Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1851
(1851)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 266]
| |
De verwoesting der gouden aue.Wie kent het land niet, hetwelk zoo véle zonen heeft, dermate aan hun vaderland gehecht, dat zij, na eenig verblijf in den vreemde, het dáár niet kunnen uithouden, en wanneer 't hun niet mogelijk is, naar den geliefden geboortegrond weder te keeren, in eene kwijning vervallen, die den dood ten gevolge heeft? - Dat land is schoon. Zijne vlakten en meren, dalen en bergstroomen, onpeibare afgronden en door de wolken borende ijsbergen, leveren verrukkelijke tafereelen op, die den reiziger boeijen - hoe veel te meer dan hem, die, te midden van deze heerlijke en verheven natuur, het eerste levenslicht aanschouwde, en zijne jeugd heeft doorgebragt! - En toch dat heerlijke land is niet zelden het schouwtooneel van rampen, welke alleen dáár mogelijk zijn. Sneeuwval, aardschuiving en bergstorting heeten die oorzaken van verwoesting en dood. Nabij de kleine stad Schwyz, die aan willem tell en werner stauffacher doet denken, verheft zich de 5700 voet hooge Rigi, welks omringende landstreek thans door geene vruchtbaarheid meer wordt gekenmerkt. Een halve eeuw geleden lag aan den voet van dien berg, een heerlijk dal, de Gouden aue, of Gold-au genoemd, dat het tooneel is geweest van een dier ontzettende verwoestingen, welke zulke natuurverschijnselen van tijd tot tijd aanrigten. Het was in de Herfstmaand van 1806. Reeds hadden veelvuldige regens de aarde doorweekt, en vertoonde de bergrug de Gnypen eenige scheuren en barsten, die weinig goeds voorspelden. De lucht was op den 2den dier maand, toen het ongeluk plaats had, bewolkt. Des namiddags kwam er een donderbui op, en een storm bragt beweging in het geboomte op de Gnypen. Nu rollen weldra klompen aarde, ten deele met dennen begroeid, nederwaarts. Het geweld van den storm wordt heviger, een onafgebroken loeijen vervult de lucht. De geheele bergrug schijnt zich te willen verplaatsen. Doodsangst grijpt den omtrek aan. Boomgroepen, herdershutten met kudden hoornvee; woningen met menschen en dieren golven en schuiven voort, sneller en sneller, en op het oogenblik dat de verbaasde mensch dit van verre ziet, is, meer dan een uur in het ronde, de gansche omtrek op een ontzettenden tooverslag het onderste boven gekeerd. Verdoovend is het onnoembare gedruis en geknal: de lucht is met dampen en stofwolken vervuld, die de borst verschroeijen; zwarte nacht bedekt den he- | |
[pagina 267]
| |
mel, en de aarde beeft en zwoegt, alsof de jongste dag gekomen is. Eindelijk tegen vijf ure in den namiddag breekt van lieverlede het daglicht weder te voorschijn, en men ziet met ontzetting wat er is gebeurd. De bergrug de Gnypen heeft zich op het dal, de Gouden aue, nedergestort, en, ten deele tot in de Lauersee, zich voortgewenteld. Die wateren, opgejaagd en voortgestuwd, hebben, tot aan het meer der vier woudsteden, de landstreek verwoest. Doch wat beteekent dit bij de Gouden aue? Dat heerlijke dal, met al zijn leven en menschelijke bedrijvigheid, is verdwenen. Donker en woest is de oppervlakte, die het oog ontwaart. - Stond op die akelige plek, zoo weinige oogenblikken geleden, nog de Gold-au, prijkende in weelderige pracht? Waar zijn de bloeijende dorpen?Ga naar voetnoot(⋆) De plaats, waar ze gestaan hebben, is niet te herkennen. Meer dan honderd woningen zijn vernietigd. Nabij vijfhonderd zielen zijn onder aarde, boomen en rotsbrokken, onder water en slijk bedolven. Het geheele dal, met zijne menschenstammen, bedrijvig gewoel van ambachten en landbouw, en vrolijk geblaat en gehinnik van runderen, geiten en paarden is van den aardbodem weggevaagd. In plaatse daarvan, ziet men een vormeloozen chaos van slijk en rotsbrokken. En die vijfhonderd zielen, onder puin, aarde en steenbrokken begraven, - waren zij allen eensslags versmoord? Geen mensch weet het, of in dit uitgestrekte graf niet vele, zéér vele menschen nog dagen lang hebben, geleefd, en langzaam zijn omgekomen. Eén gezin was, op het oogenblik der aardschuiving, in den hof bezig, appelen te plukken. De huisvader ziet de onnatuurlijke beweging der dennen. ‘Vlugt! Vlugt!’ schreeuwt hij, ‘de berg komt!’ De huismoeder rukt een naast haar staand, vijfjarig dochtertje met zich voort; doch denkt aan haren zuigeling, en snelt het huis in. Naauwelijks is zij in de woning, of eene onzigtbare magt rukt het meisje van hare zijde, en door eene zwarte duisternis is zij omgeven. Zij gevoelt zich opgeligt, omvergeworpen, in de diepte geslingerd, en dieper en dieper tuimelt zij en zinkt in eenen afgrond. Eindelijk heeft de beweging opgehouden. Hoe benaauwd, hoe pijnlijk, hoe bekneld is haar toestand! Doch van lieverlede wordt die toestand minder moeijelijk en pijnlijk. Hare denkkracht wordt weder helder. Zij stelt zich voor, dat de wereld is ondergegaan, dat alle leven heeft opgehou- | |
[pagina 268]
| |
den, dat de bazuin weldra klinken zal, die alle vleesch voor Gods regterstoel roept. - Lang had zij in dien toestand doorgebragt, en troosteloosheid zich van haar gemoed meester gemaakt, toen zij een kinderlijk geschrei vernam. Neen, het moederlijk gevoel bedriegt haar niet: dat is de stem van haar dochtertje. Doch wat baat het haar? Roeren kan zij zich niet; zij kan alleen tot het kind roepen. Het meisje antwoordt, en jammert. Pijn, honger, dorst lijdt haar dochtertje; zij kan niet helpen; maar spreekt, in hare eigen troosteloosheid, woorden van troost. Ten laatste verzwakken de toonen der geliefde, en zij verstommen. Thans gevoelt de moeder zich nog ongelukkiger en nog meer verlaten. Zij verbeeldt zich echter, dat, te midden van het klaaggeschrei der kleine, als geheel uit de verte, het gelui eener klok tot haar is gekomen. Zou het waar zijn! Zou de wereld niet zijn vergaan? Uit hare angstige verwachting vervalt zij in een' staat van verdooving. Een geluid wekt haar weder tot bezinning. Zij luistert. Ja, het is eene klok, die zich nu duidelijk doet hooren. Zij schept weder moed; het wordt weder dag in hare ziel. Daar laten zich ook de klaagtoonen van het kind weder hooren. Haar dochtertje leeft nog. Zou er nog redding mogelijk zijn! Terwijl zij het kind zoekt te troosten, is het haar, alsof menschelijke klanken tot haar doordringen, alsof haar naam, de naam van haar kind, wordt uitgegild. - Haar wanhopende man, die behouden was gebleven, heeft in de nabijheid der plaats, waar hij meent, dat zijne woning bedolven werd, onophoudelijk rond gewaard, en rusteloos gegraafd en gegraafd, roepende naar beneden en biddende naar boven, om zijne dierharen te vinden levend of dood. Zijn geroep werd eindelijk beantwoordt. Nu, met hulp van honderden menschenvrienden, gelukt het, de ontzaggelijke massa's van aarde en puin weg te ruimen, en hij vindt zijne geliefden, op korten afstand van elkander, in slijk en steenen geheel ingeklemd, maar toch levend terug. De moeder was op vele plaatsen van het ligchaam doch niet zwaar gekwetst; het dochtertje was het eene been gebroken. Beiden kregen hare gezondheid terug. Van de aandoeningen der beide geredden, van de aandoeningen van den echtgenoot en vader, bij de eerste ontmoeting zwijgen wij, onderwezen door onzen onsterfelijken helmers.Ga naar voetnoot(⋆) |
|