Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1851
(1851)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 45]
| |
Mengelwerk.Het geslacht van Hoogstraten.
| |
[pagina 46]
| |
Daar kon hy 't Vorstlyk' valkenberg
Zelf met zyn duystre lier bekoren'
En de A na zyn zwanenzang
Doen luystren heele dagen lang.’Ga naar voetnoot(151)
Zijn gezangen bragten hem in kennis met pieter nuyts, officier der vrijheid Etten, Leur en Sprundel, wiens Bredasche Clio hem eenigen naam onder de toenmalige dichters had verworven. Te Gouda, waar hij zich eenige jaren later vestigde, ontmoette hij van der schelling, westerhovius, cincq, zeebergen, nieuwkerk, walvis, van someren, kempher, alle min of meer bekende dichters en oudheidkundigen, die hem met jubelzangen aan de boorden van den IJssel verwelkomden. Welk een ambt hoogstraten bekleedde, is mij niet gebleken; veel tijd en zorg moet echter aan de waarneming er van niet verbonden zijn geweest, wijl hij anders zoo veel niet had kunnen schrijven, vertalen en dichten. Elke gelegenheid greep hij aan om te zingen. Geen landelijk, stedelijk of huiselijk voorval, dat hem niet naar de lier deed grijpen. Al wat Gouda door geboorte, schoonheid, kunst of wetenschap bezat, wijdde hij zijn liederen. Bij elk vreugdefeest hief hij jubelzangen aan, bij elk lijk stortte hij weeklagten uit; gezwollen waren zijn lof- en klink-, scherp zijn spot- en hekeldichten, talloos zijn Geest-, Zedezangen en Zielezugten, maar vooral de lof- en eeredichten, die hij zijne kunstbroeders toeheiligde, en die ook overbeke, angelkot, de haes, lescailje, zeeus, herenberg, buisero, boon van engelandt, om eenigen te noemen, de hand aan het wierookvat deden slaan ....‘en op klinkende schalmeyen
's zangers roem en lof verbreyen
tot het dreunde in Euroop.’Ga naar voetnoot(152)
| |
[pagina 47]
| |
Hij bezong het Leven van den grooten Apostel paulus,Ga naar voetnoot(153) de Zegepraal der Goddelyke Liefde,Ga naar voetnoot(154) vervaardigde Minnezangen,Ga naar voetnoot(155) Geestelyke gezangen,Ga naar voetnoot(156) Klinkdigten,Ga naar voetnoot(157) Zinneprenten,Ga naar voetnoot(158) Zinryke fabelen,Ga naar voetnoot(159) begroette Parnas aan de Waal,Ga naar voetnoot(160) gaf een Afsetsel van de Republiek Venetiën,Ga naar voetnoot(161) vlocht een Stedekroon der stemmende steden in Holland, en vervaardigde een Spiegel der schoone Courtisane,Ga naar voetnoot(162) benevens een menigte Treur-, | |
[pagina 48]
| |
Toneel, Klucht- en Tafelspelen.Ga naar voetnoot(163) Al deze bundels doen hoogstraten als een kunstgenootschappelijk dichter kennen, en schoon bidlooGa naar voetnoot(164) hem waardig keurde, ‘met een kranz van dank- en lofgezangen versierd te worden’, versteeghGa naar voetnoot(165) hem aan vondel gelijkstelde, wij aarzelen niet hem verre beneden zijn' broeder te plaatsen. Zijn paulus is niet meer dan berijmd proza, zijn stichtelijke liederen zijn zonder verheffing, en hoe hooger zijn jaren klommen, hoe meer zijn poëzij in waarde daalde. In zijne jeugd, toen hij aan de Merwe en de A zong, sloeg hij fiksche toonen aan. Roerend, eenvoudig schoon is zijn gedicht op het overlijden van zijn driejarig dochtertje dina 1687.Ga naar voetnoot(166) ‘Vaders vreugd, en Grootvaars troost
Ons alleenig bygebleven,
Dina gaat ge ons ook begeven
| |
[pagina 49]
| |
Die, gelyk de zonne in 't oost
Nau gerezen, hare stralen
Gaat in 't westen onderhalen!
Wat is schoonheyt, wat is jeugd
In 't vergankelyk bederven!
Wat hier leeft yld na 't versterven,
o Bedriechelyke vreugd!
Nauw begint ge ons te verblyden
Of gy wekt ons bitter lyden.
Ras verwelkte lentebloem!
Roosje naulyx opgeloken,
Was uw steeltje niet gebroken
'k Zag als aller rozen roem
Als het puyk der lentebloemen
Uwen glans van yder roemen.
Maar de dood op het sieraad
Van uw lief gelaat gebeten
Heeft dien roem ter neer gesmeten,
In haar moordzugt onverzaad.
Als haar zeysse raakt aan 't woeden
Valt al wat hier wast ten goede.
Dog schoon zy u veld ter neer
Roosje midden in de doornen
Opgewassen, Gods verkoornen
Vallen dus tot 's hemels eer,
Om uit dit verwelklijk bloejen
Onvergankelyk te groejen.
By die rozen schoone bloem!
Nu gy ons tog moet begeven
Staat uw luyster te herleven
Tot der zalige Englen roem,
Zoo herleeft gy hier verloren
Uit uw sterven als herboren.
Leef daar, zalig zieltje, leef
In het eyndeloos verblyden
Vry van met het vlees te strijden
Daar zoo menig onder bleef.
Is uw uurglas afgeloopen?
Hier op aarde is niets te hopen.’
| |
[pagina 50]
| |
Sommige zijner bijschriften verdienen eene plaats in elke bloemlezing onzer vaderlandsche dichters: Op de afbeelding der vertrede armoede.Ga naar voetnoot(167)
‘Hoe bitter de Armoed is
Toond Rykaart aan zyn disch
Gevleyd en aangebeden,
Bewierookt als een God;
Daar elk met de armen spot
En dus de smart vergroot van hun ellendigheden.’
Armoede blyft onder.Ga naar voetnoot(168)
‘Zy komen hier niet ligt tot staat of mogentheden
Wier deugden, door den last van de armoe neergetreden,
Verdonkert blyven. Gelt, der werreltlingen vreugd,
Schenkt zyn bezitters nu de wysheit en de deugd.’
Geldeloosheyd moedeloosheyt.
‘Ellendig is hy, wien het gelt ontbreekt.
Een armen hals is overal vol vreezen.
Hoe groot een hart hem in den boezem steekt,
Hy zal, uit schroom, altyt kleynhartig wezen.’
De deugd ontaert wel eens.
‘Het volgt juist niet altyt, dat ook de kindren groejen
In de eyge deugden, daar hunne ouders hier in bloejen.
't Gebeurt ligt, dat een telg die van de vromen kwam,
Door schelmery ontaart van zynen eersten stam.’
Andere wedijveren met die van zijn' broeder: Op de afbeelding van zyn koninklyke majesteyt van Groot Brittanje met het overgaan van namen.Ga naar voetnoot(169)
‘Brittanje! zie uw held, uw ryksverlosser hier,
Met geene kroon gehuld vol diamante stralen,
| |
[pagina 51]
| |
Maar in het blinkend staal; gelyk hy vol van vier
Gewoon is zyn triomf op 's vyands grond te halen.
Louis, waar mard uw heir? 't onneembaar Namen buigt
Voor willems legerbyl, met vestingen en schansen,
Daar hondert duizend man van uw verlies getuigt,
En wy den Haagsen Mars met lauren vast bekransen.
Zoo dappre Vorst, steek dus uw stagzwaard in de scheê!
Zoo zien wy Neêrland haast in een gewenste vrê.’
Op de afbeelding van den graaf van Athlone en den heer van 's Gravenmoer.Ga naar voetnoot(170)
‘Hier toont de kunst twee helden naar het leven,
Twee helden, meer dan duizend man te veld,
Uit edle zugt tot glori heengedreven
Daar wilhelm nu drie Ryken heeft hersteld.
Geen nood dat hun de Nyd ooit aan zal bassen,
Voor welkers moed heel Neêrland viel te kleen.
Zy moesten zelf 't geweld ontharrenassen,
Daar Ierland en Brittanje om 't kroonregt streên.
Vraagt iemand, wat hun dus den vorst doet noopen?
Zy zien door hem een nieuwe werrelt open.’
Op de afbeelding van Maria Stuart koningin van Engeland.Ga naar voetnoot(171)
‘Al pronkt dit schoone hoofd daar Majesteit uit straalt
Met paerlen ryk van glans als schitterende zonnen:
Vorstin maria word aldus niet afgemaalt:
Haar zuyvre deugd heeft haar een ryker kroon gewonnen,
Dit 's maar de schaduw van dat dierbare kleynood,
Dat heel Europa hielp aan 't schreyen door haar dood.’
Doch jan van hoogstraten was niet alleen dichter maar ook beoefenaar der Nederduitsche taal, die hij, volgens huydecoper, grondig verstond. Hij stierf in 1756. Vele kunstbroeders volgden zijn lijk naar de groeve en beweenden zijn verlies in treurdichten, alle in den smaak van die, welke hij zelf gewoon was geweest bij sterf- | |
[pagina 52]
| |
gevallen te ontboezemen. HoubrakenGa naar voetnoot(172) en aëtesGa naar voetnoot(173) schilderden zijne beeldtenis. Zijn vrienden kempher en cornelis van bracht plaatsten er bijschriften onder. Hij zelf schreef deze regels voor zijn portret door aëtes: ‘Aëtes! zoekt gy my, na 't leven af te malen.
En in dezelve schets uw geest en vlugge hand,
Opdat, wanneer de dood myn ligchaam komt te halen,
Ik myne vrienden blyve altyd in 't hart geplant?
Gy zult, zoo wel als ik, dan op de tongen zweven!
Vraagt gy waarom? Uw kunst kan de eeuwen overleven!’
Zijne echtgenoote geertrui van der hagen,Ga naar voetnoot(174) had hem zes kinderenGa naar voetnoot(175) geschonken, waaronder samuël, die het land als kapitein ter zee met roem diende, en in de Jaarboeken der GeschiedenisGa naar voetnoot(176) en in de GedichtenGa naar voetnoot(177) van zijn vader leeft, en françois in 1689 | |
[pagina 53]
| |
te Dordrecht geboren, die achtereenvolgende de ambten bekleed heeft van secretaris van IJsselstein, heemraad van den Overwaard, wegens de baronnie van Liesvelt, van substituut Drossaard en schout der stede van Nieuwpoort; van stadhouder en registermeester van de Leenen der baronnie van Liesvelt; sedert 1743 van secretaris,Ga naar voetnoot(178) vervolgens (1744) van raad in de vroedschap en eindelijk van BurgemeesterGa naar voetnoot(179) te Oudewater. Burgemeester hoogstraten was een der uitstekendste regenten van zijn tijd, ‘een vurig liefhebber van zijn vaderland, regtvaardig en buitengemeen verlicht’; ‘een man van een ijzeren wil’, ‘onbeteuterden moed’, ‘met het hart op de tong’. Daarvan heeft hij gedurende geheel zijn leven blijken gegeven; maar vooral bij gelegenheid, dat de Luthersche predikant van Woerden aan Burgemeesteren van Oudewater verzocht had, dat het hem vergund mogt worden voor zijne geloofsgenooten, in het regiment van den kolonel tysot van patot, dat toen te Oudewater lag, in de publieke kerk (wanneer in dezelve geen dienst gedaan werd) te mogen prediken en het H. Avondmaal bedienen; eene vraag, die de hevigste oneenigheden ten gevolge had.Ga naar voetnoot(180) Van zijn opregtheid, moed en regtvaardigheid is ook zijn aanspraak tot de commissarissen, door den Prins (1750) naar Oudewater gezonden, om de geschillen tusschen de regeringsleden te onderzoeken,Ga naar voetnoot(181) een bewijs, en noch bedreigingen, noch beloften konden hem weerhouden, om deze Heeren de misbruiken ‘in het stuk der regering, politie en finantie dier stad ingeslopen’ mede te deelen. Niet te verwonderen, dat de Prins, bij de verandering van den magistraat, hem wederom verkoos. Nog wordt te Oudewater van burgemeester hoogstraten, van zijne deftigheid en milddadigheid (vond men in zijn tijd een gouden rijder in de kerkcollecte, dan wist men | |
[pagina 54]
| |
altijd, dat die van burgemeester hoogstraten gekomen was) en de buitengewone plegtigheid zijner begrafenis gesproken. Hij beoefende ook (en welk een hoogstraten deed zulks niet?) de Nederduitsche poëzij. Mogen wij de dichters, die bij zijn overlijden (25 van Sprokkelmaand 1760) lijkzangen aanhieven en grafschriften vervaardigden,Ga naar voetnoot(182) gelooven, dan moet apollo op Parnas hem een eerzuil gesticht en met eigen hand daarop geschreven hebben: ‘Hoogstraten's naam zal tot de laatste tyden leven.’ Weinige proeven van zijn talent zijn tot het nageslacht overgebragt,Ga naar voetnoot(183) waartoe zijne overzetting van verschillende stukken uit horatius niet behoort. Hij was grooter regent dan dichter. Mr. johan hugo van strijen, bailluw van Oudewater, vervaardigde hem het volgende grafschrift: ‘Hier rust hoogstraten, de eer en lust der zanggodinnen,
Die langs het glansryk spoor van zyn beroemd Geslacht,
De steilte had bereikt van Pindus groene tinnen,
En zong op Flaccus trant, vol vier en zwier en kracht.
't Grys Oudewater zal, vol danks, zyn heugnis vieren.
Werd ooit vernuft en deugd met dankbaarheid beloond;
Hem vlecht Apol geen krans van heilige laurieren,
Maar heeft 's Mans beeltenis met hemelsch licht gekroond.’
Beter is dat van zijn zoon jan willem van hoogstraten, op zijn grafsteen gehouwen: ‘Rust hier, o vader! die naast God,
De bron waart van myn tydlyk leven:
Uw stervlyk deel verblyv' hier, tot
De jongste dag u 't heil zal geven
| |
[pagina 55]
| |
‘Om voor des Opper-rechters troon,
Bevryd van vreeze, te verschynen,
Daar 't bitter lyden van zyn Zoon
Den nacht der zonden doet verdwynen.’
‘Vergun my Hemel Majesteyt!
Dat ik hem, dien ik teêr beminde,
In een volzalige eeuwigheid
By de Eng'lenreyen wedervinde!’
Deze begaafde jongeling was zijn tweede zoonGa naar voetnoot(184) bij wilhelmina de wildt,Ga naar voetnoot(185) in 1772 te Schoonhoven geboren. Hij werd aan de Utrechtsche hoogeschool tot een regtsgeleerde gevormd en verliet haar 30 Junij 1746 na openlijk verdedigd te hebben zijn Dissertatio de differentiis jus inter antiquum novum et hodiernum circa actionis editionem, litis contestationem et libelli emendationem atqui mutationem. Hij begon zijn' loopbaan als secretaris van IJsselstein en eindigde haar als Raadsheer in het hof van Holland, Zeeland en Westvriesland,Ga naar voetnoot(186) en werd heer van Heikop en Boeikop. Hoe hoog zijn dichterlijk talent bij zijne vrienden stond aangeschreven, kunnen deze regels van joan van strijen getuigen: ‘Hoogstraten, puik van Febus zonen,
Waarmeê kroont u myn lang gedicht?
Die door uw zang 't Heelal verplicht,
U passen geene lauer kroonen,
U past een kroon van sterrevier.’
Welk een blos moet jan willem bij het lezen dezer vleitaal over het aangezigt zijn gevlogen? Timmerman | |
[pagina 56]
| |
maakte het niet minder grof, toen hij zelfs zijn Dissertatio ‘bladeren met diamant, met paerlen en saphieren bezaaid’ noemde.... doch hij was een vriend en een Heerenzoon, en dat beteekende in die dagen heel wat. Uitgenomen het hartelijke gedichtje hier boven, kennen wij niets van dezen hoogstraten. Hij stierf in 1770 en liet bij zijne echtgenoot maria johanna terwenGa naar voetnoot(187) negen kinderenGa naar voetnoot(188) na. Tot deze behoorde samuël, geb. 1756, heer van Heikop en Boeikop, oud-raad in de Vroedschap van Rotterdam, lid van het Staatsbewind, die in 1813, vóór de komst van den Erfprins, zich te zamen met den oud-burgemeester jean françois van hogendorp op de puije van het stadhuis te Rotterdam met inééngeslagen handen voor de verrukte menigte vertoonde, die in die optreding de type van hetgeen aanstaande was - de verbroedering van partijen - aanschouwde.Ga naar voetnoot(189) Wel is het mij niet gebleken, dat samuël zelf dichter is geweest; maar toch dat hij een voorstander van kunsten en wetenschappen was. Het Rotterdamsch Dicht- en Letterlievend Genootschap, onder de zinspreuk: Studio scientiarum genetrix, verkoos hem tot beschermheer en bood hem bij gelegenheid van het overlijden zijner eerste gade (jozina | |
[pagina 57]
| |
catharina meyners, 11 Nov. 1793Ga naar voetnoot(190)) een door één van deszelfs leden vervaardigden lijkzang aan. Hij overleefde zijne tweede gemalin anna elizabeth hoffman, in 1828 gestorven, nog twee jaren.Ga naar voetnoot(191) Zijn broeder Mr. françois, geb. in 1773, studeerde te Leyden en verdedigde aldaar onder hendrik albert schultens een Dissertatio de Abdicatione. Hij is geweest in de stedelijke regering van Haarlem en in het landdrostambt van het Noorderkwartier van Holland. Later werd hij door lodewijk napoleon benoemd tot Hoofdofficier te 's Hage, en door Keizer napoleon, in Febr. 1811, tot president van het tribunaal te Rotterdam. Nog kort vóór zijn dood verklaarde de advocaat van reesema, dat de Rotterdamsche regtbank, na den heer f. van hoogstraten, nooit meer een voorzitter hem gelijk gehad had. Hij is letterlijk onder den druk van zijn arbeid (10 Aug. 1813) bezweken. Hij liet bij zijn echtgenoote margaretha louisa copes van hasselt vier zonen en eene dochter na, die allen in leven zijn.Ga naar voetnoot(192) Ook pieter van hoogstraten, een andere zoon van jan willem, geboren 1764, heeft van zich laten spreken. Hij werd in 1787 op een Dissertatio de bonorum publicatione, tot Doctor in de beide regten bevorderd. Na den val van 't Huis van oranje bleef hij buiten betrekking, doch werd bij de oprigting van den Raad der stad 's Gravenhage tot lid daarvan benoemd. Hij overleed in 1832, na eenige jaren te voren voor zijne betrekking bij de stedelijke regering te hebben bedankt. Hij is de schrijver van De ware vrienden van Vaderland en Oranje (1817). Na jan willem weet ik niet, dat er afstammelingen | |
[pagina 58]
| |
van françois geweest zijn, die zich als beoefenaars der schoone kunsten onderscheiden hebben; doch aan beschermers van dezelve heeft het niet ontbroken en ontbreekt het nog niet. Er leefden in de XVIde en XVIIde eeuw anderen, die den naam van hoogstraten voerden en penseel en dichtpen hanteerden. Zoo leefde te Mechelen de rederijker peter lodewijk van hoogstraten, facteur der kamer de Peoene, vervaardiger van refereynen en clinckdichten.Ga naar voetnoot(193) Te 's Hage ontmoet men in de XVIIIde eeuw den kunstschilder abraham van hoogstraten, leerling van daniël haring;Ga naar voetnoot(194) johan van hoogstraten, die al zijne gelegenheidsverzen voor eigen rekening liet drukken en in 1786 zijn vrienden ten geschenke zond, onder de zinspreuk: In Vrede Heil. Alleen zijne Gezangen ter gedachtenis van de omwenteling, 's Hage 1788, zijn in den handel.Ga naar voetnoot(195) Hij was een vriend van Jonkvrouwe de lannoy, bij welker overlijden (18 Febr. 1782) hij met r. feith en f. van limburg een lijkgezang vervaardigde; eindelijk johan pieter van hoogstraten, die zijn Dichtproeven, onder de zinspreuk: De vlijt geeft tijd, in het licht zond.Ga naar voetnoot(196) Te Dordrecht leefde in de XVIIde eeuw jacob, en in het midden der XVIIIde eeuw jan van hoogstraten., boekverkooper aldaar, van wien verscheidene Gelegenheidsgedichten tot ons gekomen zijn.Ga naar voetnoot(197) | |
[pagina 59]
| |
Zoo mag, gelijk j. de timmerman zeide: ‘De poëzij, gelijk op de grotiussen, branden, de haasen en schimmen, ook op het stamhuis der hoogstratens roemen.’ ‘Ja wie hoogstraten zich hoort noemen
(Zoo veel vermag dit woord) gryp slechts de cyther aan,
Hy zal straks Engleklanken slaan.’ (!!)Ga naar voetnoot(198)
Doch deze laatste hoogstratens behooren niet tot de afstammelingen van den ouden francois, evenmin als hugo van hoogstraten, die in het begin der XVIIde eeuw te 's Hage leefde, en wiens zegel onder ens is, noch Mr. gerrit van hoogstraten, een tijdgenoot van den ouden françois, die tusschen 1596 en 1607 te Leyden en 's Hage woonde, noch een andere samuël, dan de waardijn, die dijkgraaf van Rhijnland was, en wiens dochter barbara xintera huwde met den heer johan schas. |
|