Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1851
(1851)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOver de Godgeleerdheid in het algemeen en hare betrekking tot het onderwijs op 's Lands Hoogescholen in het bijzonder. Door W.A. van Hengel.Ga naar voetnoot(⋆) Te Leyden, bij P. Engels. 1851. In gr. 8vo. 62 bl. f :-60.Een belangrijk geschrift, dat reeds, naar wij vertrouwen, zijne werking heeft gedaan. Het blijft echter bij voortduring lezenswaardig en mag, ook nà de regeling der belangen van het Hooger Onderwijs, die wij verbeiden, niet ter zijde worden gelegd. Dat de Godgeleerd- | |
[pagina 668]
| |
heid eene wetenschap is, die met alle andere wetenschappen gelijk staat, wordt hier betoogd uit den naam welken zij draagt, uit het beginsel van hetwelk zij uitgaat, uit den kring waarin zij zich beweegt, uit het doel hetwelk zij beoogt. De bedenking, tegen de gevolgtrekking, dat zij als wetenschap op 's Lands Hoogescholen moet onderwezen worden, ingebragt en daaruit ontleend, dat al de Hoogleeraars in de Godgeleerdheid leden zijn van de Hervormde Kerk, wordt zoo veel mogelijk uit den weg geruimd. Voorts wordt aangewezen, hoe onraadzaam het zijn zou, de Godgeleerdheid van de Hoogescholen te verwijderen, deels van wege zekere onbestaanbaarheid met zich-zelve, waarvan men de Regering in dat geval niet zou kunnen vrijpleiten, deels omdat de Hoogescholen-zelve er onder lijden zouden, deels om het leed, hetwelk de Godgeleerdheid met hare beoefenaars onverdiend zou ondergaan, deels om de gevolgen, welke zulk eene verbanning voor de Maatschappij veroorzaken zou. Het verblijdt ons, dat de werkzame van hengel zich verledigd heeft tot de opzettelijke behandeling dezer uiterst belangrijke zaak. Wij weten waarlijk niet, wat er op zijn betoog zou zijn af te dingen, tenzij men tot magtspreuken de toevlugt mogt willen nemen. In allen gevalle mogen wij veronderstellen, dat de Hooge Regering niet tot een beslissenden maatregel, in strijd met de resultaten van dit geschrift, zal overgaan, voordat het voldingend wederlegd is. En tot zulk eene wederlegging dagen wij de tegenstanders van de, ten dezen opzigte, bestaande orde van zaken met vrijmoedigheid uit. *** |
|