Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1851
(1851)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGarci Perez,
| |
[pagina 105]
| |
verzamelplaats van al de lediggangers der stad, en van de menigte lieden, die uit de provinciën herwaarts komen om den dag door te brengen met een bedrijvig nietsdoen. De groote straten van al de wijken van Madrid loopen hier in één middelpunt zamen, even als de omloop des bloeds in het menschelijk ligchaam aanvangt en eindigt in het hart. Hier komen de oude militairen, die op een karig pensioen de rest hunner levensdagen slijten in vrede, al de daden herdenken en bespreken, welke zij verrigt hebben of zien verrigten in het oorlogsveld. De jonge officieren, die verlof hebben, komen hier redeneren en redetwisten over de bevallige voetjes van de Andalusische schoone, die gisteren avond voor het eerst op het tooneel is verschenen, om hare boleros te dansen. Hier wemelt alles dooreen - de hoveling, die zelf het aantal van zijne titels niet weet op te sommen, zoo veel heeft hij er, en de gemeenste bedelaar, die des nachts onder den blooten hemel slaapt op de kerktrappen; de magistraat en de gaauwdief; de priester en de boeteling..... voeg daarbij het geraas van calesas en koetsen, het geschreeuw van fruitvrouwen en waterkoopers, dat boven het gegons van al die duizenden uitklinkt, die allen in een levendig gesprek zijn: en gij zult erkennen, dat de kleine winkel van El Valenciano wel een van de meest publieke plekjes genoemd mogt worden van de gansche stad. Het uur der siësta was voorbij, en de menigte, die voor eene korte poos de Puerta del Sol vaarwel had gezegd, om betrekkelijke eenzaamheid en rust te gaan genieten, keerde van alle kanten weder derwaarts. El Valenciano stond voor zijne deur, onder het merkwaardig bekken, dat tot uithangbord voor zijn winkel diende, ieder oogenblik orders aannemende van voorbijgangers, en van tijd tot tijd met een hunner een oogenblik binnengaande, om eene ader te openen of eene kin glad te maken. Eensklaps echter begon al dat gewoel en rumoer op de Puerta del Sol blijkbaar ééne bepaalde rigting te nemen, en het duurde niet lang of er had voor de deur van gil cano eene ontzaggelijke zamenscholing | |
[pagina 106]
| |
plaats. Het gefluister der menigte veranderde weldra in luide mededeelingen, en nu ging het van mond tot mond, dat de arme ziel, die zijn geheele leven door nooit iemand iets kwaads had gedaan, op eene barbaarsche wijze vermoord was geworden in zijn eigen winkel. Het duurde lang eer de alguazils zich door de zaamgepakte menigte een weg konden banen tot aan de plaats des ongevals; doch toen zij eindelijk het huis waren binnengedrongen, bleek het, dat de zaak maar al te zeer waar was. Zij vonden den Valenciaan achterover op den grond liggen, en er was geen teeken van gepleegd geweld aan hem te zien. De alguazils dachten dus aanvankelijk, dat zijn dood aan de eene of andere natuurlijke oorzaak moest worden toegeschreven. Men wilde dus beproeven of er geene mogelijkheid bestond, hem nog in het leven terug te roepen, maar zoo ras men hem wilde opnemen, bleek het dat hij werkelijk was vermoord; want even onder de ribben vond men den dolk nog zitten, waarmede hij op die plaats getroffen was, en bij nader onderzoek vond men ook nog eene schier onzigtbare snede in de regterborst, die weldra bleek eene diepe wonde te zijn, met dezelfde dolk toegebragt, en die een oogenblikkelijken dood ten gevolge moest hebben gehad. - De dolk was met zilver gemonteerd, en van een buitengewoon maaksel, zijnde het lemmer ongemeen fijn en de knop een kunstig bewerkt christus-hoofd, dat niet anders dan door de hand van een voornaam meester kon zijn gemaakt. Aan wien behoorde die kostbare dolk? En wie had er die twee zoo wèlberekende wonden meê toegebragt? - Het ongeloofelijke der zaak, dat een moordenaar op klaren dag, en om zoo te spreken in het bijzijn van geheel Madrid, El Valenciano van het leven had durven berooven, deed aanvankelijk de meening bestaan, dat de dood van gil cano aan niets anders kon worden toegeschreven dan aan zelfmoord; maar weldra werd dit vermoeden verworpen, daar de rigting van de bovenste wond voldingend bewees, dat niet de hand van den zwakken ouden-zelven zulk een' stoot had kunnen geven, en het | |
[pagina 107]
| |
overigens ook geen twijfel leed, dat, na die eerste verwonding, de tweede hem wel letterlijk onmogelijk zou zijn geweest. El Valenciano's lijk werd door de geregtsdienaren naar buiten gedragen; een hunner hield den dolk, het bewijsmiddel, dat welligt op het spoor van den moordenaar zou kunnen brengen, in de hand; maar eer nog de menigte plaats had gemaakt, werd hem dat moordtuig uit de hand gerukt, zonder dat het hem mogelijk was, in het gedrang den stouten arm, die dit waagstuk bedreef, te onderscheiden. - Grijpt hem! In den naam des Konings! - riep de alguazil; maar eer men begreep wat er gebeurd was, klom de verwarring des volks, en der geregtsdienaren ten top, doordien elk hunner als ware het naast hem met een holle stem, die aan niemand toebehoorde, de woorden hoorde uitspreken: ‘Venganza de Garci Perez’. Nu zweeg het tumult als door een tooverslag; ieder zag vragend om; de menigte ging ontsteld uiteen, en niemand wist wat hij van deze zonderlinge zaak moest denken. De oude Valenciaan had zich dus de wraak van garci perez, een roover in de gebergten van Granada, op den hals gehaald, en deze, zoo dacht men, had dus zelve den stouten moord volbragt. Maar in die dagen, toen Madrid de hoofdstad was van den halven aardbol, kon de moord van zulk een onbeduidend persoon, hoe geheimzinnig en vreemd dan ook, geen zaak zijn belangrijk genoeg om de aandacht van het publiek lang bezig te houden. Al spoedig werd door de meesten schetsend over gil cano's dood gesproken; de daad van garci perez werd hoogstens door enkelen nog met een schouder-ophalen vereerd; en waarschijnlijk zou niemand, vier-en-twintig uren later, meer om het geval gedacht hebben, indien niet den dag daarna een ander buitengewoon feit had plaats gegrepen, dat ontegenzeggelijk met het eerste in verband stond, en dubbel berekend was om de nieuwsgierigheid der bevolking in de hoogste mate gaande te maken. Het was het feest der Ontvangenis, een heilige dag, | |
[pagina 108]
| |
vooral in Spanje hoog in aanzien. De burgerlijke autoriteiten van Madrid woonden de Mis bij in de San-Salvador-kerk, waar later de stoffelijke overblijfselen van den dichter calderon zijn bijgezet, en in welke men ook een kostbaar gedenkteeken heeft opgerigt ter nagedachtenis van den laatsten Hertog van Arcos: ponce de leon. De corregidor van Madrid, vergezeld van al de onder hem staande ambtenaren, en omgeven van de vier schepterdragers, die aan hunne roode zijden mantels waren te kennen, zat in eene afgeslotene ruimte, door middel van draagbare banken afgezonderd van de rest der geloovigen, die, op de estera geknield, de geheele kerk vulden. De schitterend en zwaar vergulde stolaas der dienstdoende priesters; de rijke dos van den corregidor en zijn gevolg; de ontelbare schare, op den grond neêrgebogen in de houding der aanbidding; de verheven bouwstijl der kerk, hare wonderen van schilder- en beeldhouwkunst, en de zuilenrijen van pilaar tot pilaar behangen met zware tapijten - vormden een indrukwekkend geheel, zoo als men dat alleen in Katholieke landen aantreft. Pater joachim arteaga, om zijne geleerdheid en godsvrucht beroemd, verrigtte de dienst aan het altaar van de ‘Lieve-Vrouw-der-Ontvangenis’. Hij was een van de biechtvaderen des Konings, en onlangs aan den Paus voorgedragen voor het opengevallene bisdom van Jaen: - eene onderscheiding hem hoofdzakelijk ten deel gevallen, omdat hij vele jaren in de Nieuwe Wereld voor de uitbreiding van het Christendom had geijverd. De Eerwaarde Pater had de kelk op het altaar nedergezet, en boog er het waardig hoofd voor op zijne zaamgevouwen handen, toen hij eensklaps een gil gaf, en op de trappen van het altaar nederzonk. De overige priesters haastten zich hunnen veelbeminden broeder op te rigten; maar hij was reeds een lijk, en schrik en afgrijzen greep hen allen aan, toen zij in zijne borst een met zilver gemonteerden dolk vonden steken, die hem het hart had doorboord - de hand eens moordenaars, had dus, als op eene wonderdadige wijze, den dienstknecht des Heeren getroffen, aan het Gode gewijd altaar, waar | |
[pagina 109]
| |
hij de dienst verrigtte met woorden van aanbidding op de lippen. Onder de leiding van den corregidor-zelven, werd dadelijk een onderzoek ingesteld. Ook het wapen werd bezigtigd, en nu werd de gebeurtenis nog gewigtiger, wijl een der alguazils bevond dat het dezelfde dolk was, waarmede gil cano den dag te voren was omgebragt. Maar naauwelijks was dit als eene daadzaak erkend, of daar riep ook nu weer een holle stem, die nu regtstreeks van het altaar scheen te komen, dezelfde schrikwekkende woorden: ‘Venganza de Garci Perez’. Te vergeefs wilde de corregidor dadelijk alle de deuren doen sluiten, opdat de moordenaar niet zoude ontkomen; de geheele kerk was een tooneel van gedrang en gevaar. Overal trachtten gillende vrouwen, en mannen, die gebeden prevelden en verwenschingen uitbraakten, zich een' weg te banen naar de uitgangen van het kerkgebouw. Wel verre van de bevelen des corregidors te eerbiedigen, droeg ieder het zijne er toe bij om de verwarring te vergrooten; en in de algemeene wanorde ging andermaal de geheimzinnige dolk en met haar het uitzigt verloren, om den dader op het spoor te komen. Maar nu was de algemeene nieuwsgierigheid levendiger geprikkeld dan ooit. Het gold nu niet langer een vergeten burger, maar een hoogaanzienlijk geestelijke, gevallen door hetzelfde moordstaal, onder omstandigheden, evenzeer berekend om het godsdienstig gevoel te grieven als om den grooten hoop eene bijgeloovige vrees aan te jagen. Geheel Madrid was er door in spanning, en de geheimzinnige magt van garci perez was overal het eenige onderwerp der gesprekken. Men verloor zich in gissingen, wie hij was, waar hij was, en hoe 't hem mogelijk ware aan alle vervolging te ontkomen. Maar te midden van de nasporingen der overheden, en van de gissingen der ingezetenen, werd er op de hoeken van alle de openbare pleinen eene kennisgeving aangeslagen, die niet minder verwondering te weeg bragt; vermits daarin van wege den Koning werd bevolen, het gebeurde met gil cano en met Pater joachim arteaga, niet verder | |
[pagina 110]
| |
te onderzoeken, en den naam van garci perez niet meer uit te spreken. De getrouwe onderdanen zwegen daarop van al dat gebeurde: maar wij zullen er nog eene poos over spreken, om mede te deelen, wat er ons verder van bekend is geworden; hetgeen misschien strekken kan om eenig licht te verspreiden over sommige karakters uit dien lang vervlogen tijd. | |
II.Onder de Castiliaansche edellieden, die gonzalo de cordova naar den oorlog in Italië volgden, toen de groote veldheer, in het jaar 1500, van ferdinand van Arragon den last ontving, om de tweede verovering van Napels te ondernemen, was er geen die zoo zeer bekend stond om zijne bedrevenheid in de behandeling der wapenen en om zijne heldhaftigheid, als Don diego garcia, de jonge Graaf van Orotava. Zijne gestalte en ligchaamskrachten waren even uitstekend als zijne begaafdheden, en de onverschrokkenheid van zijn gemoed. Vurig en op avonturen belust, had hij zijn geluk reeds beproefd in de Nieuwe Wereld; maar was teruggekeerd om in Italië de banieren van den grootsten veldheer van zijnen tijd te volgen. De eerste aanval was tegen het kasteel van St. George, op het eiland Cefalonia, gerigt, dat de Turken aan de Venetianen hadden ontnomen, en volgens het tusschen Venetië en Spanje gesloten tractaat heroverd moest worden, alvorens de Napolitaansche veldtogt aan te vangen. Het kasteel werd ingenomen, na eene hardnekkige verdediging, waarbij de Turken zich van werktuigen bedienden, die, van de muren neêrgeworpen, de belegeraars verpletterden of hen vastgrepen, en tot boven op de muren trokken, waar zij door de bezetting werden gevangen of afgemaakt. Don diego, door een dezer werktuigen gegrepen, verbaasde het leger door de schier bovenmenschelijke kracht, met welke hij hare werking zocht te verijdelen; dit was echter onmogelijk, en welhaast stond hij boven op den muur, tegenover den vijand: doch | |
[pagina 111]
| |
hier verdedigde hij zich met zulk een moed, dat de Turken, doordrongen van bewondering, hem ongedeerd lieten, ten einde hem later weder in vrijheid te stellen. Het ligt niet in ons bestek hier de heldendaden op te sommen door Don diëgo garcia gedurende dezen veldtogt, onder den Grooten Veldheer bedreven. Deze werd eindelijk, uit vrees, dat zijn magt en invloed te groot zouden worden, door den ijverzuchtigen ferdinand naar Spanje teruggeroepen, en van het opperbevel ontslagen. Kort daarna, op een lever ten hove, waar Don garcia bij tegenwoordig was, viel het gesprek op den held, en, om den Koning te vleijen, ontzagen een paar edelen zich niet, zijdelings een blaam op de bedoelingen van gonzalo te werpen. Dadelijk trad Don diëgo vooruit, zeggende: - Wie twijfelen durft, of de Groote Veldheer een van 's Konings trouwste dienaren en een der verdienstelijkste mannen is van het rijk, zal daarvan rekenschap hebben te geven aan diëgo garcia! Te gelijker tijd wierp hij zijn handschoen op tafel, en toen geen der edelen dien opnam, voelde de Koning schaamte over zijne achterdocht jegens een man, wiens eer verdedigd werd, zonder tegenspraak van iemand, en trad nu zelf naar de tafel, en gaf den handschoen aan diens dapperen eigenaar terug met de woorden: - Graaf de orotava! Wij zijn overtuigd, dat gij den Grooten Veldheer regt doet wedervaren! De hovelingen zagen elkander aan, en de laaghartige vleijers vergingen van schaamte. Edel, belangeloos, dapper en trouw bleef de Graaf de orotava nog eenigen tijd in Italië dienen; maar nam toen eensklaps zijn ontslag en vertrok, zonder oplossing te geven van zijn waarom? of waarheen? - Men zeide toen, dat hij de armee verlaten had ten gevolge van een twist met den Onderkoning cordova, des avonds na den veldslag van Ravenna, in welken de Franschen alles verloren, na het sneuvelen van gaston de foix. Don diëgo had wonderen van dapperheid verrigt, en verzocht, als belooning, voor een der verwonnen officieren de vrijhied. | |
[pagina 112]
| |
Toen cordona die weigerde, daagde hij dien tot een tweegevecht uit, en won het verzochte met de punt van zijn zwaard. Wat hiervan zij, er verliepen eenige jaren eer men hoorde verhalen, dat de Graaf de orotava in de bergpassen van de Alpujarras was ontmoet, door een voormaligen wapenbroeder, die een konvooi vergezelde door het gebergte. Een geruimen tijd daarna, even onverwacht als hij verdwenen was, deed Don diëgo zich bij den Keizer te Burgos aanmelden, en verzocht dien om eene plaatsing bij het leger, tegen Milaan. Hij was nu een jaar of tien ouder; maar bezat die natuurlijke losheid in manieren, met waardigheid en mannelijk schoon gepaard, welke niet zoo ligt door den tijd worden uitgewischt. Zijne vermaardheid als legerhoofd, en bekendheid met het tooneel der krijgsverrigtingen, verschaften hem terstond een gewigtig kommando bij de armee, en tevens het volle vertrouwen des Keizers. Don diëgo vertrok oogenblikkelijk naar Italië, waar hij nu levendig deel nam in de oorlogsbedrijven der belangrijkste jaren van dezen krijg. In den grooten slag van Pavia, in welken de Koning van Frankrijk werd krijgsgevangen gemaakt, bij de plundering van Rome, en bij alle andere gewigtige gelegenheden, in welke de Spaansche troepen betrokken waren, handhaafde hij steeds luisterrijk zijnen roem. Maar terwijl de Spanjaarden in het bezit waren van Rome, huwde Don diëgo met Donna mencia de sol, de beminnelijke, jeugdige weduwe van een Spaansch hoofd-officier, en zeide nu de krijgsdienst vaarwel, om in Madrid de stille genoegens van het huiselijk leven te gaan smaken. Zijn geluk echter was van slechts korten duur; zijne gade stierf weinig jaren na hunne echtvereeniging, hem eene eenige dochter nalatende. Donna catalino groeide op onder het toezigt haars vaders, die haar lief had als den appel van zijne oogen, en evenzeer trachtte te volmaken naar den geest, als zij volmaakt was in schoonheid van gelaat en gestalte. Zij werd eene der bekoor- | |
[pagina 113]
| |
lijkste schoonheden van het Spaansche hof, en de trots van haren vader, die elken dag vuriger den hemel dankte, hem dezen engel geschonken te hebben. Dat het Donna catalina aan het Keizerlijke hof niet ontbrak aan aanbidders, zal wel niet gezegd behoeven te worden; maar slechts voor de oogen van één enkelen hadden de hare een tooverzachten blik; slechts de stem van één enkelen was zoete melodij voor hare ziel, en in staat hare wangen met een gloeijend inkarnaat te bedekken. Die ééne was Don filips van Spanje, bestemd om (tot een geesel ook voor Nederland) eenmaal den troon te bestijgen. Hij was een jaar ouder dan zij; en ofschoon hij in het openbaar, met hoffelijke koelheid háár, gelijk al de overige hofdames, bejegende, was toch voor haar alleen de nachtelijke serenade die hij bragt, voor haar alleen den telkens herhaalden eed, dat zij de eenige was die hij ooit zou beminnen. Helaas! In een onbedachtzaam oogenblik geloofde zij die eeden, en verpandde zij aan den toekomstigen erfgenaam van Spanje en Indië haar hart en hare hand, bij een geheim trouwverbond. Filips had te veel ontzag voor de engelreine jonkvrouw, om haar iets ongeoorloofds voor te stellen - hij begreep haar die beleediging, en zich-zelven eene weigering te kunnen besparen, en trad dus heimelijk met haar in den echt.... Helaas! zij vermoedde niet, dat hij in staat was de dierste banden te verbreken, wanneer dat zijne eerzucht kon dienen. Zou Don diëgo niets van de genegenheid zijner dochter voor filips hebben opgemerkt? Overstelpt door de beslommeringen van zijn aandeel in het Staatsbeheer, ontbrak hem de tijd om haar oplettend gade te slaan. Misschien bespeurde hij wel, dat er een blos van hooger levensgenot op de wangen zijner lievelinge lag; maar hoe kon hij iets vermoeden van een huwelijk gesloten buiten hem. Allengs echter greep er eene groote verandering plaats - de blos harer wangen verdween, en haar bleek gelaat, haar ingevallen oog verried hem, dat Donna catalina ondermijnd werd door eene ziekte, die haar ten grave | |
[pagina 114]
| |
dreigde te slepen. Nu zwegen voor eene wijl de staatsbelangen, nu was Don diëgo geheel vader en niets anders dan vader - maar nu vernam hij ook eene ramp, veel grooter en verpletterender dan hij zich had voorgesteld, zelfs in den dood van zijn kind. Met een gebroken hart, badend in tranen, aan zijne voeten geknield, beleed Donna catalina hem, dat zij eene gemalin was zonder gemaal, en eerlang moeder stond te worden van een vaderloos kind; want Don filips van Spanje had haar met een ongeldig huwelijk misleid, en nu kortelings aan Donna maria van Portugal, zijne hand geschonken. Wie schetst de gewaarwordingen des vaders? - Dat de hoop zijns harten in zijne dierbeminde dochter voor immer was verwoest; - dat de eenige telg van zijn huis geschandmerkt ten grave zou dalen, ofschoon zij vlekkeloos was en onschuldig - dit alles was, in zijne oogen, nog niets bij den hoon, zijner eere aangedaan, en bij den smaad, die hem wachtte, als zijn ongeluk bekend werd, onder de ligtzinnige hovelingen en onder den trotschen Castiliaanschen adel! Toen, in een uur van smart, voor welke geene woorden bestaan, bakende zijn onwrikbare wil hem het pad des doods en der wrake af, en hij zwoer een duren eed, dat hij dit pad zou blijven bewandelen, zonder aarzelen, zonder wankelen, tot den einde toe. Het was een donkere regenachtige avond in December. El Valenciano zat nog op; maar over zijn brasero heengebogen, in een' toestand, die tusschen waken en slapen zweeft, toen hij in zijne dommeling werd gestoord door een tik op den schouder. Hij opende de oogen, en zag een gemaskerden caballero voor zich, die, naar hij zien kon bij het schijnsel der schemerende lamp, een dolk in de hand hield. Meer met teekenen dan in woorden gaf de onbekende hem te verstaan, dat hij zich moest laten blinddoeken, en hem volgen zonder te spreken; bij elke tegenwerping des ontstelden barbiers hief de onbekende den dolk omhoog; en ziende, dat tegenweer niet kon baten, onderwierp hij zich bevende aan het verlan- | |
[pagina 115]
| |
gen van den gemaskerde en volgde dien. Na een geruimen tijd in zoo vele krommingen en bogten te zijn rondgeleid, dat hij onmogelijk kon nagaan in welke rigting hij gebragt werd, deed zijn gids hem een gebouw binnentreden. - Daar werd hij op nieuw rondgeleid, doch eindelijk in eene kamer gebragt, van welke de caballero oogenblikkelijk de deur afsloot. Van zijn' blinddoek ontdaan, zag gil cano, dat hij zich bevond in een prachtig gemeubeld vertrek; op de tafel lagen boeken, en allerlei voorwerpen, tot tooisel of bezigheid voor vrouwen bestemd, bij een zeldzamen spiegel hing eene guitar met schildpad en paarlen ingelegd; rijke, damasten draperiën verborgen eene alcove en een bed, waarop eene dame lag, zoo bewegeloos, dat hij haar voor dood zou hebben gehouden, indien niet hare stille snikken hadden verraden dat zij leefde. De tijd, dien gil cano gelaten werd om rond te zien, was echter maar kort; toen gebood hem de huiveringwekkende stem van den caballero, om op den arm der dame eene ader te openen. Gil cano ontstelde - was het een middel om te genezen of om te dooden? De geheimzinnige wijze, waarop hij hier was gebragt, de bewegeloosheid van de patient, hare hartroerende klaagtoonen en de dreigende houding van den gemaskerden caballero - ziedaar redenen genoeg om hem te doen vermoeden, dat hij met geweld werd verlaagd tot het werktuig van een wreedaardig echtgenoot, die met de hulp der geneeskunst een moord wilde bemantelen. Dit vermoeden vervulde hem met afgrijzen; hij wierp zich voor den gemaskerde op de knieën, en smeekte om van hetgeen men van hem eischte verschoond te blijven. Maar wat vermogten woorden? Hij sprak tot een wezen, voor alle medelijden doof; ontoegankelijk voor rede; en hoorde andermaal het bevel om eene ader te openen, en geen minuut langer te dralen. Toen hij 't gedaan had werd hij in eene andere kamer, en een uur later, op nieuw geblinddoekt, naar zijne woning teruggebragt. Daar drukte hem de onbekende eenige stuk- | |
[pagina 116]
| |
ken gouds in de hand, en verdween eer nog gil cano den band van zijne oogen had losgerukt. Met afschuw wierp hij het goud van zich; hij wilde geen geld behouden, dat het loon was van eene misdaad. Plegtig nam hij zich voor om den onmensch, die hem tot zijn werktuig had verlaagd, aan den arm des geregts over te leveren; want ofschoon hij met geen mogelijkheid wist te gissen, wie die ontaarde moordenaar zijn kon, had hij zich toch een middel verzekerd, om het huis terug te vinden. Toen hij de woning verliet, had hij zijne bloedige vingeren tegen de deur gedrukt, zoodat het niet missen kon of bloedvlekken zouden hem het huis van den schuldige doen kennen. Zoo ras de eerste schemering van den morgenstond aanbrak ging hij op weg en - met verbazing en schrik kwam hij al spoedig tot de ontdekking, dat het bloedmerk gedrukt stond op de deur van 's Keizers Minister en boezemvriend, den magtigen Don diëgo garcia, Graaf van Orotava. Pijnlijke gewaarwordingen bestormden nu den armen Valenciaan. Spreken durfde hij niet; zwijgen kon hij niet. Na lang beraad kwam hij eindelijk tot het besluit om zijn hart te gaan ontlasten bij zijnen biechtvader, den Pater joachim arteaga, en zijn geweten te zuiveren van eene misdaad, die hij gedwongen bedreven had. Wel nooit werd een priester zoo met ontzetting vervuld bij het aanhooren van eene biecht, als thans het geval was met Pater arteaga. Want ook hij-zelf was in den jongstverloopen nacht, op dezelfde geheimzinnige wijze, naar dezelfde kamer gebragt en had daar de Sacramenten der stervenden toegediend aan dezelfde jonge dame. En nu ontdekte hij alzoo dat zij eene dochter was, door haar eigen vader ter dood verwezen, en dat die vader de man was naast den Keizer het hoogst in magt in het geheele rijk! Op 't verlies zijner eeuwige zaligheid werd aan gil cano verboden ooit of immer een woord van dit vreeselijke geheim te openbaren, terwijl de pater-zelf den Keizer | |
[pagina 117]
| |
met dit ongehoorde gruwelstuk bekend zou maken. Maar El Valenciano behoefde niet lang onder zijn geheim gebukt te gaan; want weinig uren nadat hij uit de biechtstoel was wedergekeerd, werden, door een gewelddadigen dood, zijne lippen voor eeuwig gesloten. Eerst den volgenden morgen kon Pater arteaga toegang tot den Keizer krijgen; en zijne ontzettende mededeelingen werden bevestigd door het berigt, dien morgen aan het paleis gekomen, dat Don diëgo garcia niet in den Staatsraad verschijnen kon, daar zijne eenige dochter plotseling was komen te overlijden. De Priester ging van het paleis regtstreeks naar de San-Salvador-kerk, om de Mis te doen. En toch was zijne openbaring reeds aan een ander bekend, die geen minuut te loor liet gaan tusschen het voornemen en het volbrengen van zijne wraak. Pater joachim arteaga werd, gelijk wij gezien hebben, aan het altaar-zelf, door het moordend staal getroffen. Om welke reden hij en gil cano aldus in het openbaar werden omgebragt, en waarom bij die moorden de naam van garci perez zoo luide onder de menigte werd geworpen, bleef voor elk een raadsel. En of de Keizer was ingelicht van het aandeel zijn zoons in de gepleegde gruwelen, en of hij dáárom de kennisgeving deed uitvaardigen, waarbij het uitspreken van den naam van garci perez werd verboden, weet niemand; maar zoo veel is zeker, dat nog den eigen dag, toen de Keizerlijke bekendmaking werd afgekondigd, de Graaf de orotava Madrid verliet, als ambassadeur bij het hof van Rome, het middelpunt van de kuiperijen en handelingen, welke destijds Europa beroerden. | |
III.Jaren gingen voorbij, en de voorvallen, die wij beschreven, waren reeds uit het geheugen geraakt, of, indien nog iemand er aan dacht, dan was het de getrouwe kronijkschrijver, of de naauwlettende oudheiddelver, die in zijne eenzaamheid, van de woelige tooneelen des alle- | |
[pagina 118]
| |
daagschen levens afgezonderd, zijne uitspanning, bezigheid en leering zoekt in eene ernstige studie der vervlogene tijden. Maria van Portugal stierf, nadat zij aan den Infant carlos het leven had geschonken; en haar weduwnaar filips trad in een tweeden echt met maria van Engeland. De Keizer, zijn vader, moede van de regering, verzadigd en wars van veroveringen en grootheid, deed afstand van het hooge bewind: - zijn Keizerlijke kroon droeg hij over aan zijnen broeder ferdinand; de kroon van Spanje schonk hij aan zijnen zoon filips, en zelf begaf hij zich in het klooster van San Geronimo de Yuste, om de overigen zijner levensdagen in godvruchtige afzondering door te brengon. De jonge Don carlos, uit het eerste huwelijk van filips gesproten, toonde de edelste hoedanigheden en aanleg zoo wel van hart als van hoofd te bezitten, welke een verstandig en edelaardig prins kunnen onderscheiden. Zoo wel in de openbare als in de meer bijzondere aangelegenheden zijns levens, betoonde hij eene mildheid van gevoelen, en verhevenheid van karakter, die een scherp kontrast opleverden tegen het karakter zijns vaders. Filips was andermaal weduwnaar; en bij den wapenstilstand van Cateau-Cambresis, in 1558, werd de hand van elizabeth van Frankrijk, toen bestemd om de gemalin te worden van zijnen zoon, en met dezen gelijk in jaren, aan den Koning-zelven geschonken; waardoor de hoop van Don carlos op deze echtvereeniging eensklaps vernietigd werd. Het lot, dat den Infant vervolgens trof, en de bijzonderheden daarmede gepaard, zijn in een geheimzinnig duister gehuld; maar zoo veel is zeker, dat filips een gruwelijk aandeel heeft gehad in het dooden van den beminden Prins. Sommigen willen, dat Don carlos werd ter dood gebragt, omdat de Koning in hem een medeminnaar dacht te zien. Anderen beweren, dat de Koning hem verdacht van verstandhouding met de hoofden der beweging in de Nederlanden, en de Inquisitie van die verdenking gebruik maakte om hem uit den weg te ruimen. | |
[pagina 119]
| |
Wien is het onbekend, wanneer hij geen vreemdeling is in de algemeen bekende historie dier dagen, dat het Heilig gerigt, anders gezegd de Inquisitie, een geweldigen invloed uitoefende op de denk- en handelwijze der Sparjaarden van alle rangen en standen? - De magt, welke het bezat; de vrees voor de bedekte en geheimzinnige middelen, waarvan het zich bediende; de indruk zijner verschrikkelijke auto's da fé; en het diep gewortelde godsdienstige bijgeloof der natie, werkten te zamen om het Heilig gerigt, het gansche rijk door, tot eene oppermagtige, alles beheerschende Instelling te verheffen. Over het algemeen kan men aannemen, dat de verrigtingen der Inquisitie, hoe dweepziek, gewelddadig en barbaarsch ook, gegrond waren op het begrip, dat zij de Kerk bevoordeelden en den Heere behaagden; maar er zijn ook tallooze gevallen, waarin het gezag en de magt der Inquisitie zijn misbruikt geworden, om persoonlijke wraakzucht te bevredigen. En ofschoon de teregtstellingen doorgaans plaats grepen met al den toestel van groote godsdienstige plegtigheid, zijn toch ook de gevallen niet te tellen, waarin het slagtoffer binnen de wanden des kerkers werd omgebragt, met eene geheimzinnigheid, niet minder ontzettend dan de openbaarheid der zoo beruchte geloofsdaden of auto's da fé. En nu vatten wij den draad van ons verhaal weder op. Don carlos, in zijnen kerker, in droefgeestige overpeinzingen over zijn lot verdiept, werd in zijne mijmeringen gestoord door het bezoek van den Prior van San Lorenzo, met wien hij, ofschoon die geestelijke maar zelden aan het hof kwam, bij toeval, persoonlijk was bekend geworden. De gevangene was eenigzins verwonderd toen hij den Prior zag binnentreden, maar toch scheen dit bezoek hem op te beuren. - Welkom, Eerwaarde vader! - sprak de Prins. - Het verblijdt mij u te zien binnentreden in dit treurig verblijf van het Heilige Gerigt! Daar ik uw godvruchtig karakter ken, twijfel ik niet, of uit uwe komst mag ik mij iets goeds voorspellen. Gij hebt gewis de magt, en uwe komst is mij een teeken, dat gij ook den wil hebt | |
[pagina 120]
| |
om de kluisters te slaken, waarin gij den Kroonprins van Spanje geklonken ziet. - Misschien, mijn zoon! ben ik in staat u goeden raad te geven, en daarom heb ik niet gerust eer ik de vergunning bekwam, om u te bezoeken. - Ik wil niet vragen hoe het u mogelijk is, deze kerkerdeuren te doen openen. Dat zij geopend zijn voor u alleen (want gij zijt de eerste die tot mij komt), overtuigt mij, dat gij invloed hebt bij het Heilige Gerigt, of, misschien, zelf er lid van zijt..... Hoe 't zij, ik smeek u, mij te zeggen, waar ik van beticht wordt; want mijn geweten beschuldigt mij van geenerlei misdaad. - Is het dan geen misdaad, te spotten met de Kerk, door de gruwelen der beeldstormers in Vlaanderen en Braband goed te keuren, met woorden van deelneming in het lot dier ellendigen? - Is het geen misdaad de ketterijen van den Saksischen monnik te begunstigen, aan de uitroeijing van welke uw grootvader, zegenrijker gedachtenis, al zijne krachten wijdde? - Men lastert mij, indien men mij toedicht, wat ik uit uwen mond verneem. Ik ben een getrouw en liefhebbend zoon van onze Heilige Kerk, en acht elken scheurmaker een vijand van der menschen eeuwige gelukzaligheid. Dit alleen is waarheid, dat ik den oorlog afkeur, die voor rekening der Inquisitie in de Nederlanden wordt gevoerd; want de misnoegden zullen uit de vervolgingen-zelve krachten putten, door welke een der schoonste bezittingen, voor altijd, van het Spaansche rijk zal worden afgescheurd. - Laak dien oorlog niet! De arm der liefde kastijdt de ligchamen der afvalligen, om hunne zielen te behouden. En aangenomen, dat gij een goed Katholiek zijt, zelfs dàn behooren uwe uitspraken over dien krijg, naar regt gestraft te worden. - Moet dan elk woord, elke lettergreep, niet gewogen op de schale der omzigtigheid, zoo streng worden opgenomen? En indien Don carlos iets sprak, dat niet volkomen overeenstemde met het belang der Kerk, zal hem dat niet vergeven worden door of om de magt van | |
[pagina 121]
| |
Koning filips, zijnen vader, die in hem den eenigen erfgenaam ziet van zijne kroon? - Had filips den wil, de magt zou hem ontbreken; maar had hij de magt, geloof niet dat hij u aan de uitspraak des Heiligen Gerigts zou willen onttrekken. Kent gij het ijverzuchtige, wraaklustige hart des Konings zoo weinig, dat gij hem in staat rekent, om den mantel zijner magt op uwe zwakheden te werpen? Ik zeg u: neen! Adel en volk beminnen Don carlos; - dat is uwen vader een dolk in het hart. Hij weet, hoe Spanje, onder zijn looden schepter gebukt, verlangend uitziet naar een menschlievender en milder bestuur, dat het verwacht, als eenmaal de zoon den vader zal hebben vervangen; en hij vreest, dat die zoon even ongeduldig is naar het oogenblik, waarop het bewind in zijne handen zal overgaan, als hij-zelf ongeduldig was om het over te nemen van zijnen vader. Terwijl de Prior sprak werd carlos bleek als een lijk, en hij staarde den monnik aan met een paar oogen, die de levendigste verwondering te kennen gaven; maar toch schenen te zeggen: dat hij zóó zijnen vader zou hebben beoordeeld, indien het ooit in zijn gemoed had kunnen opkomen, een oordeel over 's Konings karakter op te maken. Er zijn gewaarwordingen, die men gaarne zoude verloochenen, en waarvan men schrikt, wanneer zij in woorden worden verzinnelijkt; maar die toch op den bodem van het hart den grondtoon der waarheid doen trillen. - De taal, - riep carlos eindelijk uit, - die gij u omtrent den Koning, mijnen vader, veroorlooft, is beleedigend en strafbaar in mijne ooren: ik kan, ik wil er niet naar luisteren; het verfoeijelijk denkbeeld, dat uwe woorden bestemd zijn in mij te doen oprijzen, kan, mag, wil ik niet huisvesten in mijne ziel. - Ongelukkige! gij weet niet wat filips u te laste legt, of gij zijt de grootste van alle huichelaren. Elizabeth van Frankrijk..... gij ontroert? - Welnu, wat heeft Don carlos te antwoorden omtrent de jonge Koningin? Zwelt haar boezem niet hooger, slaan hare | |
[pagina 122]
| |
polsen niet sneller, als haar blik den uwen ontmoet? - Welk vader zou in zijn eigen zoon een medeminnaar dulden? - Gij spreekt logentaal; gevloekte logentaal! Uwe vermoedens zijn even zoo afschuwelijk voor mijn gevoel, als strijdig met de waarheid. Ga weg van mij! Wat ge moogt zijn - een werktuig des Konings of van het Heilige Gerigt! Ik verfoei uwe lasteringen; de taal des duivels is niet in staat mijne onschuld te bezoedelen of mijne deugd te doen wankelen! Satan! ga weg van mij! Zoo ver mogelijk trad carlos, terwijl hij sprak, achteruit, alsof hij een adder ontweek. Ook in het binnenste van den Prior schenen hevige aandoeningen te woeden. Hij trok ziju kap digter over het aangezigt, en zweeg eeu geruime poos, met zich-zelven in strijd over hetgeen hem te doen stond. Eindelijk naderde hij den Prins, en op een vaderlijk weemoedigen, medelijdenden toon sprak hij hem aan: - De tijd snelt voort, Don carlos van Spanje! en ik moet de taak volbrengen, die mij op de aarde te volbrengen is opgelegd. Niet om u bekentenissen af te persen kwam ik hier; niet om u met verontwaardiging te vervullen; niet om u met woorden te martelen, die beleedigend zijn voor mij-zelven - voor niets van dat alles sta ik hier; maar uw vonnis is geveld. Nu ik getuige was van uw edel gedrag, wenschte ik dat het anders ware; maar wij ziju een spel der omstandigheden; werktuigen in de hand van eene magt, boven het bereik van den mensch; en gij zult uw lot ondergaan, mannelijk en vast, gelijk het een Spanjaard betaamt. Dou carlos! - gij zijt veroordeeld om te sterven; en, ofschoon mijn ambt mij zulke pligten niet oplegt, wil ik-zelf u in staat stellen om u vooraf met den hemel te verzoenen. Ik kwam tot u als een dienstknecht des kruises, ter voorbereiding voor de eeuwigheid! Carlos was door zijne langdurige gevangenschap verzwakt. Niet in staat zich lang op de been te houden, was hij op een gestoelte neêrgezegen; maar toen hem | |
[pagina 123]
| |
deze aanzegging van den Prior in de ooren klonk, spande hij al zijne krachten in, en rees overeind met bedaardheid en kalmte, den glans der onschuld op het verbleekt gelaat, en vorstelijke waardigheid in zijne houding. - Ik dank u, Eerwaarde vader! - sprak hij. - Ofschoon mijn geweten rein is van de misdaden, om welke ik veroordeeld word, ben ik toch slechts een arm zondaar, wiens beste daden zelfs zóó onvolmaakt zijn, dat ze niet veel beter zijn dan de zonden. God vergunt aan een deel zijner schepselen op de aarde te toeven, tot zij zich een onsterfelijken naam hebben gemaakt, en door hunne goede werken aanspraak op de zaligheid hebben verworven. Anderen neemt Hij weg in de lente des levens, eer de bloesem der deugd den tijd heeft gehad om te zwellen tot eene Hem welbehagelijke vrucht. Ik had gehoopt, dat de Tweede karel, zoo hij den Eersten al niet evenaarde in krijgsroem en uitgestrektheid van magt, dan toch zou hebben mogen bijdragen tot het geluk en den voorspoed van zijn volk. Maar het behaagt Hem anders, en Hij is de Heer van leven en dood: niet mijn wil maar Zijn wil geschiede! - Het is u beter zóó; veel beter zóó. - antwoordde de Prior. - Het bloed der jeugd bruist door uwe aderen, en hoopvol ligt het leven voor uwen blik, als gij dien in de toekomst werpt; maar ik, die de aardsche grootheid ken, ik verklaar u, hoe dieper men uit den beker van menschelijke magt en aanzien drinkt, des te meer wordt men overtuigd van de nietigheid van het aardsche. Hadt gij roem willen zoeken op het oorlogsveld? - Gelijk hannibal, om bedrogen te worden met een tijdperk van triomf, en, na een lang leven aan de verdediging des vaderlands gewijd, in ellendige ballingschap te sterven? - Gelijk karel, om geluk te vinden in het schitterschoon der krijgsbedrijven, maar wanneer alles gewonnen is, alles van u te werpen met afkeer en walging? - Of hadt gij onvergankelijke lauweren willen behalen langs den weg van een zegenrijken vrede? om uwe beste daden te hooren belasteren; uw minste misslagen te zien vergrooten tot misdaden; in uwe trouw- | |
[pagina 124]
| |
ste vrienden uwe snoodste en laaghartigste vijanden te leeren kennen; of de liefde, die uw leven verheerlijkte met zielsgenot, vóór den tijd te zien uitdooven door de hand des doods?..... Onderwerp u aan uw lot, mijn zoon! en wees bereid te sterven; niet alleen omdat het Gods wil is: maar ook omdat het 't beste is dat aldus de wille Gods zoude zijn! Carlos boog zich voor den Prior op de knieën neder ter biecht, en ontving de Sacramenten der stervenden. Toen de Prior de gevangenis verliet, bleef de Prins geheel verzonken in gebeden; maar naauwelijks zweeg het somber geluid van des monniks voetstappen, of Don carlos werd getroffen door een dolksteek, die, bijna zonder pijn, een einde maakte aan zijn leven, eer hij had kunnen zien, wie hem dien dolk in het hart boorde, en zonder dat hij zich zou hebben kunnen verdedigen, al had hij zulks gewild. Zijn lijk werd door de dienaren van het Heilig Gerigt naar het paleis overgebragt, om te worden bijgezet in de Koninklijke gewelven van het Escuriaal. | |
IV.De onnatuurlijke vader - nadat hij, uit jaloezij over den roem en de mannelijke schoonheid van zijnen zoon, diens dood bevolen of voor het minst toegelaten had - was wreed genoeg om een blik te komen werpen op het nog warme lijk van den edelen Prins, maar vreeselijke gewaarwordingen beroerden zijne ziel, toen hij het moordtuig aanschouwde, dat nog diep in het hart van zijn slagtoffer stak. Zijne zenuwen werden er zoo hevig door geschokt, dat hij half waanzinnig in zijne bijzondere bidkapel terugkwam en zich dáár in eenzaamheid opsloot. Nu dacht hij aan de schitterende hoedanigheden van Don carlos; aan den indruk van zijn dood op het volk; en - aan het Opperwezen, even regtvaardig als genadig, even gestreng als barmhartig. Die gedachten vlogen filips door de ziel, en werktuigelijk wierp hij zich aan de voeten van een Madonna- | |
[pagina 125]
| |
beeld; met gesloten oogen en gevouwen handen zocht hij rust voor zijn geweten, in een gebed, telkens door jammerkreeten afgebroken. Plotseling echter rees hij verschrikt overeinde; want achter hem sprak eene hoonende stem. - Ligt filips van Spanje nu, als een zondaar van gemeen allooi, in het stof? In hevigen schrik sloeg de Koning de hand aan zijn dolk om den indringer voor zijne vermetelheid te straffen; maar toen hij omzag stond de Prior van San Lorenzo voor hem, onbewegelijk, met de armen over elkander geslagen, zonder iets in zijne houding dat eerbied, veel minder vrees verriedt. - Wat doet gij hier? - vroeg de Koning. - Ik kom getuige zijn van uw te laat beronw. Al konden uwe tranen de dooden weder opwekken, dan zonden ze toch niet de lange lijst uwer misdaden kunnen reinwisschen, die met elk uur van uw leven zwarter werd. Filips stond als vernietigd, en durfde den Prior niet aanzien. Na eene poos zwijgens riep hij uit. - Denk aan mijne smarten over den dood van mijn zoon; aan den vloek, dien de wereld over mij zal uitspreken, en dien het nakroost zal hechten aan mijne gedachtenis. o, Ik smeek u: help mij met den hemel verzoenen, en vrede verwerven in mijne ziel! - Verzoening met den hemel? Vrede in uwe ziel? - Herinner u catalina! uwe bedrogen, vermoorde gemalin! Waar was vrede voor haar vader, door de onverbiddelijke wetten der eer gedoemd, om het slagtoffer uwer listen van zich te scheiden door den dood? Filips staarde den Prior aan en gevoelde eene ijskoude siddering door al zijne aderen. - Gij wist, - vervolgde de Prior statig, - het hoogste goed van diëgo garcia was de eer, en na haar hem 't dierbaarst zijne gade en dochter! - En toch bedroogt gij dat kind, hem dierbaar als het licht zijner oogen, en dwongt hem haar te dooden, tot redding van hare en zijne eer. - Maar dat wist gij niet, Don filips van | |
[pagina 126]
| |
Spanje, dat gij u-zelven door die misdaad een wreeker verwekken zoudt, die u vervolgen zou tot het einde. Thans, Koning van Spanje! hebt gij uw loon. De Koning stond geslingerd door wroeging en verbazing. - Het is dan waar, - riep hij uit, - Don diëgo heeft zich van gil cano bediend om zijner dochter eene ader te doen openen? - en daarna den Valenciaan vermoord in zijne woning, en den Priester aan het altaar, om de getuigen van zijne misdaad te vernietigen? - Donna catalina bragt, door tusschenkomst van haren vader, uit vrijen wil, haar leven ten offer aan de eer. Oordeel beter over den Graaf de orotava, Koning filips! - Gil cano en joachim arteaga zijn gevallen als veroordeelden van het Heilige Gerigt - de eerste als een der bekeering weder afvallige Jood, de andere als een heimelijk aanhanger der ketterijen van luther. Het gebeurde met orotava heeft de uitvoering hunner vonnissen slechts verhaast. - Maar de naam van garci perez, onder de menigte geworpen en in ondoordringbaar duister gehuld? De dolk, zoo wonderbaar voor alle nasporingen verdwenen? - Speel niet met uw geweten, Koning filips! Tot uwe bedreiging alleen werd de ‘wraak van garci perez’ zoo luide verkondigd. Wisten gij en de Keizer, uw vader, dan niet, dat garci perez een naam was, door den Graaf de orotava voor een tijd aangenomen in de sierras der Nieuwe Wereld, en in de gebergten der Alpujarras, waar hij een bloedvijand naspoorde? - Tot u alleen werd die naam gerigt, en gij verstondt dien, en beefdet. Herinner u, wat gij gedaan hebt, om den Graaf de orotava uit den weg te ruimen! - Vergif en staal, niets hebt gij onbeproefd gelaten; maar te vergeefs. Herdenk uwe woede, toen eindelijk de regering in uwe handen overging; maar gij tevens vernaamt, dat de man dien gij vreesdet, verdwenen was uit uw bereik, om des te vreeselijker te leven in uw geweten! Er ging een pijnlijk licht op in de ziel van filips, en met eene gesmoorde stem vroeg hij: | |
[pagina 127]
| |
- Maar de dolk? De Prior haalde met plegtigen ernst een dolk van onder zijn kleed te voorschijn, en kustte eerbiedig het christus-hoofd van het gevest. Toen hief hij dien omhoog voor de oogen van den verbleekten Monarch, en sprak: - Hier is hij. Dit kleine wapen heeft mij belangrijke diensten bewezen. Het redde mijn leven op de brug van Garello, toen de vuist van een woesten Normandiër mij de keel dreigde digt te wringen; het trof mijn vijand gaspar de pimentel in zijn eerloos hart; het strafte den afval van gil cano, en de geheime ketterijën van den Priester van San Salvador; en nu rookt het nog van het bloed des laatsten en grootsten zijner slagtoffers: het bloed van uwen zoon. Terwijl de Prior sprak, was filips op een stoel neêrgezegen; de krampachtige trekking zijner gelaatsvezelen, zijne verwilderde oogen, die bijna uit hunne holen puilden, zijne sidderende ledematen, alles verried den vreeselijken storm, die in zijn binnenste woede; terwijl hij met zigtbaren angst verbeidde, wat de monnik nog verder zou zeggen, en op nieuw de hand aan zijn eigen dolk sloeg, als om zich te verdedigen. Maar de Prior wierp den dolk voor des Konings voeten, en ging voort. - Vrees niet voor uw ellendig leven! Meer dan eens, wanneer gij, even als nu, in mijne magt waart zonder dat te weten, ben ik in de verzoeking geweest om uw verraderlijk hart te doorstooten; maar ik spaarde u voor grooter en folterender straf; ik wilde, dat gij zoudt leven, zoo als ik leef: moordenaar van uw kind; met een adder van wroeging in het geweten, die elke levensvreugde doorknaagt. Hoor mij nu geheel, gij, Koning van Spanje! hoor mij aan, zeg ik u! - Don carlos stierf onschuldig. Er was niets schuldigs aan hem, dan dat hij de zoon was van zulk eenen vader. - Hij is gestorven op uwen last, moordenaar van uwen zoon! - maar omdat ik het zoo gewild heb; omdat ik het daarheen geleid heb, dat gij zóó ver komen zoudt: want op die | |
[pagina 128]
| |
wijs alleen waart gij te straffen, voor het dwingen eens vaders tot het dooden van zijn kind. - Wurgëngel! Duivel! wie zijt gij! - riep de Koning in wanhoop uit. - Wie ik ben? - hervatte de Prior. - Herkent ge mij nòg niet aan mijne wraak? - Zie mij aan! Als het lijden niet al mijne trekken heeft uitgewischt, zult gij dan weten, dat de afstand tusschen u, Koning van Spanje! en den Graaf de orotava op heden vernietigd is door hunne gelijkheid in kindermoord! - Waartoe zou ik mij langer verbergen? Ik droeg het leven, om éénmaal de zoete voldoening te smaken der volheid van mijne wraak. Thans is mijne taak volbragt, en de dood zal mij onverschrokken vinden, gelijk hij mij vond op het slagveld. Het eenig geluk, dat ik op de aarde najoeg, heb ik bereikt; want er ontbreekt niets meer aan de wraak van garci perez! Dit zeggende wierp hij zijn kap achterover en filips aanschouwde het gelaat van den Graaf de orotava, met al de teekenen van ouderdom en lijden, maar fier en edel van uitdrukking als altijd, en met een blik zoo doordringend en fel, dat de Koning zijn gelaat met de beide handen bedekte, en, onder het slaken van een gil, bewusteloos nederstortte. Toen zijne dienaren, op het hooren van dien gil toegesneld, hem hadden bijgebragt, staarde hij wild en angstig rond; maar werd geene andere gezigten gewaar, dan van zijne vertrouwde kamerbedienden. De stralen der morgenzon schenen door de vensters en vielen zoo verkwikkend op zijne gestalte, dat hij zich reeds begon te verblijden met de gedachte, dat al het gebeurde slechts het goochelspel ware geweest van een benaauwenden droom; toen hij met siddering den dolk gewaar werd, dien de Prior voor zijne voeten had nedergeworpen. Op welk eene wijze Don diëgo in de kapel was gekomen, en hoe hij die weder verlaten had, bleef den Koning nog jaren lang een raadsel, totdat er, eindelijk, bij eene vertimmering, eene geheime gang werd ontdekt, van welke een der schilderijen de deur was. Evenzoo vernam de Koning eerst lang na het gebeurde, wat | |
[pagina 129]
| |
er van den Graaf de orotava was geworden. Hij had de wijk genomen naar Italië, en daar, onder een aangenomen naam, de waardigheid bekleed van Generaal van de Orde der Dominikanen. Op zijn sterfbed had hij verzocht, dat, door den Kardinaal-Legaat bij het Spaansche Hof, een verzegeld dokument aan Koning filips mogt worden overgemaakt, hetwelk hij deed voorkomen als zijn uiterste wil, maar dat niets anders bevatte dan de mededeeling van deze bijzonderheden. Zijn geheele volgende leven door werd filips (de Tweede) gefolterd door de knagingen van zijn rusteloos geweten; nimmer keerde de vrede weêr in het gemoed van den Koning, die even gehaat was bij zijn leven als hij verfoeid werd na zijnen dood; en niemand voorzeker zou in de plaats hebben willen staan van hem, die zelf, op zijn sterfbed, uitriep: ‘dat het hem beter ware geweest schaapherder te zijn, dan Koning van Spanje’. |
|