voor als een vreugdefeest, want: I. Het spreekt tot ons van groote voorregten, als wij het oog vestigen op het kerkgebouw; en overwegen hoe het ons geworden is; en bedenken den zegen van den Alregeerder. II. Het vertegenwoordigt ons een onschatbaar heil, omdat wij er moed kunnen vinden in den strijd des levens; hulp in den strijd der zonde; kracht in den strijd des doods. III. Het wijst ons op onze verhevene bestemming; want: als de plaats aan hoogere dan aardsche belangen gewijd, leert het ons, dat de aarde het oord niet is van onze bestemming; afgezonderd tot het behartigen onzer eeuwige aangelegenheden, is het een opgerigt teeken, dat er voor de vergankelijke bewoners dezer aarde eindelooze zaligheid aanstaande is; en aan de dienst van God en christus geheiligd, is het eene kweekschool voor den hemel.
Zonder groote verheffing is deze feestrede een hartelijk, gepast en doelmatig woord. Ofschoon de Spreker geene buitengewone verdienste er aan toekent, dat uit zijnen mond ook vreemd zou geklonken hebben, heeft zij, naar ons gevoelen, toch zoo veel verdienste, dat bij de lezing de indruk niet verminderd zal worden, door het uitspreken, onder den invloed van de feestelijke omstandigheid van den dag, bij de hoorders opgewekt.