| |
Leonidas, de duiker, te Marseille.
Gedurende het hevigste woeden van den strijd, tusschen de Turken en de lang verdrukte Grieken, vlugtten vele gezinnen der laatsten naar Marseille, welke bevolking zijner afkomst indachtig die ongelukkige zwervelingen met open armen ontving. - Het was alsof, sedert eeuwen, gescheidene stamgenooten zich weder vereenigden, en het eene deel gelukkig was door de rampen van het andere te kunnen lenigen.
Marseille betoonde zich eene goede zuster voor de eervolle ballingen. Daar konden deze, in veiligheid denken aan, en treuren over hen, die zij in den bloedigen kamp der vrijheid hadden verloren, of juichen over elke zege, door hunne, tot herwinning van den vaderlandschen bodem, achtergeblevene helden behaald. Marseille bood hun, bij gelegenheid tot vrijen arbeid, eene uitgestrekte wijk aan, voorzien van tuinen, beplant met laurieren, myrthen, acaciaas en voorzien van twee tempels voor hunne eeredienst; want, in Frankrijks zuidelijke deelen zag men met eigene oogen de ellende der afstammelingen van hen, die eenmaal, door wetenschap en kunstgevoel, groot, onder den schoonsten hemel, op den vruchtbaarsten grond een benijdenswaardig levensgenot mogten genieten.
Terwijl de Noordelijker streken van Europa, slechts door berigten en nieuwsbladen vernamen hoe de Muzelman steden en gehuchten aan de vlammen offerde, geheele bevolkingen uitmoordde; of, met de koord om den hals, in slavernij wegvoerde, aanschouwde men, aan 't Gallische strand de, door Turksche yatagans geteekende gelaatstrekken, de door Turksche vuurroeren verminkte gestalten. Hun aller behoefte aan het noodige trof de
| |
| |
zinnen, en bewoog de harten, nog méér dan de wonden van velen. Talrijke gezinnen met beeldschoone kinderen (wie in Griekenland is niet schoon!), maagden zedig, fier als diana, knapen beminnelijk als endymion, traden in lompen gehuld, uit Sardinische of Genuesche vaartuigen, en zochten met angstige blikken naar vrienden of leedgenooten, meedoogend genoeg om hun een kleedingstuk af te staan. De arme kleinen, zoo lief, maar zoo bleek, onder hunne fluweele kapjes. smeekten met die zwarte oogjes, door den honger hol en groot, om een stuk broods en strekten hunne vermagerde handjes gretiglijk uit naar ieder die eenige lafenis aanbragt.
Bij elke ontlading dier beklagenswaardigen, had er eene aandoenlijke verdeeling der aangekomenen, op de markt, plaats; ieder nam een gezin met zich: grijsaards vonden een steun in de kracht van jonger lieden, en de kleine weezen vielen aan vrouwen ten deel, met moederlijke liefde voor hen bezield. Bijna dagelijks vernieuwde zich dit tooneel van smart en troost. Een Griek te huisvesten beschouwde de Marseillaan als een bron van geluk.
Maar het lot heeft zijne lievelingen. Ook van die op de Fransche kust gelande Grieken, zochten eenigen lang naar eene helpende hand. Gewoonlijk trof dit mannen, alleen gekomen en niet omgeven van een mededoogenwekkend gezin. Waar zoo veel te voeden was, zorgde men natuurlijk, het eerst en het meest voor de hulpbehoevendsten. Mannen in de kracht der jaren en wel gespierd, schenen op den algemeenen bijstand minder aanspraak te hebben, dan de zwakke grijsaard of het teedere wicht. - Deze moesten dus de gelegenheid afwachten om hunne bekwaamheid tot eenig bedrijf of geschiktheid tot eenigen arbeid te bewijzen, eer zij werk en brood vonden. Doch wat konden zij kennen, die, slaven van hunne geboorte af aan, en van geslacht tot geslacht uit slaven gesproten, levenslang gebukt hadden gegaan onder heerschers die alle kunst en nijverheid verachteden? - Landbouw, vischvangst, jagt, eenige bedreven- | |
| |
heid in de scheepvaart - ziedaar alles wat de Grieken kenden.
Onder dezen zag men er van den vroegen morgen tot des avonds laat eenen, hoe koud de noordewind blies, of hoe brandend de zon stak, met bloote beenen en ongeschoeide voeten, op de havenkade, heen en weder wandelen. Al de schoonheden waarmede het dichterlijk vernuft de Grieksche beelden heeft versierd waren in leonidas (dezen heldennaam droeg onze Griek) verwezenlijkt. Zijn gelaat was, door de regelmatigheid der lijnen, de zuivere bogt der wenkbraauwen, het rijzende blanke voorhoofd, en den fieren omtrek van den neus, bij meerdere sloutheid fraai als het gelaat eener vrouw. Zijne zwarte krullende haarlokken, kleine handen en ooren (in het Oosten teekens van een' edelen stam) gaven hem regt op een' verheven naam. Ofschoon de arbeid zijne schouderen eenigzins had gebogen, bezat zijne, niet zeer lange gestalte de majesteit van een' halven god. Men bewonderde dat zamenstel van mannelijke evenredigheden; doch hij zelf scheen ze niet te kennen: onachtzaam, met de handen op den rug en met een verstrooiden blik, de onafzienbare lengte der Marseiljaansche rede langs starende, wachtte hij tot dat deze of gene hem op den schouder sloeg en zeide: ‘leonidas! zoek dit geldstuk op van den bodem der zee.’ Dan ontwaakte hij uit zijne mijmering; wierp zijn vest van zich en sprong, snel als een pijl, in de diepte. Nimmer bleef hij in gebreke met de winst tusschen de tanden weder boven te komen. Dan legde hij zich in den zonneschijn neder, tot dat zijne grijs-linnen broek was gedroogd, en verzonk op nieuw in een afgetrokken gepeins, tot dat een ander hem door een gelijken voorslag weder deed oprijzen. Zoo leefde leonidas, de duiker. Geen voorstel versaagde hem. Wilde iemand, dat hij van den achtersteven eens schips in zee sprong, hij deed het en 't was hem een spel; wenschte men dat hij van de groote ra, en dit was blijkbaar gevaarlijk, te
water ging, bij daalde, in eene regte lijn, als een dieplood neder. Vroeg men, voor wat meerder gelds, dat hij zich van de groote
| |
| |
marsra zou neêrstorten, hij vloog naar boven, liep, zonder aarzelen tot aan het einde en sprong, tot verbazing der aanschouwers, van daar in de golven. Ja, als men van zijne vermetelheid misbruik maakte en wedders hem uittartte om zich van de bramra te werpen, weigerde hij niet zich van die ontzettende hoogte neêr te ploffen; zelfs heeft men gezien, dat hij zich van de boven-bramra liet vallen. En, ofschoon 't volk hartstogtelijk gesteld is op halsbrekende waagstukken, die verbazing en schrik veroorzaken, waren er toch maar weinigen die moeds genoeg hadden, om naar dit roekelooze feit te zien. Daartoe behoorde eene soort van hernieuwde Romeinsche wreedheid.
Zoo won leonidas, de afstammeling van een der voornaamste Grieksche geslachten, zijn brood te Marseille; en verschafte zich tevens het middel om aan zijne gade en dochter, in slavernij te Ipsara, nu en dan, eenige weinige penningen te zenden. Dit was in 1825, een der rampspoedigste jaren van den Griekschen opstand; verre van hen te ondersteunen, of zich maar onzijdig te houden, stelden de Vorsten van Europa allerlei hinderpalen, aan de verzendingen van krijgsbehoeften naar den Archipel in den weg en bemoeijelijkten zij den doortogt van dappere jongelingen uit Duitschland, Frankrijk en Italië, die aan den heiligen vrijheidstrijd der Hellenen deel wilden nemen. De giften van bijzondere personen te hunner bate verzameld, kwamen hen, door velerlei oorzaken weinig te stade. De Sultan en de Bassa van Egypte, beide door onbeperkte willekeur meesters van de bezittingen hunner onderdanen, en toen eensgezind, deden in de Fransche havens onder oogluiking der Regering, oorlogschepen bouwen, tot verdelging der Grieken bestemd. Hunne schatten verschaften hun hout van de Fransche werven, kanonnen en buskruid uit de Fransche tuighuizen, en scheeps-bouwmeesters in dienst van Fransche reeders. Ja, behalve de matrozen, werden hunne krijgsschepen door Fransche kooplieden, uitgerust. Marseille hàd zijn aandeel in de schande van dien bouw en handel, door begeerte naar het Turksche goud, gedre- | |
| |
ven; doch die vlek hechtte alleen op de kooplieden; want het meerendeel der bevolking zag geen stuk houts er toe aanbrengen zonder 't verachtelijk bedrijf met verwenschingen te vergezellen.
Gedurende den bouw der twee eerste schepen, was leonidas dagelijks op de werf en sloeg de zamenstelling er van oplettend gade. De scheepstimmerlieden dulden den Griek, uit medelijden met zijn volk in 't algemeen, of dewijl hij als duiker hun allen bekend was, of omdat zij geen kwaad van hem duchtten en zijne belangstelling hun onverschillig was. Elk stuk werks kon hij dus naauwkeurig beschouwen, niets ontging zijn oog, de werf was zijne uitspanningsplaats als er niets te duiken viel, daar bragt hij zijnen tijd door; maar nimmer uitte hij eenig oordeel over den arbeid.
Deze vorderde snel. Door kracht van handen waren de beide bodems welhaast gereed om af te loopen. Dit schouwspel is meestal voor bewoners van den omtrek een soort van feestdag. Hoe grooter de vaartuigen zijn, des te sterker is gewoonlijk de nieuwgierigheid. In den regel heeft de plegtigheid des ochtends plaats en dan is de Marseiljaansche bevolking reeds vroeg op de been. Eene menigte booten en sloepen zwerven in den omtrek rond, en een aantal amphiteaters op de ruime plekken getimmerd, bieden zitplaatsen aan vanwaar men het schip en het ledige vak waters, dat het ontvangen moet, kan overzien.
Het eerste der schepen, Mahmoud geheeten dat de stelling verlaten zou, was naar 't gebruik, door de werklieden, met bloemkransen en vlaggen versierd. Dat schip was dus het voorwerp der belangstelling, waarbij men zoo digt mogelijk trachtte te naderen. Men liep, drong en stootte elkander. Elk vreesde te laat te komen of geene goede plaats te zullen krijgen. De kade zelve scheen in den helderen zonnengloed te golven, door de beweging der bruinkleurige Marseillaansche vrouwen en meisjes, en zonneschermen van allerlei kleuren schenen als leliën en rozen, op den zeewind te drijven. Aan de ramen der zwarte huizen, langs de kade, vertoonden
| |
| |
zich de levendige gezigtjes van de echtgenooten en dochters der kooplieden; daar vormde zich eene onafzienbare lijn van lonkjes, knikjes, lachjes en vurige blikken. - Ook de masten en sprieten der schepen waren in hunne geheele lengte, met zeelieden van alle natiën bezet, die als mieren door elkander krielden, en ongeduldig de groote gebeurtenis van den dag verbeidden.
Twee mannen trokken vooral de aandacht der woelende menigte. De rijke Turk, door den Grooten Heer en den Bassa belast met het toezigt over den bouw der schepen, in prachtige Oostersche kleederdragt tegenwoordig, en - de arme Grieksche duiker, leonidas. De Turk zat op het halfdek van een schip, midden in de haven, onder een zijden tent, - omringd door zijne vrienden en dienaars. Aan leonidas wedervoer niet zoo veel eer. Te voet en als altijd (zoo 't gekleed mag heeten) met vest en linnen broek gekleed, had hij zich gevoegd bij de timmerlieden, belast met het te water brengen des bodems.
Toen het eerste sein gegeven werd, dat elk zich uit de nabijheid van het gevaarte moest verwijderen, trok de Griek zijn vest uit en sprong in zee. Zijne beweging was te snel om hem die onbezonnenheid te beletten; ook was het te laat; want de bout werd reeds weggeslagen. Men ademde naauwlijks en beefde; want het is een verheven oogenblik, en eene geheime huivering verzelt doorgaans de gedachte, dat zulk een gevaarte zich zal losmaken, en zijne wieg verlaten; maar men sidderde ook voor leonidas, die zinneloos scheen, daar hij al dartelende heen en weder zwom: juist in het vaarwater, vlak voor den boeg, die meteen op hem zou aansnellen. Men hoorde hem zelfs lagchen; terwijl hij in het water rondplaste.
Eindelijk is de bout weggeslagen, en de arbeider teruggesprongen; het zeekasteel beweegt, en gaat voorwaarts, en leonidas ligt roerloos als eene plank achterover; op des waters oppervlakte. - Maar plotseling blijft het schip staan; de luide toejuichingen reeds aangevangen, zwijgen eensklaps; doch het schip schuift verder;
| |
| |
men schept weder adem; het stuit ten tweeden male; helt naar de regterzijde over, blijft zóó een oogenblik staan, helt verder en - kantelt. Een vreesselijk gekraak vergezelt dien val. De Mahmoud heeft schipbreuk geleden, nog eer hij de golven raakte. De kunst des bouwmeesters is te kort geschoten; geene duizend paardenkrachten kunnen hem te water brengen. Het is een berg van hout.
De Marseiljanen gingen te leur gesteld huiswaarts, na het ongelukkige schip, dat daar, als een' doode walvisch, op 't strand lag, aan alle zijden bezigtigd en veel over de oorzaak van de ramp getwist te hebben; maar de Marseillaises, wier bijgeloof alle verbeelding te boven gaat, verklaarden de zaak op hare wijs. Het was de Griek, niemand en niets anders dan de Griek, die den Turksche bodem belet had in zee te komen. Hoe? Ja zoo het bijgeloof daarop antwoordde, dan was 't geen bijgeloof meer; dan was het wijsheid, of ten minste redenering. Den volgenden dag twijfelde niemand er meer aan: leonidas alleen, had het schip opgehouden en omvergeworpen.
Ook de Turk zou eer zijn geloof hebben afgezworen dan anders over de zaak te denken. De verwenschte invloed van den Griek was, ook in zijn oog, de eenige oorzaak der mislukking van den Mahmoud; want, hoe anders was zijn snoevend zwemmen en die vermetelheid te verklaren, welke hem in gevaar bragt door de kiel vermorseld te worden? Was dit alles geen bewijs genoeg?
In Turkijë zou de betoovering den toovenaar den hals hebben gekost; maar in Frankrijk wordt een mensch niet meer onthoofd of gehangen, omdat men hem tot zulk een kunstjen in staat acht. De September-Wetten zelfs gingen zoo ver niet, en daarbij de September-Wetten bestonden niet meer in 1825.
Terwijl men voorbeeldelooze pogingen aanwendde om het zeekasteel van den wal te krijgen, (waarmede vier maanden verliepen), werd alles gereed gemaakt, om het
| |
| |
andere schip, dat nu geheel afgetimmerd was, te doen afloopen.
Weêr verzamelde zich de menigte, en met verdubbele belangstelling, wegens het gebeurde, liep zij toe, om den afloop te aanschouwen, en was meer dan ooit vervuld met gedachten aan den armen Griek; wiens daad echter niemand afkeurde. Alles ging als te voren. Dezelfde toevloed van volk, even fraai weder, gelijke nieuwsgierigheid, niet minder beweging en gedruisch. De Turk zat weder onder zijne tent, omringd door zijn stoet, en leonidas wandelde nogmaals langs den waterkant, voor het op de helling staande gevaarte. Naauwlijks behoeft het gezegd, dat de eene en de andere, nog meer dan vroeger, de uiterste aandacht van de dertig of veertig duizend tegenwoordige personen gaande hielden.
Na de vroeger vermelde voorbereidingen, toen de eerste slagen op den bout vielen, wierp leonidas weder zijn vest uit en ging zijne zwemoefeningen hervatten. Dezen keer klapte de geheele stad in de handen; zij werd Grieksch met den Griek; de Phosische veste vereerde, bemoedigde en juichte den Ipsarioot toe. Het was een alleraardigste trek den Turk gespeeld; 't bleef echter de vraag wie 't laatst zou lagchen, de Turk of de Marseiljanen?
Het tweede schip doorliep, met zijne bloemkransen, kroonen en vlaggen, omtrent een derde meerder afstands dan zijn ongelukkige voorganger, maakte toen eene buiging voorwaarts, slingerde, helde overzijd en kantelde, en viel op zijde gelijk zijn voorganger, met een ontzettend gekraak.
Ten tweeden male was de ervaring te kort geschoten. Duizende handen wezen van verbazing ten Hemel, en leonidas lag weder, op zijn rug, in het midden des vaarwaters. De Turk daarentegen, aan de hevigste woede ter prooi, wrong de handen onder zijne tent; men zag zijn ruime mantel zwaaijen en trillen van toorn en zijn tulband daar heen vliegen. De minst bevooroordeelden erkenden dat de Griek veel stof tot nadenken
| |
| |
gaf en de Turk twijfelde niet meer: de Griek was wel degelijk een toovenaar, een kwade geest, een gevleeschde duivel, bestemd om de oorzaak te zijn, dat hij, de vertegenwoordiger, de zaakwaarnemer van den Egyptischen Bassa en des Grooten Heers, in ongenade zoude vallen. De vromen, daarentegen, zagen in leonidas een' heilige, door den Hemel voor de zaak der Grieksche onafhankelijkheid, verwekt. Ook werd van toen af aan zijn toestond beter: hij bekwam eene kleine woning aan de haven, en bij guur of wild weder dook hij niet meer.
In de volstrekte onmogelijkheid om den Griek, wiens misdaad zeer betwijfelbaar was, te doen straffen, verzocht de Turk hem zeer beleefd bij zich. Leonidas ging er heen, en werd met de uitgezochtste Oostersche wellevendheid ontvangen. Men bood hem eene pijp, koffij en sorbet aan. Hij zat op zijden kussens.
- Sedert wanneer zijt gij te Marseille? vroeg de Turk.
- Sedert achttien maanden; sedert de Turken mijn' vader, mijne moeder en zes mijner neven hebben vermoord; sedert zij mijne velden verwoest, mijnen wijngaard vernield, en mijne vrouw catinka en mijne dochter minerva tot slavinnen gemaakt hebben. Mijn kind, dat blond is als deze tabak! - antwoordde leonidas, in verstrooijing een greep van de fijne en goudkleurige tabak uit de schildpadden doos nemende en omhoog werpende.
- Ik kan u - zeide de Turk - noch uw vader, noch uwe moeder, noch uwe neven terug geven; maar wilt ge uwe vrouw en dochter terug hebben?
- Is dat eene vraag? - riep de Griek uit, die niet eens bespeurde hoe tranen hem ten oogen uitsprongen, en langs den steel per pijp vloeiden, uit welke hij in zijne ontroering had opgehouden de rook te trekken.
- Gij zult die zien.
- Wanneer?
- In twee maanden.
- Waar?
- Hier.
| |
| |
- Effendi! - hernam leonidas, - wilt gij dat ik uw pijpendrager, uw knecht voor geheel mijn leven zij?
- Neen, dat niet. Luister! Gij hebt door geheimzinnige woorden, ongeluk over mijne beide schepen gebragt. o Verdedig u niet! Gij Grieken zijt allen toovenaars.
- Effendi!
- Gij zijt allen toovenaars: Gij hebt u gewroken. Dat is wel. Te Athenen zou ik u een hoofd kleiner hebben doen maken; te Marseille drink ik koffij met u. Elk land heeft zijne wijs. Gij weet dat ik bevel heb gegeven om een derde schip te volbouwen, terwijl men bezig is om de beide anderen, die door uw geblaas, of uw' blik of uwe woorden, omgeworpen zijn, op te winden.
Leonidas zweeg.
- Als gij mij belooft - ging de Turk voort - als gij mij zweert, dat derde schip geen kwaad te doen, zal ik uwe vrouw en kind u wedergeven. Ik zal dan dadelijk schrijven dat men ze naar Marseille zende.
De Griek zag hem nadenkend aan.
- Bevalt mijn voorstel u niet - vraagde de Turk, met ongeduld verlangende dat hij 't aannam.
- Het is zoo fraai - antwoordde leonidas - dat ik er niet op vertrouw. Waar is 't bewijs dat gij de verbindtenis zult houden? Indien het schip gelukkig te water komt, eer de mijnen hier zijn - wie verzekert mij dat gij ze mij dan zult wedergeven?
- In de eerste plaats - hernam de Turk - zullen zij hier zijn vóór dat de bodem is afgebouwd; ten andere, zal ik hier bij een achtenswaardigen man tien duizend harde piasters, ten waarborg voor de nakoming mijner belofte, in bewaring stellen.
Leonidas zweeg.
- Schijnt het onderpand u niet voldoende? Noem een ander!
- Uw woord! - zeî de Griek.
- Ik geef het u. - sprak de Turk.
| |
| |
- Houd dan uw onderpand maar terug, - hernam de Griek - het woord van een' Turk is voldoende.
De overeenkomst was gesloten. Die achting der Grieken voor het woord eens Turks, zelfs in den krijg, is eene opmerkenswaardige karaktertrek. Eene achting door alle volkeren betoond en steeds volkomen geregtvaardigd. Er is, geloof ik, (zegt de Verhaler) geen voorbeeld van een' meineed onder de Turksche Natie.
Men ging voort het derde schip te volbouwen, met nog grooter ijver, dan aan de twee anderen was besteed. De Turk hechtte er alles aan, om het vertrouwen des Bassaas, die de vroegere mislukkingen vernomen had, te herwinnen. Te naauwer nood lagen de Mahmoud en zijn deelgenoot in 't ongeluk, in een weinig water, of liever in den modder, toen het derde schip reeds met zijne dubbele rei geschutpoorten, op de werf, stond te prijken. Dag en nacht had men er aan gewerkt; terwijl inmiddels de ankers gesmeed en de kanonnen geboord werden, en nijvere vrouwen, al zingende, de zeilen naaiden.
De Turk bewees, het eerst, zijne goede trouw: leonidas met zijne vrouw en dochter binnen de twee maanden hereenigende. Welk een schoone dag voor leonidas, den duiker! - Zóó schoon, dat hij dien, door eene godsdienstige plegtigheid, wilde heiligen.
Al de Grieken, die broeders en vrienden voor godsdienst en vrijheid ten beste hadden, al de moeders, om de afwezigheid van een geliefd kind treurende, al de jonge vrouwen, wier echtgenooten het doodend lood op de rotsen van Romanië, met de soldaten van ali, den tiran van Janina, wisselden, begaven zich in 't wit gekleed, met mirtetakken in de hand, naar den kleinen tempel, waar men, naar hunne kerkgebruiken, de dienst verrigtte. - Zelden zag men iets zoo treffends als het oogenblik, toen de Archimandriet, even eerwaardig door zijn ambt, als door zijne achtbare grijsheid, de jeugdige minerva, met bevende hand aanvatte, en God bad, om voor alle moeders te doen, 't geen Hem in Zijne genade behaagd had te verrigten, voor die, welker kind hij vasthield; en haar hare zonen en dochters, ware het niet
| |
| |
op aarde, dan toch in den hemel, weder te geven. Op deze woorden weergalmde de heilige plaats van snikken; alle die Grieksche vrouwen, déze van Mythilene, géne van Lesbos, die van Athenen en vele van de Cycladen weenden als lotgenooten, als dochters van één gezin. En, ofschoon zelve, ten tijde van hare landverlating, zeer arm, verzamelden de aanwezigen toch eene kleine som, die zij catinka, na de plegtigheid, ter hand stelden; want, de liefdadigheid moet steeds de kroon zetten op elk Christelijk feest.
Toen leonidas, gelukkiger dan ooit agamemnon in een paleis, in zijne kleine woning, van de vreugde en vervoering eenigzins bekomen was, dacht hij aan zijne overeenkomst met den Turk. Het eenige middel, om dezen in eerlijkheid te evenaren, was trouw voor trouw te bewijzen, en, dat ging niet gemakkelijk. Het schip, nu op stapel, moest gelukkig en zonder schade, als een bal van een effen berg, afloopen. Leonidas was niet gerust, hij vreesde. Wel zou de Turk hem niet kunnen deren, al bleef ook dit derde schip onder weg steken; maar zijn woord!? En daarbij de verdubbelde haat tegen de Grieken, die den Turk zou vermeesteren, wanneer hij zich misleid en bedrogen waande!? En dan de gevolgen daarvan voor onschuldige landgenooten in Muzelmansch geweld!? Nog was hij van zijne neêrslagtigheid niet bekomen, toen de gewigtige dag weêr naderde. Het volk, dat hem gestadig op en bij de werf zag, zeide: ‘Het zal gaan als vroeger. De Griek zal het schip stuiten en de zaak weder doen mislukken.’ - Daar kwam het uur, door den Turk en den Griek beide evenzeer gevreesd: het afloopen werd aangekondigd en de geheele bevolking stroomde naar den kant der scheepswerf. - Weder zat de Turk voor bij de plegtigheid, en leonidas wachtte ook, vol angst, het uiterste oogenblik. - ‘Gaat hij weder te water?’ vroeg men. - ‘Neen, de politie heeft het verboden.’ - was 't antwoord. - ‘Bemoeit de politie zich dáár ook al mede.’ - zeî een derde. - ‘Ziet eens aan! de politie gelooft aan toovenaars!’ Leonidas ging evenwel te water; doch deze keer eenigen tijd vóór dat
| |
| |
men den bout zou wegslaan, en hij zwom nu niet naar het vaarwater, maar naar het schip, waarop de Turk zich bevond, en riep, nabij gekomen, dat hij dien wenschte te spreken. Men hing den trap uit en, haastig opgestegen, sprak hij stil tot den Muzelman: ‘Dit schip zal evenmin, als de anderen, gelukkig afloopen. Ik verzeker het u.’ - Eene doodelijke bleekheid overtoog het gelaat des Turks, en zijne knevels rezen, als de borstels van een toornigen ever omhoog. - ‘Gij hebt mij dan verraden, Griek!?’ riep hij uit.
- Neen, - antwoordde leonidas, - ik heb u slechts beloofd, dat ik het schip niet zou verhinderen af te loopen; maar ik heb u niet beloofd het te doen afloopen.
- Wat kunt gij dan doen, geslepen Griek?
- Het laten waar het is. Indien gij beveelt, dat men de uitvoering schors en niets doe buiten mij, en mijne bevelen volge, kan ik het ook in zee brengen.
De Turk zette zich met den Griek in eene sloep en beiden gingen naar den scheepsbouwmeester.
- Gehoorzaam dezen Griek. - sprak de Turk. - Ik ben eigenaar van den bodem en heb regt om te bevelen.
De bouwmeester gehoorzaamde, en leonidas koos twaalf werklieden uit en gebood hun de uiterste balken, waar langs de kiel moest henen glijden, gelijkelijk, eenige duimen in te korten. In een uur tijds was dat verrigt. Toen nam de Griek-zelf den hamer op, hij-zelf dreef den bout weg, en het schip bewoog zich statig en gleed sneller en sneller en liep nu onverhinderd als een kogel, van de helling af in de zee.
Gelijk altijd zwol het water, door den val des ontzaggelijken ligchaams weggestooten, eenige voeten hoog en stroomde op de kaden; de schepen slingerden op de bewogen watermassa, en het volk slaakte juichtoonen over dezen nieuwen triomf, ter eere van leonidas.
- Zijt gij dan geen toovenaar? - vroeg de Turk, toen het schip statig in de groene golven van de haven dreef.
- Ik heb telkens hetzelfde gebrek opgemerkt, en was er zeker van, dat niet een der bodems kon afloopen.
| |
| |
- Dus zijt gij geen toovenaar?
- Neen, ik ben, of liever ik was, op Ipsara, scheepsbouwmeester.
Naar l. gozlan. |
|