken. Dus bouwt men de woning des mijnwerkers, de molens en de droogplaatsen in een minder akelig oord, zachtere lucht, en, als 't mogelijk is, bij eene beek of waterval. Daarheen wordt dan de erts, als zij uit de mijn komt, door muilezels of lamaas vervoerd.
Elk stuk wordt door mokerslagen gebroken; de brokken waarin zich zilver bevindt op eene hoop gelegd en de overige weggeworpen. Tot dit weinig vermoeijend werk, waartoe ook niet veel schranderheid noodig is, worden vrouwen en kinderen gebezigd. Het zilverërts gaat dan naar den molen, die het tot stof maalt, waarna het wordt gezeefd; dit mengsel van steenstof, zilver en een weinig zout wordt vervolgens in den oven gebragt, waarin het acht of tien uren blijft. De ondervinding alleen kan bepalen wanneer het genoeg is. Uit den oven gaat het naar een ruime droogkas, met steen bevloerd, en met water en kwik bevochtigd, waar het tot een deeg wordt gemaakt. Een gedeelte er van wordt nu aan elken Indiaanschen werkman gegeven, om het met bloote voeten
| |
| |
te kneden. Dit kneden duurt dertig of veertig dagen, naar de hoedanigheid van het metaal en den warmtegraad van den dampkring; als het weder fraai is en de zon steeds schijnt is de arbeid korter. Naarmate dit deeg droogt, bevochtigt de werkman het met water en kwik: men rekent voor erts van de gewone gehalte twee ponden kwik op een pond zilver.
Om te weten of de kwik zich met al de deeltjes van het zilver heeft vermengd, waarmede zoo veel dagen knedens het in aanraking moet hebben gebragt, neemt de meesterknecht (een Indiaan zonder andere kunde dan zijne ondervinding) een stuk van dit kostbaar slijk, ter grootte van een duivenëi, en legt dat op een uitgeholden houten schotel. De schotel waterpas met de oppervlakte van het water (een waterbak is eene onmisbare behoefte bij eene droogkas) plaatsende, vult hij die daarmede en geeft aan het water eene rondgaande beweging, waardoor de aarddeeltjes worden losgemaakt en, met het overstortende water, uit den schotel stroomen; dus blijft er eindelijk niets over dan een klompje zilver en kwik. De meesterknecht drukt met zijn duim dit balletje plat en oordeelt, uit de kleur, of het werk al dan niet is afgeloopen. Indien het staal te helder is doet hij kwik, en als het loodkleurig is, water bijvoegen; in beide de gevallen begint het kneden op nieuw, totdat de proef is zoo als die zijn moet, namelijk: parel-kleur.
Dit mengsel van aarde, zilver, water en kwik gaat vervolgens in een grooten bak met water, en wordt daar met ijzeren harken sterk geroerd. De bodem van dien bak is hellende en heeft twee goten, uitloopende in een kanaal van een voet diepte en breedte, waarin van tien tot tien voeten afstands holten zijn, van acht duimen middellijn en even zoo veel diepte. Het kanaal en die holten zijn met schapenvacht bekleed. Na eenigen tijd opent men te gelijk de beide goten; het water van den vijver of der beek valt dan met kracht in den bak en sleept aarde, zilver en kwik met zich. De aarde wordt door den stroom weggevoerd; doch het zilver en de kwik, zwaarder zijnde, vallen in de met vacht bekleede gaten.
| |
| |
Dit mengsel van zilver en kwik gelijkt op het gevoel en gezigt volkomen naar sneeuw. Het is eene zamenpakking van kleine deeltjes, vereenigd gedeeltelijk door hunne zwaarte, gedeeltelijk door hunne scheikundige verwantschap; dit alles wordt in een wollen vorm gedaan, door welke men de kwik laat uitlekken. Daardoor is echter de scheiding van de kwik en 't zilver nog niet volkomen. De soort van deeg, uit den wollen zak genomen, wordt naar den oven gebragt, waar het een nacht lang gebakken wordt. Daar verdampt de kwik, en des morgens vindt men er een heerlijken zilveren koek, in het land pina (ananas) geheeten, omdat hij den piramidalen vorm van deze vrucht heeft. Deze pina brengt men naar de hoofdplaats van het mijn-departement, alwaar de gehalte van het zilver wordt onderzocht en met een stempel op den kant der pina gemerkt. Nu behoeft dit nog maar gezonden te worden naar de steden: La Paz, Cusco of Lima, waar de munten zijn en de Regering het zilver tegen zeven en een halven piaster het mark overneemt.
De uitvoer der metalen in baren is verboden; doch dit belet de mijnbezitters niet om een gedeelte er van ten uitvoer te verkoopen, dewijl hun dat méér voordeel geeft.
Deze wijze van ontginning is in Peru het gebruikelijkste. In de mijn behoorende aan den Engelschman, mijn reisgezel, had men deze verouderde manier van werken afgeschaft en de Europesche aangenomen. De Heer b. had het einde van een vroeger, tot het wegloopen van 't water, open kanaal doen toemetselen, en er een, voor twee ijzeren booten bevaarbaar kanaal van gemaakt, welke booten, door twee mannen bestuurd, de uitgegravene erts vervoeren. Dit kanaal slechts ter halver wege strekkende, had hij tot aan het einde der mijn een ijzeren spoor gelegd, waar langs een kleine ijzeren wagen, door een muilezel getrokken, gemakkelijk honderd quintalen erts vervoerde. Daardoor werden veertig Indiaansche dragers uitgewonnen.
De werklieden in de Peruaansche mijnen zijn gewoonlijk
| |
| |
in twee afdeelingen gesplitst, waarvan de eene van zes ure des morgens tot zes ure des avonds, en de andere het overige van het etmaal werkt. Elke werkman verdient 4 realen, omstreeks 50 centen per dag, waarvan hij zich moet voeden en kleeden: dat hem echter in dit land niet veel behoeft te kosten. Een aardappelensoep, met veel piment gekruid, en geroosterde maïs (cancha) zijn 't voornaamste voedsel van een mijnwerker. Op feestdagen vergast hij zich met chicha en brandewijn. Onder den arbeid kaauwt hij onophoudelijk cocablad (erytroxilum Peruvianum), waarvan het scherpe vocht de zenuwen prikkelt en hem bij den zwaren arbeid opwekt. Deze arbeid werd voorheen opgelegd aan, bij opschrijving (mita) gedwongene Indianen; zoodat de Alcaden, in elk dorp, gehouden waren, om, op den eisch van elken mijn-eigenaar, wiens regt van eigendom en ontginning was geregistreerd en geverifiëerd, een zeker aantal Indianen, mitayos genaamd, te leveren. Volgens Koninklijk besluit waren deze niet langer dan een jaar dienstpligtig; doch daar het geringe loon, hun toegelegd, op verre na, niet voor hunne behoeften voldeed, leverde de eigenaar hun, tegen hooge prijzen, kleeding en spijs. Op het einde des jaars waren de arbeiders dan met schuld beladen en konden zich niet verwijderen; zoo ging het van jaar tot jaar, en de arme mitayos eindigden met hun geheele leven in de mijndienst te slijten. Wanneer deze ongelukkigen opgeroepen werden, namen zij vrouw en kinderen mede, en zeiden hun dorp voor eeuwig vaarwel. Zelden keerden zij er weêr. Het gebrek aan lucht in de mijnen, de gedwongen arbeid en de armoede deden jaarlijks een groot aantal dier beklagenswaardige mitayos omkomen. Met de omwenteling heeft dit misbruik opgehouden. Nu werkt in de mijnen alleen wie 't wil,
en allen willen er werken, omdat zij vier realen daags verdienen, in plaats van twee; dat het dagloon is voor den veldärbeid.
Het mijnwerk is afmattend, maar niet ongezond voor de werklieden, die nu, als hun dagwerk volbragt is, te huis een overvloedig maal en warme kleederen vinden.
| |
| |
Op de hooge gebergten, in de bevrozene luchtstreek, zijn zij, uit de mijn komende, blootgesteld aan 't opdoen van pleuris of rheumatismus, aan welke zij dan ook 't meest lijden. De kwik, die zij met het zilver vermengen, schaadt hen niet. Van de veertig Indianen, bij den Heer b., had er niet één hinder van. De Indiaan met het oppassen bij den oven belast, waar de pina bakt en de kwik uitdampt, leed aan slechts ligte bevingen; ofschoon hij reeds sedert vijftien jaren dat werk verrigtte.
De inwoners verwijten den Indianen een beleedigend wantrouwen voor 't woord en de beloften der blanken, hunne meesters en heeren; doch de arme zielen zijn zoo lang en zoo dikwerf bedrogen geworden, dat die achterdocht hun niet ten kwade is te duiden. De Heer b. heeft bewezen, dat men door eene goede behandeling en woord houden, hen zeer wel van hun vooroordeel genezen kan. Bij hem worden de werklieden elken zaturdag betaald, en als er geen geld in de inrigting is, ontvangen zij bons op zóó of zóó veel dagen. Die bons zijn in het Engelsch, zoodat de Indiaan niet weet wàt hij ontvangt, maar men zegt hem, hoeveel zij waard zijn, en daar de sommen, voor welke hij ze aanneemt, altijd naauwkeurig worden betaald, neemt hij ze als klinkende specie aan.
De mijn van Manto, door den Heer b. ontgonnen, behoorde omtrent het jaar 1660 aan de gebroeders joseph en gaspard salcedo. Het metaal was er toen in dikke lagen van zuiver zilver, dat men meermalen zonder bereiding naar de munt te Aréquipa zond, om er geld van te slaan. Dit deed haar den naam Manto (mantel) geven. Eene stad van drie duizend huizen (San-Luis-de-Alva) rees spoedig rondom de woning. der salcedo's, en alle gelukzoekers van Opper- en Neder-Peru stroomden toe om hun deel van de taart te hebben. De salcedo's waren uit Andalusië herkomstig, en de Andalusische landverlaters schaarden zich aan hunne zijde. Daartegenover vormde zich een partij Biscaijers, bij welke zich andere landverlaters voegden, die, in het moederland, bij overlevering, den Andalusiërs vijandig waren. Ern- | |
| |
Ernstige gevechten werden toen op de bergen van Laycacota geleverd; in eene dier ontmoetingen bleven zelfs duizend man op het slagveld. Deze zich telkens vernieuwende twisten in een over het algemeen vreedzaam land, ontrustten den Onderkoning, Graaf van ilemos. In Junij 1668 kwam hij-zelf te Puno met eene aanmerkelijke krijgsmagt, vernielde alles te vuur en te zwaard; San-Luiz-de-Alva werd verbrand en met den grond gelijk gemaakt en zijn stadsrang op het dorp St.-Jean-Baptiste overgebragt; dat zich nu San-Carlo-de-Puno noemde. Don joseph de salcedo had den weg, van den ingang der stad tot aan zijn huis, met baren zilver doen bestraten; de Onderkoning deed deze staven opnemen, en salcedo in den kerker werpen. Men plakte
in dienzelfden nacht op de deur van het logement des Onderkonings de volgende bedreiging:
Conde de Lemos! |
Graaf van lemos! |
Amainemos: |
Bevredig ons: |
O si no verremos. |
Of wij zullen zien. |
Men bragt dit pasquino den Onderkoning, die er bijschreef:
Mataremos, |
Wij zullen dooden, |
Haorcaremos, |
Wij zullen ophangen: |
Despues verremos. |
Dán zullen wij zien. |
waarna hij het papier weder op zijne deur deed vasthechten. De chefs der beide partijen inderdaad werkelijk opgehangen. Joseph salcedo werd desgarotado (gewurgd) aan den ingang van zijne rijke zilvermijn, die ten voordecle van de kroon verbeurd werd verklaard.
Don gaspard, schranderer dan zijn' broeder, had de komst van den Onderkoning niet afgewacht. Hij was naar Spanje vertrokken, waar hij de teruggave van de mijn en regt wegens zijns broeders dood eischte. In zijne memorie aan het Indische Geregtshof toonde hij, hoeveel de Staat door den dood des mijn-ontginners had verloren; daar deze in twee en een half jaar aan de schatkist twee millioen piasters de quinto, van eene opbrengst van 10,700,000 piasters (f 26,750,000. -) had be- | |
| |
taald. Na zeven jaren van moeiten en verarmende onkosten won hij zijn regtsgeding, en de mijn werd hem teruggegeven; maar in dien langen tijd was er het water overal ingedrongen, en er werden aanzienlijke sommen vereischt om de mijn op nieuw te ontginnen. Ongelukkig had Don gaspard hetgeen hem van zijnen rijkdom was overgebleven, aan het regtsgeding moeten besteden, en hij, voormalig bezitter van onberekenbare schatten, stierf in armoede. De mijn bleef lang verlaten. Herhaalde keeren beproefde men er te werken; doch slecht bestuurd, strekte dat alleen tot verarming van de onkundige ondernemers. De Heer b. echter is vóór eenige jaren begonnen haar te ontginnen, en hij trekt er nu aanmerkelijke winsten van.
De kleine stad Puno, bij de mijn gelegen, bevat omtrent twee duizend inwoners. Zij heeft niets om de aandacht te trekken, dan de groote letters met welke zij op de kaart van Peru, als hoofdplaats van het Departement Puno, staat aangewezen.
Gedurende de korte regering van joseph buonaparte in Spanje, maakte de oude Gouvernementsverdeeling, in Presidentschappen, en Corregidorias plaats voor de Fransche wijze van beheer. Neder-Peru werd verdeeld in zeven Departementen: Aréquipa, Puno, Cusco, Ayacucho, Lima, Serro de Pasco en Truxillo. Tot een ongeluk voor het land heeft het Wetboek van napoleon er de oude Spaansche wetten niet vervangen. De regtsbedeeling is er verward en veil gebleven, en de processen zijn er langdurig en overkostbaar.
Te Puno koopen de bewoners van het Departement wat zij noodig hebben: lakens voor de mannen; gedrukte lijnwaden en zijden stoffen voor de vrouwen, thee enz. Alles wordt van Islay per muilëzel, tegen verbazend hooge prijzen, naar Puno gebragt. Er is geene societeit, maar er zijn eenige huizen van mijn-eigenaars en handelaren, waar men gaat praten over den prijs van het kwikzilver, en de rijzing of daling van dien der wol. Daar de stad op tienduizend voeten boven de zee, aan den oever van een meer ligt, aan drie zijden aan den
| |
| |
wind blootgesteld, is de gemiddelde warmtegraad der schoone dagen er tusschen de 6 en 9 graden van réaumur en lijdt men er een groot gedeelte van het jaar koude. Men legt dan ook zijne bezoeken af in een mantel gewikkeld, dien men steeds bij zich heeft, om niet door de koude bevangen te worden.
Ik verliet Peru voor Bolivia. Puno is niet ver van deze kleine Republiek. Hetgeen ik in de eerste dagen van mijne reis, wegens de zeden der bevolking van Peru, had kunnen opmerken, deed mij verlangen om te La Paz een dier Presidents-Gouvernementen te zien, welke de Gemeenebestgezinden van Zuid-Amerika met eene verwonderlijke onverschilligheid aanstellen en afzetten. Reeds te Puno had ik een staal der ambtelijke societeit van Peru, in den Prefect der provincie gezien. Hij was een jong Kolonel, vol geestdrift voor napoleon, wiens afbeelding op de best verlichte plaats in zijne zaal hing. Wat de Kolonel 't meest in napoleon bewonderde was de 18de Brumaire: naar zijne meening geheel toepasselijk op den toestand zijns lands. Hij verachtte openlijk de volksvertegenwoordiging te Lima, en eindigde zijne uitvallen gaarne met het spreekwoord: ‘Praten is geen doen.’ Daarentegen was hij aan den Generaal-President van Peru geheel verknocht en gereed om dien, met de wapenen, te ondersteunen, wanneer hij een coup d'état kwame te beproeven. Ik hoorde hem aan, maar vroeg mij in stilte: of zijne gezegden niet de uitdrukking waren van een algemeenen geest, en of de tweestrijd van instellingen en zeden niet hier, en in geheel Zuid-Amerika, de voornaamste oorzaak was der omwentelingen?
Naar het Fransch van e.s. de lavandais. |
|