Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1851
(1851)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTheokratie en Grondwet; eene reeks van historisch-politische Voorlezingen, door Dr. W.J.A. Jonckbloet, Hoogleeraar te Deventer. Te Deventer, bij A. ter Gunne. 1851. In gr. 8vo. 212 bl. f 2-:Ga naar voetnoot(⋆)Dr. jonckbloet vond zich opgewekt om in eenige openbare voorlezingen te Deventer eene verdediging voor te dragen van den Constitutionelen Regeringsvorm, waaronder wij sedert 1814, doch vooral sedert 1848 leven; en alzoo tevens en opzettelijk te bestrijden hetgene de Heer groen van prinsterer, vooral in zijn werk Ongeloof en Revolutie, doch ook in menige andere kleinere geschriften, en in zijne Advijzen in de Staten-Generaal, herhaaldelijk en onophoudelijk aanvoert, zoowel tegen den geest en de bepalingen onzer Grondwet, als in het algemeen tegen den Constitutionelen Regeringsvorm, zoo als die sedert het laatst der vorige eeuw den vroegeren Feudalen of Absoluten of Onzekeren of Ongeregelden Regeringsvorm in de meeste beschaafde landen heeft vervangen. - Hij doet dit in echt-humanen, liberalen en | |
[pagina 715]
| |
vaderlandschen zin, en niet zonder goed gevolg; al is het ook, dat men hem bij het woord mag houden, wanneer hij - al te beleefd en te nederig evenwel - zijne minderheid bij den man, dien hij durft bestrijden, erkent.Ga naar voetnoot(⋆) Hij geeft ons hier zes Voorlezingen. De eerste, bl. 1-30, dient tot algemeene Inleiding. Hij spreekt daar over Staatkundige partijen in het algemeen en in ons Vaderland in het bijzonder. Hij zegt: ‘ik geloof niet ver van de waarheid af te dwalen, wanneer ik die tot drie beperk: de partij der Grondwet, de partij van reaktie, en de Theokratische partij.’ Hierbij en bij hetgeen hij er over zegt, hebben wij eene dubbele aanmerking: 1o. Bij de tweede partij telt hij ook de laauwen in den lande, en zegt toch, dat hij niet lang bij die partij behoeft stil te staan, en van nabij bezien ze hem weinig gevaarlijk voorkomt. Maar die partij - zoowel de stellig misnoegden en reaktionairen, als de laauwen en zoogenaamde stillen in den lande - is maar al te zeer geneigd of vatbaar, om zich aan de Theokratische partij, met haar dringen en krachtspraak en dreigen en betuigen en schijnbetoogen, aan te sluiten, of zich er door te laten innemen of imposeren.Ga naar voetnoot(†) 2o. Hij vermeldt niet de Radicalen, de driftige Democraten, die ook onzen tegenwoordigen Regeringsvorm zouden willen verwarren en omwentelen tot eene volslagen Democratie. Wel is waar, zijn er, God dank! van dezulken slechts weinigen hier te lande, en is hun aantal zelfs niet noemenswaardig; zoodat ze niet den naam van partij, ja naauwlijks | |
[pagina 716]
| |
die van factie verdienen; doch het past de echte Grondwetsgezinden, bij elke gelegenheid te protesteren tegen elke misvatting, waaraan, zoowel de Reactionairen, als vooral ook de Theocraten zich ter goeder of kwader trouw, konden schuldig maken, als wilden de eerste liberalen met zulke war- en woelgeesten en drieste drijvers iets gemeen hebben. Voorts geeft Dr. j. in deze Inleidings-Voorlezing, bl. 16-25, de stellingen op, die hij zich voorneemt te bestrijden, en dan bl. 27-30 zijn eigen plan de campagne. De Tweede Voorlezing, bl. 31-63, betoogt het onpraktikale der Theokratische Theorie. Wij hebben dit betoog doorgaans met genoegen en toestemming gelezen, en vooral ook hier - gelijk reeds in de Eerste Voorlezing - bewonderd, hoe Dr. j. te huis is in al de veelvuldige geschriften van den Heer gr. v. pr., die zóó onuitputtelijk is om overal zijn elders vroeger gezegde weêr op te halen; zich verbeeldende, naar het schijnt, daardoor aan zijne redites nieuwe betoogkracht toe te voegen. Aan het slot dezer Voorlezing wordt een woord gesproken over het in schijn zelfstandig, doch ook al even Theocratisch stelsel van den Heer van der kemp. De Derde Voorlezing behelst eene tegenoverstelling - doch eigenlijk eene poging tot bevrediging - der twee uiterste theoriën, van Demokratie en Droit divin. In dit gedeelte heeft de Schrijver (of Spreker) ons minder bevredigd. Gedeeltelijk schijnt hij te veel toe te geven, door de vorming der Burger-Maatschappijën of Staten, volgens de nieuwe leer, eeniglijk af te leiden uit de ontwikkeling en uitbreiding eener enkele Familie, aan wier opperhoofd men dan een blijvend Vaderlijk, of wel Koninklijk gezag toekent - ofschoon daaruit nog geenszins absolute magt zou volgen -; en voorts schijnt de poging tot verzoening wel eenigzins eene spelerij; het Droit divin verwarrende met den onder Gods opperbestuur zich natuurlijk ontwikkelenden loop der menschelijke zaken. Doch zeer goed is bl. 83, 84 aangemerkt, dat de thans geliefkoosde, maar deerlijk misbruikte clausule, bij de gratie Gods, eigenlijk alles behalve Souverein gezag, veel- | |
[pagina 717]
| |
min volstrekte oppermagt uitdrukt of medebrengt.Ga naar voetnoot(⋆) Trouwens dit doet het ook niet bij de Theocraten zelven: juist ter snede komt ons hier weer ter hand het geschriftjen van Mr. p.j. elout, Aanteekeningen van een Staatsman (enz.) medegedeeld' in een schrijven aan Mr. g. groen van prinsterer, 1850, en aldaar bl. 12: ‘Hetgeen menschelijkerwijze ingezien onmogelijk scheen, werd door de goede Voorzienigheid beschikt.’ - ‘Ja, (zegt hij) door God beschikt boven bidden en denken, en de Souvereiniteit, door een vrij volk onverdeeld en onherroepelijk opgedragen, was bij uitnemendheid bij de gratie Gods.’ Men ziet, bij (d.i. door) de gratie Gods, is bij hem hetzelfde wat zijn Vader noemde ‘de beschikking der goede Voorzienigheid.’ En wat betreft het Droit divin - onzer Koninklijke Dynastie, hij-zelf erkent de opdracht der Souvereiniteit door het vrije volk (dat zeker niet dacht zich door die opdracht te verslaven); en zoo vermeldt hij-zelf ook bl. 6 hoogendorps gezegde, dat het opdragen der Souvereiniteit aan de Natie behoort. Maar immers de Vorst-zelf, in zijne Proclamatie ter aanvaarding der Souvereinitert, (ald. aangeh. bl. 10) zegt aan het volk: ‘door uw vertrouwen, door uwe liefde tot de Souvereiniteit dezer Landen geroepen enz.’Ga naar voetnoot(†) | |
[pagina 718]
| |
De Vierde Voorlezing, bl. 99-133, heeft tot opschrift: Ongeloof, Revolutie, Kommunisme; en levert een zeer goed betoog, dat de hatelijke stelling, door den Heer groen van prinsterer telkens op nieuw herhaald, dat elk Liberaal een Communist is, of bij consequentie worden moet, en elk die niet Dortsch rechtzinnig is, een Pantheïst, d.i. Atheïst, volstrekt onwaar ls. Wat het eerste betreft, weêrlegt hij den Heer groen met deszelfs eigen woorden (aangeh. bl. 115, 116); en eindigt zijn betoog, 't welk wij hier niet verder kunnen nagaan, maar dat bij hem-zelf gelezen moet worden, met de waarlijk Goddelijke uitspraak en vermaning van den Apostel paulus aan de Romeinen Cap. xiv:11, 12, 13. De Vijfde Voorlezing, bl. 134-170, geeft, onder het opschrift van: Absolute Monarchie en Aristokratie, een goed overzicht van de ontwikkeling van het Nederlandsch Staatsrecht van de vroegste tijden af tot aan het einde der oude Republiek bij de omwenteling van 1795. Dr. j. heeft hier goed gebruik gemaakt van de bekende werken van kluit, j.c. de jonge en wiselius. Ook van deze voorlezing kunnen wij slechts in het algemeen de lectuur aanbevelen. De Zesde en laatste, bl. 171-212, getiteld: Demokratie en Konstitutionele Monarchie, bespreekt de slooping der oude Republiek, en de Staatsvormen die haar hebben vervangen. In het eerste gedeelte verklaart hij den geest der drie verschillende Staatspartijën in de oude Nederlandsche Republiek, voornamelijk volgens de Drie Voorlezingen van Prof. tydeman, van welke hij zelfs een vrij ruim, doch wij kunnen niet anders zeggen, dan goed gebruik maakt; en hij erkent dit gebruik dankbaar door veelvuldige aanhalingen. Daarna spreekt hij over den geest der nieuwe Constitutionele Monarchie, zoo als die bij de successive Grondwetten van 1814-1848 met eenige verandering in de termen, doch in de zaak zelve onveranderd, uitgedrukt is. Over den bekenden woordenstrijd tusschen de Heeren thorbecke en groen, over kroon en souvereiniteit, spreekt hij bl. 197-199. Wij vinden het evenwel onvoorzichtig, dat hij de tegenwoor- | |
[pagina 719]
| |
dige Monarchie, eigenlijk genoemd wil hebben: ‘eene getemperde Democratie’; dit ware een wapen in de hand geven aan de bestrijders der thans zoo gelukkig gevestigde orde van zaken, de Theocraten en Reactionnairen, tegen welke al deze Voorlezingen gericht zijn.Ga naar voetnoot(⋆) De naam van Republiek moge steeds nog passend zijn, die van Democratie is het niet; en de Heer j. had beter gedaan, de onderscheiding aan te nemen van den Hoogleeraar heeren, in diens bovengemelde Verhandeling, vertaald uitgegeven door Prof. tydeman, als Bijlage tot de Drie Voorlezingen. Wij besluiten ons Verslag met het slot dezer Zesde en laatste Voorlezing, waarin wij wenschen, dat de brave en welmeenende aanklevers van elk der partijen in onzen Staat zich mogen vereenigen (bl. 211, v.): ‘Geene deugd mag in den burgerstaat worden verzuimd; maar eene is er, die wij in de eerste plaats allen op het hart wenschen te drukken: de verdraagzaamheid. Eerbied voor de overtuiging van anderen predikt ook de Grondwet. Maken wij haar vooral hierin tot eene waarheid, dat wij in Kerk en Staat verkregen rechten niet alleen ontzien, maar elke oprechte belijdenis eerbiedigen en achten. Verketteren en in den ban doen, door wien ook, is niet meer van onzen tijd. - Wij weten dat eenheid in veelheid mogelijk is, en dat vele richtingen uitloopen op één doel, het heil des Vaderlands. Den bloei des Vaderlands te bewerken is arbeiden aan het heil des menschdoms, is ijveren voor de bedoelingen Gods. Houden wij, om dat doel te bereiken, de spreuk der Vaderen voor oogen: Eendracht maakt macht!’ |
|