| |
Johanna, de krankzinnige.
De trotsche isabella en ferdinand de Katholieke beheerschten de Spaansche Rijken, met een schitterenden glans, door het gewigt der gebeurtenissen onder hunne regering te weeg gebragt. Het verdrijven der Mooren van het Schierëiland en de ontdekking van den beroemden Genuees hechtten een nieuw rijk en eene nieuwe wereld aan hun gebied. Columbus opende voor hen onuitputtelijke goudbronnen. Deze voorbeeldeloos rijke erfenissen van ferdinand en isabella vervielen, door het jeugdig afsterven van drie, nader tot den troon geregtigde vorstelijke personen, aan johanna, gehuwd met den Aartshertog filips van Oostenrijk; onder verschillende titels Heer van het grootste gedeelte der Nederlanden, welke zij hooger schatte dan hare grootheid, als magtige Vorstinne in twee werelddeelen. - Geestig, edelmoedig, gevoelig tot overdrevenheid toe, en met al de kracht harer ziel dien echtgenoot beminnende, hechtte zij zich aan hem alleen en geheel; zoo als eene ongekunstelde, teedere vrouw dat doet, die alles in het voorwerp harer liefde vindt en alleen in en door zijne liefde leeft. Filips bezat dan ook uiterlijke, schitterende eigenschappen, die den hartstogt zijner echtgenoote regtvaardigden. Hij was schoon (van daar zijn' bijnaam); maar slaaf van uitspattende vermaken, bleef hij ongevoelig voor de grenzelooze teederheid, die hij had opgewekt. Eerzuchtig zonder genie, en veldheer zonder bekwaamheid, zocht hij allerlei verstrooijingen en scheen, of liever was, de minnende johanna hem tot een last.
Na een jaar verblijfs te Brussel, waar filips zich aan al de buitensporigheden eener door vorstelijke magt bedorvene jeugd had overgegeven, baarde johanna hem een' zoon, die als karel V bestemd was, om een der magtigste Vorsten te worden en - te bewijzen, dat, zonder edele gezindheden, het geluk noch op den troon,
| |
| |
noch in de monnikencel is te vinden. De Aartshertog veranderde, zelfs door den echtelijken zegen, niet van levenswijze, en de teedere johanna, in het diepst des harten getroffen, en door minnenijd gefolterd, werd in hare verstandelijke vermogens gekrenkt. - Filips, waarschijnlijk toegevende aan haar beden en klagten, nam haar met zich naar Spanje; doch, weldra, door den krijg, weder naar Vlaanderen geroepen, liet hij zijne zwangere gade, in weerwil van haar smeeken om hem te vergezellen, te Burgos achter. Hij bleef ongevoelig voor haren aandoenlijken waanzin, en naauwelijks gunde hij haar een woord tot afscheid. Zijn vertrek vervulde haar met eene wanhoop, die den laatsten schok aan hare vlugtende rede gaf. Noch de vrucht, welke zij onder het hart droeg, noch de zorgen van een toegenegen hof, konden hare smarten leenigen, zij gaf er zich geheel aan over; hare ziel werd door het folterendste lijden verscheurd.
- Tracht niet mij te troosten. - sprak zij tot Koningin isabella, die, te midden van hare eerzuchtige bemoeijingen, toch somtijds eenige oplettendheid aan hare dochter bewees. - Tracht niet mij te troosten! Hij is niet meer bij mij! Hij vergeet mij! Hij stelt zich bloot aan de gevaren des krijgs en ik ben niet bij hem! De ondankbare! Hij wil niet dat ik met hem sterve.
Weldra weigerde zij zelfs allen voedsel. Men moest, om haren afkeer er van te overwinnen, van filips spreken, haar in zijn' naam bezweren, en haar herinneren aan het kind, welks leven aan haar leven hing. Geheele dagen hield zij zich bezig met schrijven aan filips. Elken avond zond zij hem brieven, met hare tranen besproeid. Des nachts zwierf zij op het terras, van waar zij haren geliefde had nageöogd, en hem haar vaarwel, zoo weinig opgemerkt, had nageroepen. Dat lijden werd immer zwaarder; zij schreide niet meer: de bronnen harer tranen waren verdroogd. Den blik naar den gezigtëinder gekeerd, staarde zij op de sterren, die ook hij kon zien. Soms meende zij met hem te spreken en deed hem de teederste verwijten, en bad om genade; maar spoedig riep zij weder uit: - Hij verlaat mij; hij stoot mij van zich! Gedoogt gij, o God! dat hij de vrouw verlaat, die Gij hem gegeven hebt? Neen, Gij zult hem weder tot mij voeren; Gij zult hem dwingen zich niet langer van mij te scheiden!... - Dikwerf volgden langdurige bezwijmingen op zulke hevige beroeringen der ziel, maar zij kwam niet weder bij, dan om dezelfde uitroepingen te herhalen.
| |
| |
Te midden van dit lijden gaf zij het daglicht aan haren zoon ferdinand. Haar eerste uitroep was: ‘Gelijkt hij op zijnen vader!? Helaas! neen! Hoe zou hij hem kunnen gelijken!?
De moederzorgen bragten slechts geringe verandering in haren toestand. Intusschen stierf Koningin isabella, en 't rijksbelang voerde filips naar Spanje terug; doch voor johanna te laat. Hem wederziende, dien zij hare wanhoop noemde, toonde zij geene andere vervoering, dan die van den waanzin. Filips zond haar naar de vesting Medina del Campo. Johanna's krankzinnigheid vernederde hem: hij verborg zijne schaamte achter de dikte der muren. Gekwetste ijdelheid doet blozen, al schaamt men zich niet over eene misdaad.
Na het onderscheppen van een geschrift, dat men johanna had doen onderteekenen, en waarin zij het regentschap over hare erfstaten aan haren vader ferdinand opdroeg, hield filips haar naauwer gevangen; totdat hij, door eene, schijnbaar, geringe aanleiding in eene zware ziekte verviel. De tijding daarvan had eene wonderbare uitwerking op de Vorstin; haar verstand herstelde volkomen, en zij vloog naar het ziekbed des altijd beminden gemaals. Hare stem, door de liefde bezield, drong in het hart van filips door. Zij verliet hem geen oogenblik, geen slaap look hare oogen, hare waakzaamheid verzachtte de smarten des vorstelijken lijders, die voor 't eerst gevoelde, welk een kleinood hij bezat in die vrouw, zoo ligtzinnig verwaarloosd. Zijne blikken, ofschoon door pijnen verwilderd, drukten nu eene teederheid uit, in welke zijne gade zich zalig gevoelde, en, op het punt van hem te verliezen, beminde zij hem te meer. Maar, helaas, zij had haar verstand slechts wedergekregen om dubbel te lijden.
De dood van haren gemaal stortte haar op nieuw in den nacht der redeloosheid, waaruit zij maar een oogenblik was opgeheven. Nu kreeg haar waanzin een nog aandoenlijker karakter. Zij beminde den dooden echtgenoot niet minder vurig dan den levenden, en verzekerde elk, dat hij haar niet had verlaten voor altijd. ‘Hij wilde mij ginder wachten,’ sprak zij, ‘maar ik wacht hem hier; hij zal weêr bij mij komen. God wil niet scheiden, wat Hij zoo naauw verbond.’ - Voor zeker houdende, dat de Hemel en de liefde haar dat wonder schuldig waren, verwachtte zij zijn ontwaken met geduldige kalmte, wilde niet dat eene vreemde hand het geliefde lijk zou aanraken, en deed alles om den doode nog levend te doen schijnen. Op het praalbed omgaf zij
| |
| |
haren vriend met bloemen en deed hem alzoo ten toon stellen. Toen het lijk gekist was, deed zij den kist, met glazen deksel, in hare kamer plaatsen, en stond doorgaans er naast; ‘want,’ zeide zij, ‘ik wil het oogenblik van zijn ontwaken bespieden; als ik wegging zou hij niet weder opstaan. Hij heeft 't mij gezegd: mijn adem zal hem wekken.’
In dien teederen waanzin meende zij, dat filips haar geboden had, om Spanje met hem te doorreizen, en haar had verzekerd, dat hij herleven zou, aan eene zeer aangename plaats. In deze belofte gelukkig, beval zij, dat een schitterend gevolg den togt zou vergezellen. Het overschot van den Aartshertog moest op een prachtigen statiewagen, met goudlaken en fluweel bekleed, geplaatst worden, en de lijkstoet zich des ochtends met den dageraad, in beweging stellen, voortgaande tusschen twee lange rijen van hofdienaars, met brandende toortsen.
Op het bepaalde uur vond men de Vorstin bij het aangebeden overschot geknield. ‘Komt! komt!’ riep zij den hovelingen toe: ‘ziet hier! Hij is 't, gekleed in den wapendos, waarin hij mij verliet! De sjerp, die hij van den muur neemt, is 't teeken van vertrek; dat vonkelende zwaard, in zijne wreekende hand, is 't wapen, waarmede hij den dood bestrijdt. Hoort! dat is het teeken tot vertrek! Hij vat mijne hand; hij geleidt mij; laat ons gaan!’.... Bij deze woorden staat zij op, en haren dierbaren schat bewakende, treedt zij in haren draagstoel, geeft bevelen en de togt vangt aan... Johanna is bleek, hare haren hangen los en ordeloos op het rouwkleed; maar haar voorhoofd teekent de kalmte der hoop, en haar blik toont eene geheimzinnige verwachting. Zoo trekt de heerscheresse door haar rijk. Deze prachtige bedevaart van den waanzin trekt het nieuwsgierig oog der volken, die, onder het gelui der klokken en het donderen des geschuts, aansnellen op den weg hunner Koningin, haar beklagen en eeren. Voor de eerste maal boezemde krankzinnigheid een gevoel van achting in. De togt ging langzaam en statig voort, en waar hij stil hield moest het lijk immer bij de Vorstin worden geplaatst. Zoo dikwijls zij eenig voedsel of rust zou nemen, beschouwde zij den doode lang en scheen hem te ondervragen, en sprak dan zuchtende: ‘Heden zal 't nog niet zijn!’
Als men aan den vrolijken oever eener rivier kwam, of door eene aangename vallei trok, bezielde haar de hoop. Dan gebood zij te toeven, naderde het koude ligchaam, ligtte het dekkleed op en fluisterde in angstige
| |
| |
verwachting: ‘Ontwaakt gij? Is 't hier?’ Zoo boog zij zich over den geliefde, en luisterde en blies hem haren adem toe. Maar na lang wachten hernam zij dan weenende: ‘Hier is 't nog niet! - o Komt! Zoeken wij verder!’
Die worsteling van hoop en smart verwoeste het overschot harer krachten. Zij zonk van zwakte ineen, en toch kostte het moeite haar te overreden om te rusten, en het lijk aan eene gewijde plaats te brengen. ‘Dáár,’ zeide men, ‘zou het wonder, misschien onder den invloed der Heiligen, te eerder geschieden.’
Toen dit gebeurde, was 't in den herfst en de nacht, die in dat droefgeestig jaargetijde zoo spoedig daalt, overviel den togt in de schilderachtige vallei Pénaflor. Regts deed zich de klok van het klooster Aula Dei hooren; onder de kruinen der nog lommerrijke boomen, die de oevers van eene beek bezoomden, zag men het licht der lampen van de Abdij door de glazen schitteren; de eentoonige zang der monniken brak bij tusschenpoozen de stilte af, en door echo bij echo herhaald, scheen die hemelwaarts te rijzen. Deze sombere schuilplaats stemde met johanna's zielesmart overeen, en het overschot van filips werd eindelijk aan de kelders van de kapel ter ruste vertrouwd.
Vele dagen bleef de arme daar, waar zij meer dan haar leven meende te zullen achterlaten. Zij beschikte er alles tot een prachtig rouwfeest; maar vernemende, dat er in de nabijheid een vrouwenklooster bestond, ontwaakte hare jaloezij op nieuw, en scheen haar dit eene ontheiliging; dadelijk deed zij het lijk weder te voorschijn brengen, en besloot ten laatste om het te doen begraven op de wijze voor de Castilische Koningen bepaald.
Na dien tijd leefde johanna, doch haar voorkomen was aan dat eener schaduw gelijk. Echter bleef zij op den troon - dat ijdele beeld van magt. Hare volken beminden en beklaagden haar. De waanzin, door een groot ongeluk veroorzaakt, wekt geene minachting op. Men eerbiedigde en waardeerde haar verheven gevoel van liefde, dat over hare onderdanen stroomen van goedheid had kunnen uitstorten. Het ontzag voor den koninklijken rang, zoo diep in der Spanjaarden gemoed gegrift, deed het overige. Nu en dan vertoonde de Vorstin zich, gaf gehoor, en ontving de gezanten aan haar hof. De Staatspartijen bedienden zich dus gemakkelijk van haar gezag, of van dat haars zoons, den vermoedelijken erfgenaam des rijks, en zoo stonden (vreemde vereeniging!) de naam
| |
| |
der zwakke johanna en die van den magtigen karel naast elkander op de geschriften der Hooge Regering.
Den 4 December 1553 stierf isabella's dochter te Tordésillas - de uitgestrektste en rijkste Monarchy aan den grootsten der Vorsten nalatende.
(Naar de pongerville.) |
|