Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1851
(1851)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 335]
| |
ten, daniël de gersain, zocht op zekeren dag, tusschen Athene en Sunium, naar de prachtige tombe voor cranaüs gesticht. Pausanias had dit gedenkteeken gezien en bewonderd; de jonge daniël, vol geloofs aan pausanias hield zich dus onvermoeid met zijne nasporingen bezig. Helaas! cranaüs heeft nooit een graf gehad, want om dat te hebben moet men werkelijk hebben geleefd, en cranaüs was een door den geschiedschrijver pausanias verdicht personaadje. Daniël had, steeds zoekende, de hoog opgeschoten planten en de olijfboschjes, welke de asch der bekende steden van dit oord: AExone, Aloe, Alimonte, Anagyronte, Thores, Lamprê, OEgilia, Anaphlystus, Azenia bedekten, te vergeefs doorkruist; hij stond dus gereed om weder naar Athene te keeren, toen hem eenige jonge Griekinnen in 't oog vielen, welke den weg insloegen naar Kaap Zoster, het geheiligde voorgebergte, waar latone, voor de eerste maal, haren gordel ontstrikte, om zich naar het drijvende Delos te begeven. Deze meisjes waren door een' reusachtigen Albanees vergezeld. Daniël veronderstelde, dat zij in eenige landelijke woning daaromtrent te huis behoorden, en slechts een uitstapje maakten om wilde tym en majolein te plukken. De krijg verwoestte, in dien tijd, het schoone land, en hoewel de kust nu rustig was, konden de Turken, elk oogenblik, eene landing doen; het jaar 1822 was naauwelijks aangevangen. Daniël had juist gegist: een' heuvel omgaande, ontdekte hij een aardig landhuisje, door eene met olijven beplante hoogte tegen de zeewinden gedekt; een bevallige tuin omringde het gebouw, en het lommer van sycomoren beschaduwde de zonneblinden. Het was eene dier liefelijke verblijfplaatsen, welke door een waas van geluk en kalmte des reizigers belangstelling wekken. Een Laconische hond sprong lustig de meisjes te gemoet en wierp, in overmaat van vreugde, de jongste op het grasperk neder, waarop de anderen de echo van Sunium van een gelach deden schateren, welluidend als de maat- | |
[pagina 336]
| |
gang der verzen in eene idille van den grooten Syracusischen dichter. Daniël had cranaüs en pausanias vergeten. De huishond verzuimde, naar der honden aard, niet, om den vreemdeling, die zijn erf betrad, aan te vallen. - Zonder twijfel is de hond een vriend des menschen; maar men moet zijne getrouwheid soms duur betalen; de tijger is een vijand, maar hij blijft in 't woud, en zelden randt hij ons in 't voorbijgaan aan. In weerwil van zijne klassieke bewondering voor de honden van Laconië, maakte daniël zich tot eene regtmatige verdediging gereed; den viervoetigen vijand twee Turksche pistolen, met robijnen versierd, voorhoudende. Het dier week er voor terug, doch met zulk een geblaf, dat de bewoners den kunstenaar ter hulpe snelden, den cerberus aan den ketting legden en den jongeling noodigden om een weinig, in de schaduw van een' voor 't huis staanden laurierboom, uit te rusten. Vlug en sierlijk het Nieuw-Grieksch sprekende, dankte onze schilder op eene wijze waaraan de geur der oudheid bevalligheid gaf, en volgde als gast. Hij werd den huisheer voorgesteld. Deze was een Griek van omstreeks vijftig jaren en eene majestueuze houding, welke zich, als laërtes, onledig hield met de perenboomen in zijn' tuin te snoeijen. De hond blafte nog altijd aan zijn ketting. Een vertrouwelijke gulheid ontstond dadelijk tusschen den Griek en den jongen Franschman. Men sprak van den bevrijdingstrijd en de helden, die den alouden roem van Griekenland deden herleven. Daniël vertolkte voor zijn' gastheer menig Fransch gedicht, door zijne landgenooten, ter eere der Hellenen, gezongen; en het gezin verzamelde zich weldra in den hof om naar den jeugdigen vreemdeling te luisteren. Op het gerucht der voetstappen van de meisjes keerde deze zich om, en - hij zag de zon een gelaat beschijnen.... een gelaat, zoo als de zonen van Hellas niet meer zullen aanschouwen, nu het Beijersche bloed | |
[pagina 337]
| |
met dat van alcibiades en pericles wordt vermengd. - Rodokina! - sprak de meester - doe onder het priëel dekken. De lente nadert, wij kunnen in de open lucht eten. Onze vriend de Franschman zal ons de eer doen van heden onze gast te zijn. Daniël hoorde dit naauwelijks; hij was geheel oog voor rodokina, en een voorgevoel, dat plotselings hem doordrong, scheen te voorspellen, dat voortaan zijn geheele leven aan die hemelsche gestalte, welke glimlagchend verdween, zou verbonden zijn. Men ging voort met te spreken over de heldendaden van marco bozzaris; doch daniël was en bleef verstrooid. De meisjes dekten, al schertsende, de tafel en vloeiden over van bevallige invallen en gezegden; misschien ook wel eenigzins berekend om de aandacht te trekken van den beleefden Gal, dien de hemel in hare eenzaamheid zond, om afwisseling te brengen in het eentoonige huiselijke leven. Rodokina verduisterde, door hare bekoorlijkheden, de schoonheid harer beide oudere zusters. Zij droeg een rood kleed, een manteltje van geel satijn, achter met een agraaf vastgemaakt, hare raafzwarte lokken met een lint omstrikt, prijkten met bloemen, des morgens aan de oevers der kleine stroomen geplukt. De weelde der onschuld omzweefde haar als een hemelsch tooisel, en naar den zuiveren en fijnen omtrek van haar gelaat, of naar den zedigen blik haars oogs, of naar de onvergelijkelijke bevalligheid harer houding, of naar de zuivere rust van haar voorhoofd oordeelende, moest men beurtelings meenen, dat zij tot het keizerlijke vrouwenvertrek, of tot den Olympus, of tot het paradijs behoorde. Praxiletes zou er zijne venus pudica, rafaël eene heilige naar gevormd hebben. Men moest haar, als kunstenaar bewonderen, of als minnaar aanbidden. Daniël deed het laatste. Dimitry zaccaronis, zoo heette de huisvader, begreep, zich aan tafel plaatsende, dadelijk, dat de jonge schilder levendig door rodokina's schoonheid was getroffen. In andere omstandigheden zou hij, als een wijs vader, zijne voorzorgen genomen en 't zelfs betreurd hebben, | |
[pagina 338]
| |
dat hij aan een vreemde eene gastvrijheid had aangeboden, die hinderlijk of gevaarlijk kon worden; maar thans, en hier, bevond men zich in een' tijd en een land, dat hartzeer en vrees den huiselijken haard omringden, en het nadenken weerden over zaken, die tot kalmer dagen behooren. Men leefde er te midden van bloed en rouw; het was des avonds onzeker of men den volgenden morgen zou aanschouwen, en Griekenlands bestaan scheen bij elken zonsöpgang te zullen eindigen. Bij zulke groote volksrampen vergat dimitry bijna dat hij rodokina's vader was, en liet aan God de zorg voor zijne kinderen over. - Argus! Waar is argus? - vroeg zaccaronis. - Ik moet u, Mijnheer! met onzen hond verzoenen. Deze, losgelaten, kwam hijgend van vreugde binnen, liefkoosde zijn' meester, zijne jonge meesteressen, vooral rodokina, vestigde toen zijn blik sterk op daniël, en dezen nu aan tafel, als vriend, bij dimitry en rodokina gezeten ziende, scheen hij te begrijpen straks eene groote fout te hebben begaan, en vroeg, in zijne stomme, maar vriendelijke taal den jongeling vergiffenis, van uit blinden ijver zijnen pligt, als waker, te hebben overschreden. Daniël, hem, van zijnen kant, willende bewijzen, dat hij deswege geenen wrok voedde, streelde het dier en gaf het een kus op 't voorhoofd. Nu ten toppunt van vreugde, snelde argus door den tuin, blafte tegen de boomen, ontwortelde eenige bloemen, en was als dol van blijdschap. In den rampspoed ontstaat het vertrouwen schielijk. Na den maaltijd behandelden dimitry en daniël elkander als oude bekenden. Ook vertegenwoordigde de Franschman de edelmoedige en magtige natie, die de heilige zaak der Grieken naar vermogen schraagde; dit was genoeg om al de genegenheid van den Griek voor den vreemdeling, zijnen gast, op te wekken; zoodat, toen het scheidensuur daar was, de smart zoo groot scheen alsof zij jaren lang in broederlijke liefde hadden verkeerd. Daniël beloofde dimitry en zijn bekoorlijk gezin eene spoedige terugkomst, en den weg stadwaarts inslaande, | |
[pagina 339]
| |
nam hij een dier hartstogten mede, welke reeds bij het ontstaan hun toppunt bereiken. Acht dagen later verspreidde zich, door Athenen, de droevige mare, van eene landing der Turken, bij Kaap Zoster; en dat deze de dorpen verbrandende, de bevolking moordende, alle beplanting vernielende, als wilde dieren het land hadden afgeloopen. Daniël werd door een pijnigend voorgevoel overmeesterd, want de ontscheping was in de nabijheid van dimitry's woning geschied. Verscheurende gedachten deden zijn bloed koken. Hij steeg te paard, en, zonder zich te bekreunen om gevaren, in welke zijne hoedanigheid als Franschman hem misschien niet zou hebben behoed, snelde hij, met lossen teugel, naar de hoeve zijner vrienden, terwijl het hart hem in den boezem bonste. Met brandende oogen zag hij, telkens als de gezigtëinder zich vertoonde, naar den kleinen heuvel waarbij het huis stond. Hij trachtte reeds van verre, in den toestand van het oord, de sporen van gevreesd onheil te ontdekken. Soms scheen het hem alsof hij de blijken van verwoesting, in de verbrande olijven-bosschen, hem zoo wèl bekend, ontwaarde. Weldra behoefde hij niet meer te twijfelen. Het pad, naar dimitry's woning geleidde slechts naar bouwvallen. Het huis lag in asch; er was geen boomgaard, geen priëel, geene bloem, geen wijngaard meer te vinden; de vlam had alles, alles vernield, en daniël, door eene geweldige aandoening overmeesterd, zonk op het gras neder en weende. De nacht viel, maar daniël dacht aan geen stadwaarts keeren; hij kon zijne blikken niet wenden van dit rampvolle schouwspel, dat bij het vallen van den avond nog droeviger tint aannam. Eindelijk steeg hij in wanhoop weder te paard, en groette voor de laatste reize het erf, waar rodokina gebloeid had, wier naam in dien groet jammerend werd uitgesproken. De echo van Kaap Zoster had deze klanken naauwelijks herhaald, of een dof gerucht scheen uit een hagedoornboschje, dat den ingang van een' grot bedekte, voort te komen. Daniël zag er heen, zonder den geliefden naam te durven | |
[pagina 340]
| |
herhalen, uit vrees, dat zijne laatste begoocheling, de herleving van eene voor altijd verlorene hoop, weder mogte verdwijnen. Het boschje bewoog zich, om doorgang aan een nog onzigtbaar wezen te verschaffen; treurige klanken vermengden zich met het geritsel der bladeren; een witte kop en twee fonkelende oogen vertoonden zich in de schaduw. De moedige jongeling stapte naar het hout; - argus! het is argus! - riep hij uit, en hielp het dier, dat te zwak was om door de struiken te komen. Hij omhelsde het als den laatst overgebleven vriend van een geheel verdelgd gezin, en argus beantwoordde zijne liefkozingen al kermende. Het arme dier leed veel. Gemakkelijk was het aan zijne wonden te zien, hoe het eene dappere worsteling tegen de vijanden zijns meesters volgehouden, en misschien rodokina tegen de laaghartige roovers verdedigd had. Dit denkbeeld voltooide daniëls smart. Hij en het trouwe dier onderhielden elkander, om zoo te spreken, gedurende een lange wijl. Argus volgde daniël. Van nu af waren zij onafscheidelijk, steeds met elkander zwijgend omwandelende, als twee vrienden, die de taal der wanhoop hebben uitgeput, en niets meer over het gruwzame onheil te zeggen hebbende, zich in stille smart er aan onderwerpen. Omtrent drie weken na dit hartverscheurend tooneel besloot daniël, die 't door droefheid afgemat, in deze treurige oorden, waar hem de pijnlijkste herinneringen kwelden, niet langer kon uithouden, zich met een Engelsche brik naar Constantinopel te begeven. Na zestien dagen zeilens kwam hij, met argus, in die hoofdstad aan. Hij besloot van nu af zich uitsluitend aan de beoefening zijner kunst te wijden, huurde eene kleine landelijke woning te Therapia, om aldaar een volledig Album der gezigten langs den Bosphorus te maken, en teekende den geheelen dag en had geen ander getuige van zijn' arbeid, geen ander gezel op zijne togten dan den trouwen argus. Eens toen zij te zamen op de weiden naar den kant van Bujak-Dereh wandelden, gingen niet | |
[pagina 341]
| |
verre van hen draagzetels, door ruiters begeleid, voorbij. Argus werd onrustig, stak met eene soort van woede den neus op, snelde daarna, dwars door de paarden heen, naar de draagkoetsen, slaakte, tusschen de menigte, een akelig gehuil en keerde wankelend, met stof en bloed bedekt, naar daniël terug: zijne oogen waren gebroken. Daniël wierp zich bij zijnen eenigen vriend neder en onderzocht onverwijld diens toestand. Een doodelijke wond, hem, bij zijn vermeenden aanval op de draagzetels van het Serail, toegebragt, liet hem nog slechts weinig oogenblikken levens. Zich in stuipachtige bewegingen aan de voeten zijns meesters wentelende, ontging hem in de laatste worsteling een geluid, hetwelk voor de verbeelding van daniël zweemde naar den naam van rodokina. Argus stierf, met de oogen naar de stofwolk gewend, die het geleide des Sultans omgaf. Hier vangt nu eene geschiedenis aan, die ik-zelf voor eene fabel zou houden, indien daniël-zelf niet verzekerd had, dat zij niet dan waarheid behelst. Ik verzoek den lezer niet ongelooviger te zijn dan de verhaler. De onwaarschijnlijkheid omgeeft dikwerf de waarheid. - Rodokina is in den Harem des Grooten Heers! - waren de eenige woorden, die daniël, sedert dezen dag, elk oogenblik, herlaalde. Hij wilde zelfs daar niet aan twijfelen; het was eene verschrikkelijke openbaring, hem door den stervenden Laconischen hond gedaan. Onmogelijk is 't uit te drukken, welk eene folterende wanhoop dit denkbeeld in zijne ziel deed heerschen. - Het meisje dat men bemint, in mahmouds harem!! - De jaloezij had er door kunnen ontstaan, als zij niet reeds zoo oud ware geweest als de wereld. Onze schilder deed somwijlen een watertogtje bij Tophana en voer, zoo nabij als dit toegelaten werd, langs de lange rij van zonneschermen, die zich in de kalme en blaauwe stroom der reede spiegelen. Hij poogde dan, in de kiosken, aan den uitstekenden hoek van 't Serail, eenig spoor van het aanwezen der jonge Griekin te ontdekken; maar geen teeken er van deed zich aan zijne oogen | |
[pagina 342]
| |
op; de zonneblinden bewaarden hunne geheimen, de kiosken waren stom, alleen de stilte des grafs scheen dezen waterkant der oostersche weelde te bewonen. De palmen en de acacia's bogen als vederbossen over de kleine koepeldaken in den hof; de zee ruischte aan den voet des Harems; de wind ontplooide de wimpels der voor anker liggende schepen; doch niets, noch in de lucht, noch op 't water, noch op de aarde, deelde in de ontroostbare droefheid van daniël. Hij bleef somber te midden van zoo veel schoons door den zonnegloed verheerlijkt. Des nachts benaauwden hem vreeselijke droomen: het waren enkel pijnigende gezigten, waarin tulbanden, cachemiren, dansen van bayadères, vermengd met zwarte en blanke gesnedenen, door elkander woelden. Dan sprong hij verschrikt op, mahmoud een dolk in de borst stootende. Als de dag aanbrak ging hij voor de groote poort van het paleis der Verhevene Porte post vatten, om de geheimen, daar binnen, te bespieden. Soms sprak hij de minste dienaren des Sultans aan, met vragen die achterdocht wekten, zonder hem eenig voldoend antwoord te verschaffen. Zich weder nederleggende, bad hij om de vernieling van alle harems, al ware het maar in den droom. Nooit was eenig minnaar ongelukkiger dan daniël. Hij leefde, of, om juister te spreken, hij stierf vier maanden lang in die zielsangsten, zonder eenig uitzigt op eene gunstige uitkomst voor zijnen hartstogt. Hij wachtte op een Janitzaren-oproer; doch de Janitzaren hielden zich stil. Tot zijn geluk had er eene omwenteling in het Turksche rijk moeten gebeuren; ook rekende hij op Rusland of de Grieken. In de liefde op Staatsomwentelingen te hopen, is eene droevige zaak: zij komen te laat, indien ze komen, en de minnaressen worden intusschen oud en de minnaars ook. Daniël bevond zich dikwerf op den heuvel van St. sophia, als de Sultan daar voorbij toog; hij beschouwde dan zijn' magtigen medeminnaar en trachtte uit diens gelaat te gissen, welken graad van geluk het bezit van rodokina, aan | |
[pagina 343]
| |
zulk een' man, kon schenken; maar het voorkomen van den Grooten-Heer gaf hem weinig licht. Hij had, onder zijn' tulband, een gelaat door gemakkelijk voldane hartstogten en keizerlijke zorgen ontstemd; op zijne bronzen wangen heerschte treurigheid en sterk sprak de verveling uit zijne oogen. Herinneringen uit den harem schenen hem luttel bezig te houden; over staatkunde liepen zijne gesprekken met den Groot-Vizier. Den blik op het volk slaande, zocht daniël naar teekenen van misnoegen; maar het volk wierp zich ter aarde en beroerde den grond met tienduizend tulbanden. Eens des avonds uit het huis van den Heer constantin, Fransch koopman te Galata, komende, en naar Pera gaande, ontmoette hij een' man, die hij te Marseille had gekend en pascal heette. Pascals bezigheid was vrij zonderling, en zelden wordt die door een' Franschman aanvaard. Nog kind, werd hij door de Algerijnen gevangen genomen en bestemd tot het bewaren der vrouwen van hussein-bey. Op zijn twintigste jaar, uit Algiers, gevlugt, was hij de kust gevolgd, zijne diensten aan de Deys en Bassaas, bezitters van harems, en milder dan de gierige hussein, aanbiedende. Hij kende volkomen alle Barbarijsche talen; sprak Fransch als de zoon van een zeeroover; bezat eene welluidende sopraan-stem, en speelde verrukkelijk de mandoline. In 1820 kwam hij te Parijs, om zangeressen voor den Keizer van Marokko aan te nemen, die de Caravane van gretry, door kunstenaars van het tooneel van Fréjus had zien uitvoeren, en tot elken prijs Fransche zangeressen verlangde. Daniël, door één eenige gedachte beheerscht, stapte over alle tusschendenkbeelden heen, om tot het doel te komen, dat, bij het ontmoeten van pascal, plotseling voor hem opging: - Uwe fortuin is gemaakt, - zeide hij, - vraag den Bostangi, het Hoofd der gesnedenen, den Vizier, in één woord wien ook, te spreken; bied uwe diensten den Grooten-Heer aan; zeg dat gij uit Frankrijk komt, dat ge daar de zeden, de staatkunde, den volksgeest, al wat ge zaagt, hebt bestudeerd, en dat gij de posten van vrouwenbewaarder en lid van den | |
[pagina 344]
| |
Divan kunt vervullen. Mahmoud zal gaarne bezigheid aan zulk eenen Franschman geven; hij zoekt dien overal. Twintig malen heb ik-zelf er aan gedacht, doch ben door eene gewigtige bedenking weêrhouden. Kom bij mij, ik zal uw gelaat en uwe haren kleuren; u een' groenen bril geven; een Fransche das, die u de kin verbergt, omdoen, en geen duim breed vleesch op uw gelaat zigtbaar laten. Gij zijt schrander; gij begrijpt wat ik wil; dien mij wèl, en ik zal u rijk maken. Pascal bezat eene groote mate van hebzucht, gelijk allen van zijn beroep. Hij antwoordde dadelijk, vaardig te zijn tot alles wat geld gaf. Daniël omhelsde hem en reikte hem een ruim handgeld op de gesloten overeenkomst. Pascal, in de harems opgevoed, kende er al de kronkelwegen van; hij wist volkomen bij wien zich, met zijne dienstaanbieding, te vervoegen; sprak met zoo veel zelfvertrouwen tot de dienaren des Keizers, deed zijne reis naar Parijs, zijne betrekkingen met de Fransche Ministers - wier geheimen hij snoefde te hebben ontdekt, terwijl hij hunne vrouwen bewaakte - zoo hoog gelden, schimpte op zoo driesten toon op Russen en Grieken, dat hij, van stap tot stap, den Vizier naderde. In tegenwoordigheid van dien hoogen staatsman, nam hij ook een staatkundig voorkomen aan; verdichtte zich een' levensloop, en zwoer, dat hij steeds aan de heilige zaak der Turken was verkleefd geweest. Nooit speelde een tooneelkunstenaar zijne rol beter. Denzulken, die pascal in dienst van den beroemden Dr. clariond hebben gekend, zal het wel niet verwonderen, dat hij, na dit gehoor, tot een post in den harem werd aangenomen; mits hij voor den Bostangi en den Capigi-bassa zijne geschiktheid bewees: - eene proef, die pascal niet schroomde en met eere onderging. Toen zeide hij nog eenige zaken in de stad te moeten beschikken, verkreeg zijne aanstellings-firman en verliet het paleis, om er den volgenden morgen weder te keeren. Des anderen daags kwam, gelijk men nu wel gissen kan, daniël, volmaakt als pascal vermomd. De dienaren bogen zich voor zijn firman. | |
[pagina 345]
| |
Ziedaar nu eensklaps den jongen Franschman onder de eunuquen des Sultans vermengd. Ongelukkig onderging zijn ongeduld, gedurende zijn nieuwelingschap, wreede beproevingen. Hij had nog niet al het vertrouwen gewonnen, dat mahmouds heiligdom opent. Aanvankelijk gaf men hem het toezigt over bejaarde Odalisken, die alleen voor den vorm bewaakt werden; want de Sultan meende, met al de galanterie, welke hij in Stamboul wilde invoeren, eene Sultane-weduwe te zullen vernederen, door haar een' bewaker harer deugd te onthouden. Daniël geleide zijne fragmenten van het serail der bedaagden, bediende de dames aan tafel, vergezelde haar op 't land, en fluisterde elk harer in het oor: dat het waarschijnlijk bij vergissing was, dat zij van de keizerlijke gunst geen bewijs had ontvangen. Deze oplettendheid, telkens herhaald, deed hem veel goeds. De oudste dezer dames had somtijds een vriendschappelijk onderhoud met haren zoon mahmoud, en prees ten hoogste het vernuft en de Fransche wellevendheid van daniël. De Sultan op Fransche manieren verzot en zijnen nieuwen dienaar reeds, uit het berigt des Viziers, kennende, eindigde de moeiten van den proeftijd en benoemde onzen held tot hoofd der eunuquen en tot inspecteur van den harem der Favoriten. De gelukkige betoonde zijne dankbaarheid door met zijn voorhoofd het voettapijt te wrijven. Dien zelfden avond trad daniël in dienst. Zijn voorganger stelde hem den gedamasseerden dolk, het kenmerk zijner waardigheid, ter hand, en wees hem, met gebogen hoofd, de rood fluweelen gordijn, die de begunstigde vrouwen voor het onïngewijde oog moest verbergen. Daniël, tilde, niet door vrees, maar door liefde ontroerd, de zware gordijn op en trad in het bevalligste vertrek, door galand, in zijne Nachten, beschreven. Tallooze vlammen schitterden in lampen en op veelärmige kandelaren van goud; reukwerken deden rozengeur inademen; een rij van bloeijende oranjeboomen stond langs den cirkelvormigen wand; alom verhieven zich stapels | |
[pagina 346]
| |
van fluweelen kussens, met smaragd en franjes, als troonen voor de Odalisken; een saffraankleurige watersprong verfrischte den dampkring. De zaal was ledig; maar overal zag men de blijken van vrouwelijk aanwezen: hier waren armbanden, op den divan, vergeten; dáár hing een doek; mandolines, nog warm van de vingers die hen bezielden; kleine muiltjes, van de voeten der Odalisken gevallen; ruikers, door de hand vernield van haar, die door eene droevige of liefde ademende gedachte was afgetrokken, lagen achteloos verspreid, en de lucht van dit Oostersche vrouwenvertrek was vervuld met liefelijke geuren; op de zinnen werkende als de weelderige geest van het Zuiden op de gouden korenaren, of de schaduwen der palmen, die allerlei wenschen opwekken. Kinderlijke, welluidende stemmen klonken op den stoep van den hof, en twintig jonge vrouwen traden dartelende in de zaal. Het gezigt van daniël, bespottelijk gekleed als hij was, wekte een uitgelaten lagchen, dat den jongen Franschman een weinig ontstemde; maar ééne enkele lachte niet; zij bleef in den tuindeur staan, en zag, in eene bedrukte houding, naar den met starren bezaaiden hemel. Daniël kon het gelaat dezer Odaliske niet zien, maar het licht viel op een' hals en op armen van onvergelijkelijke blankheid, zoo als die, welke in 't geheugen des schilders levendig waren ingeprent. De schoone maakte eene beweging, en daniël sidderde, want een gelaat rigtte zich in het duister op, liefelijker dan het gestarnte in den nacht. Het was rodokina. Al de hartstogt welke de liefde voor eene vrouw kan doen ontvlammen, braken als een vulkaan in daniëls boezem los; hij gevoelde een' dubbelen gloed: de eene doordrong hem als eene verstikkende zwavelstraal; de andere vervulde hem met een genot van hemelsche weelde. Tot nu toe had hij aan zijn ongeluk getwijfeld, maar nu was het beslist. Rodokina was het eigendom des Sultans. Zonder twijfel was zij de uitverkorene onder de begunstigden. Zoo jong, zoo heerlijk gevormd, met hare alles beheerschende schoonheid, hare levendige blank- | |
[pagina 347]
| |
heid, hare gestalte als die der Grieksche standbeelden, hare bekoorlijk golvende bewegingen, moest zij, het kon niet anders, den Sultan, haren meester, hartstogten hebben ingeboezemd, heviger dan het vuur der zon op dit Oostersche strand. Hoe duur, helaas! boette de minnende daniël voor dit zoete oogenblik van aanschouwing. Des Keizers doek hing als het zwaard van damocles boven des kunstenaars hoofd, en damocles kon zich beveiligen door eenvoudig een helm op te zetten, maar niets kon daniël tegen het noodlot beschermen. Rondom hem praatten, lachten, zongen en dartelden de vrouwen, met bekoorlijke loszinnigheid. Rodokina alleen hield zich op eenen afstand; zij scheen eenige gebeurtenis te verwachten. Misschien een opöntbod bij den Sultan! Wee, indien zij hem genegen ware! In een' hoek der zaal stond een uurwerk van sycomorenhout, met eene leelijke wijzerplaat; dit meubel, dat van den grond tot den zolder reikte, was het eenige, 't welk dit bevallig vertrek ontsierde. Daaruit kwam eindelijk een stroom van klanken voort, die de spelen, het lagchen en het zingen deed verstommen. Het was voor de vrouwen een teeken, om zich ter rust te begeven. De dames namen hare sandalen en shawls, en een zwarte wachter trad binnen en zeide: dat hij kwam om de vrouwen naar heure kamers te geleiden. Deze Neger sprak gebrekkig Fransch; doch toen daniël hem te kennen gaf, dat hij zeer goed de Turksche taal verstond, begon er spoedig een gesprek tusschen hen, terwijl de dames zich verwijderden. - Het schijnt, - sprak daniël, met gemaakte onverschilligheid, - dat de Beheerscher der geloovigen rust behoeft? - o Ja, en veel; hij heeft den dag te paard doorgebragt, is naar Terapia geweest en heeft met zijn Fransch geweer twintig struisëijeren, op tweehonderd passen getroffen; toen heeft hij in den Divan voorgezeten; daarna wapenschouwing gehouden over tienduizend man; vervolgens de batterijen te Tophana bezigtigd, en eindelijk | |
[pagina 348]
| |
de vloot bezocht, die morgen naar Corinthe zeilt. Onze meester, de Beheerscher der geloovigen, slaapt dus sedert twee uren. - Alleen? - Zeker. Als men slaapt heeft men niemand noodig. - En ontwaakt de Beheerscher der geloovigen vóór den dageraad? - Somtijds. - En dan? - Dan sluimert hij weder in. - Ah, zoo! Vergeef mij! Ik ken de gewoonten van 't paleis nog niet. Het is door de gunst van den zoon des Profeets dat ik hier ben. - Ja, dat zegt men algemeen. - Hij is nog jong, niet waar? - De zoon des Profeets wordt nimmer oud. - Regt zoo. Evenwel er komt een tijd, waarin..... Ik heb niet bemerkt, dat hij heden aan een der vrouwen zijnen doek heeft toegeworpen..... - Welken doek? - Den doek des Sultans. - Ik begrijp u niet. - Hoe, in al de harems waar ik gediend heb, wierp de meester, elken avond, zijnen doek aan de begunstigde toe. - Ik ben veertig jaren in het serail geweest, maar heb daar nooit van hooren spreken. - Hoe heet gij? - Ali. - En ik daniël. Hoor, ali! Ik brand van verlangen, om méér dan mijn' pligt te doen, en waardiglijk te beantwoorden aan het hooge vertrouwen, waarmede ik ben vereerd. Daarom doe ik u deze vragen. Geloof mij, als gij mij uwe vriendschap schenkt en met uwe ervaring voorlicht, zult gij geen ondankbare verpligten. Ik ben in de dienst van een' Bey, die een talrijken harem had en mij koninklijk betaalde, rijk geworden. Mijne overwinst is te Galata, bij een bankier geplaatst. Gij kunt er over beschikken als ik-zelf. | |
[pagina 349]
| |
Ali boog zich en kuste den zoom van daniëls kleed. Deze vervolgde: - Gij wordt oud, ali! en hebt rust noodig; als gij het serail wilt verlaten, zeg het mij, en ik zal voor u zorgen. - Broeder! - zeide ali - de dankbaarheid, zegt de Koran, behoort betoond te worden voor eene beloofde weldaad, zoo wel als voor eene ontvangene. Ali dankt u. Vertrouw dat ik u, den eersten blanke die het voorregt heeft in de geheime vertrekken te zijn toegelaten, zonder nijd in het serail heb zien komen. De Sultan heeft u ook tot zijn' geheimschrijver en gunsteling verheven. Hij heeft gewis groote plannen met u. Nimmer genoot een serailwachter zulke groote voorregten; zelfs niet de Capi-agi, die blank is, gelijk gij, hoewel wat koperkleurig. De Sultan maakt, sedert eenigen tijd, zich los van de aloude en heilige gebruiken. Hij wil ook zijne tent, aan den Bosphorus, verwisselen met een Frankisch paleis. Dat de Profeet gezegend zij! - Daniëli! gij gaat eene hooge bestemming te gemoet. Als uw geest in dien van den onoverwinnelijken mahmoud zal gedrongen zijn, gedenk dan mijner. Ik verlang niet het serail, waarin ik geboren ben, te verlaten; maar wensch eenmaal den rang te verwerven van Kislar-Aga (hoofd der zwarte slaven). Die post geeft mij den titel van Bassa met drie paardenstaarten. - Eer wij acht dagen verder zijn, zult gij 't wezen, ali! Ali kuste daniëls hand en wischte die met zijn voorhoofd af. Daniël vervolgde: - Zeg mij nu, welke der Odalisken is de meest geliefde van den Grooten Heer? - Het is mij moeijelijk u dit te zeggen, danaëli! De Sultan bemoeit zich niet veel met de vrouwen. De zorgen van den oorlog houden hem dag en nacht bezig. Hij heeft een harem, omdat een Sultan een harem behoort te hebben. Hij omringt zich met vrouwen, gelijk men zich met bloemen omringt: alleen om ze te zien. | |
[pagina 350]
| |
- Zijn er vele Griekinnen in het serail? - Men heeft er, sedert een jaar, vele gebragt; maar de Kislar-Aga heeft die allen afgekeurd en weggezonden; slechts ééne heeft hij behouden: mouna. - Mouna, dat is zeker die, welke ik meen in dat vertrek te hebben zien gaan? - Ja. Het is een schoon meisje, die mouna. - Heet zij mouna? - Waarom vraagt gij dit? - Toen ik haar zag, begreep ik, dat zij de gunstelinge des Sultans zou wezen, en, als een goede slaaf, wilde ik aan haar meer eerbied betoonen dan aan de anderen. - Het is waar, de Sultan heeft haar wel eens opgemerkt. - Slechts opgemerkt, dat is alles? niet waar? - Wacht, ik geloof, dat de Kislar-Aga mij roept! - Ja.... ik ga zijne bevelen hooren. Ali snelde naar het naaste vertrek. De ontroering van daniël was hevig; hij durfde den voorhang, die rodokina's kamer sloot, niet naderen; maar hield er zijn blik op gevestigd, en zijn hart klopte zóó zwaar, dat hij dacht te sterven. Ali keerde terug, en den eerbiedigen ambts-toon aannemende, sprak hij: - De onoverwinnelijke Sultan heeft tot zijne slaven gesproken; daniëli! gij zult de eer hebben om het stof van de muilen des glorierijken zoons van den Profeet te kussen. Ga u nederbuigen voor de roos van Zoster, de ster van Sétiniah, de parel der Houris, en berigt haar, dat de Beheerscher der geloovigen op haar een blik van welwillendheid heeft geslagen. Gij zult het geluk hebben, de hemelsche mouna aan de voeten des Sultans te brengen. Daniël bleef onbewegelijk; hij stond als versteend. Ali herhaalde, op deftige wijze, het gezegde, zonder een enkel woord te sparen. Daniël gaf geen teeken van leven; maar toen ali zich | |
[pagina 351]
| |
gereed maakte om nogmaals te beginnen, overwon hij zijne ontroering door een krachtig besluit, en sprak schijnbaar koel: - Verschoon mijne aandoening, ali! Het is de eerste maal, dat ik de bevelen van den verheven Beheerscher der geloovigen ontvang. Ik beef als een wilgenblad voor den zeewind, op de heide van Hellé. Ali wees naar het vertrek van rodokina en ging heen. Daniël trad bij de jonge Griekin binnen. Toen hij zijn berigt had uitgesproken, trokken twee vrouwen haar een prachtig gewaad aan en besproeiden haar met reukwateren; terwijl rodokina zich met onderwerping aan die zorgen overgaf, gelijk eene maagd, bij een gedwongen huwelijk, haar hoofd voor het noodlot buigt. Daniël bleef, ter aarde gebogen, staan, totdat alles was afgeloopen. Eindelijk, na het voltooijen van een prachtig toilet, kwam het pijnelijk oogenblik voor hem aan; hij greep zijn' dolk met eene neiging tot zelfmoord. Wat was rodokina schoon! Hoe golfden hare lokken langs den sierlijken hals! Eene kroon van gouden korenaren dekte haar hoofd; haar kleed, van Napelsche zijde, liet de schouders ongedekt, en vloeide zaam met een wijde pantalon van blaauwe taf. Bekoorlijk als ze was, zocht daniël te vergeefs naar eene gelijkenis in de fabelleer en de Illiade. Hij boog zich ten twintigsten male, en toen, ter prooi aan al de onzekerheden van een droomgezigt, en zich in wanhoop aan het noodlot overgevende, zeide hij tot rodokina: - Parel van het Oosten! uw genadige Meester wacht, om u te ontvangen. Rodokina volgde gedwee. Dertig zwarte slaven, met gedamasseerde zwaarden in de hand, stonden op rodokina's weg geschaard. Daniël en de jonge Griekin gingen een verlichten gang door, met bloemen bezet en door brandende reukwerken vol zoeten geurs. De Kislar-Aga wachtte hen aan de deur van mahmouds kamer, en opende met zijne hand de | |
[pagina 352]
| |
zware gordijn, om mouna en daniël in te laten. Deze laatste wierp zich aan de voeten des Sultans, en door eene plotselinge ingeving bemoedigd, sprak hij: - Licht van het Oosten! Ster van Stamboul! Pilaar des hemels van den Profeet! Zon van..... - Genoeg, genoeg, - sprak mahmoud, met een wijsgeerig glimlachje, - neem dat kussen en leg het daar. Rodokina kuste de hand des Sultans, die haar werd toegereikt, en plaatste zich, na eene beleefde noodiging daartoe, op eene sopha, voor welke een tafel met fruiten, confituren, limonade en sorbet gereed stond. - Ik heb een' tchoator (eersten kamerdienaar) noodig, - sprak de Sultan tot daniël, - en tegen het gebruik heb ik u gekozen. Gij, daniëli! doe mij het genoegen de paarlen en zonnen uit uwe aanspraken weg te laten; zij vervelen mij en maken mij slaperig. Ik heb u tot mijne bijzondere dienst geroepen, omdat ik weet van uwe bekwaamheid en kunde. Gij hebt veel gereisd en kent Parijs, die edele hoofdstad der beschaving; gij spreekt en schrijft de Fransche taal sierlijk en vlug. Ziedaar de redenen van mijn vertrouwen en bescherming. Gij zult dikwerf bij mij zijn. - Als het u behaagt, o Ster..... - Zie, daar begint gij weder! Noem mij alleen: uwe Hoogheid. - Zoo als het u behaagt, verheven mahmoud! Ik ben gereed, zelfs in dit oogenblik..... - Thans? Neen, daniëli: morgen. Dit uur behoort aan mijne beminde vrouw. De Sultan vestigde een' liefdevollen blik op rodokina. Daniël verbleekte en wendde zich af. - Wat zijt gij, daniëli, gelukkig! - riep de Sultan uit - dat gij de liefde niet kent! Zegen het lot, dat u reeds in de wieg een leven voorbereidde, waarin men zijne pligten kan vervullen, zonder door hartstogten bewogen te worden. Ach, waarom ben ik niet gelijk gij, daniëli! In drie dagen zou ik Griekenland ten onder brengen! De vrouwen maken den krijgsman week! | |
[pagina 353]
| |
Gij kunt gaan, daniëli! Dat allah u behoede voor de gevaren van den nacht! De Sultan legde zijn chibouque (Turksche pijp) op een kussen, en beschouwde rodokina met oogen vol bewondering, terwijl daniël onwillekeurig zijne hand aan het gevest van zijn' dolk bragt. - Hebt gij mij verstaan, daniëli? - sprak de Sultan. - o Ja, verheven Meester! - antwoordde deze - dat de Profeet over u wake en u bescherme tegen de verleidingen der vrouw! Ik ken uwe vijanden: zij zijn magtig. Ik ken uwe vrienden: zij zijn nòg gevaarlijker. - Welke vrienden bedoelt gij? - De Fransche Ministers, verheven Heer! Wantrouw hen; zij zullen u, al vleijende, bederven. Ik heb het gezegd. Dat de nacht u aangenaam zij en uw hoofdkussen zacht. Ik kus het stof uwer voeten. Daniël maakte eene beweging alsof hij gaan wilde; maar de Sultan weêrhield hem. - Wat wilt gij zeggen? daniëli! Spreek geheel open en opregt. Wat heb ik te vreezen van mijne Fransche vrienden? - Uwe vrienden, Genadige Heer? o Wat kent gij weinig den Franschen geest en het vertegenwoordigend Gouvernement! - Hoe, zou ik door den Vizier villèle bedrogen worden? - Door villèle èn door corbière. Het zijn twee loosaards, die zich den Turken genegen veinzen; maar Grieken in 't hart zijn. - Villèle en corbière Griekenvrienden!? - Grieksch als de Illiade en de Odyssée. Grieksgezind als de Russen. - De Russen ook Grieksgezind!? - Twijfelt gij er aan, schitterende Sultan? Meent gij, dat de Kolossus van het Noorden niet wenscht, zijne ijsvelden door de zonnestralen uwer Staten te doen smelten? - Ja, dat brengt mij tot nadenken..... | |
[pagina 354]
| |
- Overweeg het wèl! - Ik zal 't morgen overwegen.... De schoone mouna... - Overweeg het wel, verheven mahmoud! Beschouw uwen toestand. De Grieken zijn te zwak om u ernstige zorg te baren. Zie naar den Noordschen Kolossus; dáár is het gevaar. Deze zal van uwen inlandschen tweespalt gebruik maken om den Balkan te overschrijden en u harde wetten voor te schrijven. De Noordsche Kolossus is de sterkste en de heimelijke bondgenoot der Grieken. - Ik dank u, daniëli! voor uwen uitmuntenden raad. Ja, gij hebt gelijk; mijn natuurlijke vijand is Rusland. Ik had dat eer moeten inzien!... Helaas! Waarom moet men de zoete uren van den nacht in deze dorre overdenkingen slijten; wanneer..... - De arend van het Noorden bedreigt u met al de uitgestrektheid zijner roofzuchtige vleugelen; o verheven Heer! Ik heb Petersburg gezien; ik ken de boyaards; zij beschouwen den Bosphorus met begeerige oogen; de luchtstreek lacht hen aan. De Russen beminnen de zon en verwenschen peter I., die hun eene onbewoonbare stad heeft gebouwd en in kerkers van pelterijen en ijs heeft opgesloten. De tegenwoordige Czaar erkent de gegrondheid dier klagten, en heeft het veelbeteekenende woord gesproken: ‘Turkijë zal het serail worden mijner Boyaards.’ - Heeft de Czaar dat gezegd? - Hij heeft het gezegd, schitterende Sultan! - o Daniëli! welke pijnigende zorgen wachten wij morgen, bij mijn ontwaken! Breken wij dit somber onderhoud af, dat mij de rust ontneemt en mijne wenschen verdooft. Ik geloof, dat mouna is ingesluimerd. - De Kolossus van het Noorden stookt heimelijk een vuur van opstand in Morea. - Gelooft gij dat, daniëli? - Ik ben er zeker van, heerlijk Vorst! Ik heb er bewijzen van. Ik heb Donsche barbaren gezien als Albanezen en Palicaren vermomd. | |
[pagina 355]
| |
- Allah! - Ik heb twee Russische schepen te Napoli-di-Romania zien aankomen en krijgs- en mondbehoeften lossen; en van den oorlog..... - En Frankrijk! Frankrijk mijn bondgenoot!.... Ik geloof, dat de blanke mouna..... - Frankrijk, o onoverwinnelijke zoon van den Profeet! Frankrijk zweert heimelijk zaâm. Het Ministerie vergunt, dat zich Hellenische Committés vormen. Benjamin constant heeft eene rede uitsproken, ten voordeele van het kruis. De dichters bezingen openlijk de afstammelingen van themistocles en epaminondas. Béranger heeft een lierzang tegen u gemaakt: ‘Un jeune Grcc sourit a des tombeaux.’
Vergunt gij, dat ik die voor u zinge? - Neen, dat zou de schoone mouna nog meer slaap doen krijgen. - Het is zoo. Ik zal die morgen voor u zingen. o Grootmoedige Sultan! de gezigtëinder verduistert; het kasteel der zeven torens beeft op zijne grondslagen. Gij bemint de openhartigheid? Welnu, duld dat ik de taal van een ijverige vriend tot u spreken. Verzamel uwe verhevene mannelijke eigenschappen. Rijs op, zoon van den grooten selim! Herhaal, met den fieren orosman, een uwer vaderen, de verzen van voltaire, die ik u in 't Turksch zal overzetten: ‘Et lorsque la trompette et la voix de la guerre
Du Nil au Pont-Euxin fait retentir la terre,
Je n'irai point, en proie à de lâches amours,
Aux langueurs d'un sérail, abandonner mes jours.’
- Heeft mijn voorvader dus gesproken? - Zoo sprak hij, en na aldus gesproken te hebben ontrukte hij zich aan de weeke vermaken van het serail, en verloor hij zijne dagen niet langer in de ontzenuwende genietingen der liefde. Hij leende het oor aan | |
[pagina 356]
| |
de roepstem des krijgs; aan het trompetgeschal, dat de aarde, van den Nijl tot de Zwarte zee, deed daveren; en greep zijn' dolk en doorstak de bekoorlijke zaïre, gelijk mahomet II irène doorstak, om van alle gevaar van verleiding vrij te zijn. - Hoe! Gij wilt dat ik mouna zal dooden! - Neen! Neen! Dit komt met de zeden van dezen tijd niet meer overeen. Hoe, het bloed eener vrouw te plengen! Ach, zoo gij wist, welke wroegingen uwen voorvader orosman hebben gemarteld. De goddelijke rodokina te moorden, de hemelsche mouna! Het Christelijk Europa zou morgen tegen u zamenspannen. De zon zou een tienden kruistogt aanschouwen. - Verhef u tot de Europesche beschaving; zeg tegen deze slapende vrouw: ‘Waak op en ga heen, gij zijt vrij!’ - Zoo deed scipio de Afrikaner. Die held had eenige millioenen jonge vrouwen ter zijner beschikking; maar hij beminde slechts eene, die zijne gevangene was; doch ook boven deze beminde hij de eer, die bestendige geliefde van alle ware helden. Nu kwam de minnaar van deze vrouw haar terugvragen en scipio deed haar, onder de menigte der vrouwen de schoonste, tot zich geleiden, en gaf haar grootmoedig aan haren minnaar terug. Deze daad is in metaal vereeuwigd; sedert twee duizend jaren verheft men haar in poëzij en in proza, met penseel en met beitel; er is geen beschaafd man in Europa, die niet weet van scipio's ingetogenheid en er meê dweept. Gij zijt bestemd om scipio te overtreffen, en gij zult hem overtreffen! Gij zult deze mouna, die het zwaard Zuphalgar doet roesten, uit uwen harem wegzenden. Zij houdt de heilige vaan des Profeets in den koker. Gij zult haar wegzenden, en groot, geëerd, en overwinnar zijn! Beef, beef, oproerig Griekenland! De Sultan ontwaakt; hij vertreedt de rozen van den harem; voor hem is de stem van het kanon, de muzijk; het fluiten der kogels, de wellust, en het oorlogsveld is zijn harem! o Griekenland! hoe onberaden zijt gij in uwen opstand! Kapitein-Pacha! ontvouw uwe zeilen! - Geschutsmannen van de | |
[pagina 357]
| |
Dardanellen, laadt uwe marmeren kogels thans! - Bloed! krijg! wraak! overwinning! - Sultan! gelukkige triomfeerder! ik kus van uwe geheiligde voeten het stof! Daniël, door geestdrift uitgeput, wierp zich voor den Sultan neder. Mahmoud was in het diepst der ziele getroffen; tranen rolden over zijnen baard. Hij hief daniël vriendelijk op, drukte hem de hand, en het hoofd treurig schuddende sprak hij: - Daniëli! het is de Profeet-zelf, die u tot mij heeft gebragt. Uwe stem leert mij mijn' pligt. Laat mij de uren, die nog van den nacht overig zijn, in overdenking slijten. Verwijder u; gij moet rust behoeven; morgen zal de dag zijn van groote besluiten! - Neen! neen! ik verlaat u niet, mijn genadige Meester! Ik ben de engel uwer goede gedachten; slaap, ik zal u bewaken; waak en ik zal u onderhouden; bij het aanbreken van den dag zult gij mij wakker vinden, met den vinger wijzende naar het westen. - Tot morgen! De Sultan sprak dit op zachten toon uit, liet zijn hoofd op een stapel kussens vallen en sliep in. Rodokina sliep steeds op den divan. Het licht der waskaarsen bescheen haar schoon gelaat. Daniël beschouwde met verrukking de rust der bekoorlijke maagd, welke het hem zoo wonderbaar gelukt was, tot hiertoe te beschermen. Het was hem een heerlijk genot de zachte sluimering aan te staren, die hem-zelven tot kalmte bragt. Hij was zoo geheel in dit tooneel verdiept, dat hij er nog niet aan had gedacht een' blik rondom zich te werpen. De morgenschemering drong reeds naar binnen, en het beeld van rodokina vertoonde zich, ontelbare malen herhaald in de groote spiegels, waarmede het vertrek als bekleed was, en die ook boven hem een koepel vormden. Het was de zaal welke achmet III versierde met de prachtige spiegelglazen, hem door den Raad van Venetië, na den vrede van Passarowitz, geschonken. Nimmer was de Oostersche weelde vernuf- | |
[pagina 358]
| |
tiger geweest in de schikking der sieraden van eenig boudoir. Eindelijk naderde daniël rodokina en drukte zacht hare hand. Zij sloeg de oogleden op, zag den Sultan slapende en daniël twee schreden van haar gezeten. Hij drukte een zijner vingers op de lippen, ten teeken van stilzwijgendheid, en bleef eenigen tijd in die houding om zich te verzekeren, dat rodokina hem wel had begrepen. Dat geheimzinnige teeken trof de jonge Griekin met verwondering. Zij rees half overeind en maakte eene beweging alsof zij zeide: ‘Spreek, ik ben gereed om te hooren.’ - Toen nam daniël vlug zijn' tulband en bril af, streek zijne haren weg, en zag rodokina aan met een' blik, zoo als nimmer eenig oppasser der vrouwen, in achmeds kamer, op eene Odaliske geworpen had. Met denzelfden spoed herstelde hij zijne vermomming. Dat alles was voor het meisje als een voorbijgaande droom; zij bragt de hand aan haar voorhoofd en staarde nadenkend voor zich, alsof zij trachtte zich iets te herinneren, dat duister, half vergeten, voor haren geest zweefde. Toen zag zij den wachter weder aan, die nogmaals den vinger op den mond had geplaatst en naar den aanbrekenden dageraad wees, welke met zilveren stralen in het oosten begon te schitteren. - Is het een droom? - vroeg rodokina zacht, maar duidelijk. Daniël wenkte: neen. De Sultan bewoog zich zenuwachtig op zijne kussens en ontwaakte, de hand uitstrekkende naar eene wapentrophée aan zijn hoofdenëinde. Rodokina hernam hare slapende houding en daniël stond, met de ponjaard in de hand, als een trouw dienaar, de wacht bij zijnen Meester houdende. Buiten hoorde men niets dan de lang gerekte en plegtige stem der Muëzzins, die, van de hoogten der minarets, het uur des gedebs aankondigden. De Sultan reikte de hand aan daniël, en beschouwde rodokina. | |
[pagina 359]
| |
- Wat slaapt zij gerust in hare onschuld. - sprak hij. - De droomen hebben mij, gedurende den slaap, wèl geraden; de Profeet heeft, door de nevelen van den nacht, tot zijnen zoon gesproken. Daniëli! ik wil groot zijn als een Franschman. Gisteren heb ik mijne krijgsbenden in oogenschouw genomen; zij marcheerden als de regementen van napoleon. Ik zal mij aan hun hoofd stellen en men zal van mij spreken als van hem! Daniël wischte een' traan af, die de vreugd hem uit de oogen drong; zijne aardigheden namen een' ernstigen keer. - Daniëli hef de zonnescherm van achmeds kioske op. Goed. Wat ziet gij aan den kant van Tophana? - Eene korvet met een witte vlag aan den fokkemast. - Dat is de Parel, die binnen twee uren naar Frankrijk vertrekt. Doe dat kabinet open, gij zult er Frankische kleederen vinden. Ik heb die overal doen koopen; want ik wil er mij, ten eenigen tijde, van bedienen. Kies twee volkomen stellen, een voor u en een voor..... voor mouna. Wek mijn Seïr-Kiatib, die daar, links in de galerij, slaapt; vraag hem een paspoort en een bevel tot inscheping, met het Keizerlijk zegel. Gij zult alles aan den bevelhebber van de Parel verklaren en de edelmoedige Frank zal u begrijpen. Ik vertrouw u mouna. Breng haar tot de haren terug. - Leven hare magen!? - riep daniël onwillekeurig uit. - Zij leven; ik heb hen, op mouna's bede, beschermd. Wat zou ik het bekoorlijke kind hebben kunnen weigeren? Daniël was diep ontroerd. - Zij zijn te Marseille, en mijn Hasnadar heeft hun een wissel van honderdduizend francs gezonden. - o, Gij zijt grooter dan scipio, dan orosman, dan selim II, dan mahomet den overwinnaar van Koustantinopel! - Daniëli! de oogenblikken zijn kostbaar. Ik ver- | |
[pagina 360]
| |
wijder mij in de Kioske aan het voorgebergte, en laat u mouna. Kleed u en vertrek. Zoo gij eenige moeijelijkheden ontmoet, wend u tot mij, ik zal ze wegnemen. De Sultan groette daniël met eene beweging er hand en verdween achter het fluweelen behangsel. Een uur daarna beklommen twee jonge reizigers den trap van de korvet de Parel; de kleinste volgde den andere, met een gelaat, waarop vreugde, verwondering, twijfel, en onrust zigtbaar waren. Het was rodokina met daniël. Deze bewaarde zijn geheim, diende de jonge Griekin als een slaaf en ontdekte zich niet aan haar. Gedurende den geheelen overtogt betrachtte hij die heldhaftige kieschheid. Na dertig dagen kwamen zij te Marseille aan, en na tien dagen quarantaine traden zij aan wal. Daniël bragt rodokina bij hare familie. Dimitry zaccaronis bewoonde een klein landhuis te Montolivet; veel gelijkende naar dat bij Kaap Zoster. Alleen rodokina en argus ontbraken er. - Ziedaar uwe dochter! - sprak daniël tot dimitry. - Ik breng u haar zuiver en uwer waardig terug. Dimitry en de zusters bedekten de maagd uit het serail met kussen en vreugdetranen, en in de vervoering der blijdschap werd de redder bijkans vergeten. - Maar wie zijt gij? - vroeg dimitry eindelijk. - Gij, die mij het leven wedergeeft? Daniël antwoordde: - Herkent gij mij dan niet? - Ik ben daniël de gersain, uw schoonzoon, als gij het toestaat. Nu herkende rodokina hem, en slaakte een kreet en viel bezwijmd neder. Den volgenden dag werden zij naar Grieksch kerkgebruik gehuwd.
Naar het Fransch. |
|