Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1851
(1851)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 593]
| |
Johannes Ludovicus VivesGa naar voetnoot(⋆) geschetst als Christelijk Philantroop der zestiende eeuw, met eenige plaatsen uit zijne Godsdienstige geschriften; door J. de Bosch Kemper, uitgegeven ten voordeele van de Inrigting tot bevordering van Volksgeluk en Volkswelvaart, door verspreiding van nuttige kennis: de Vriend van Armen en Rijken. Te Amsterdam, bij Johannes Müller en E.S. Witkamp, aan het Bureau van: de Vriend van Armen en Rijken, Koningsplein. 1851. In kl. 8vo. XII en 52 bl.Twee zaken zijn algemeen bekend: dat de Heer de bosch kemper de hoofdbewerker en insteller, ja, als de ziel is van de Inrigting: de Vriend van Armen en Rijken, en dat hij bekroond is met volle en algemeene toejuiching, bij de Haarlemsche Maatschappij van Wetenschappen, in zijne Verhandeling over de armoede in ons Vaderland. In de Verhandeling, die wij nu aankondigen, schetst hij johannes ludovicus vives als Christelijk Philantroop der Zestiende Eeuw. Men zou hem-zelven niet ten onregte den Christelijken Philantroop der Negentiende Eeuw kunnen noemen. Het bevorderen van volksgeluk en volkswelvaart, en het verspreiden van nuttige kennis bij de Armen, stelt hij zich bij zijn werkzaam leven ten doel. Hoe hij, bij zoo vele ambtsbezigheden en bemoeijingen omtrent Kerk en Scholen, den tijd heeft kunnen vinden tot het zamenstellen van eene verhandeling zoo grondig en uitgebreid als de gemelde Prijsverhandeling, waaraan Schrijver dezes en alle zijne medeleden den gouden eereprijs hebben toegewezen, is inderdaad een raadsel, en getuigt van een ijver en liefde voor de arme volksklasse, die bijna voorbeeldeloos zou mogen heeten. Een der | |
[pagina 594]
| |
aanleidingen tot de bekroonde verhandeling, of een uitvloeisel daarvan, schijnt het werkje te zijn thans aangekondigd; hetwelk aan de gemelde inrigting: ‘de Vriend van Armen en Rijken’ is opgedragen. Uit de voorrede blijkt allezins weder de goede en Christelijke bedoeling des Schrijvers. Voor de uitgave van dit werkje, en voor die der bekroonde Verhandeling, is de tegenwoordige tijd juist rijp en uitnemend gekozen, daar de Ontwerpers van eene nieuwe Wet op de Armbedeeling partij kunnen trekken van de gewigtige wenken en opmerkingen in beide vervat. Die voorrede is geschreven in een uitnemend goeden geest, en getuigt van des Schrijvers helder oordeel, wijsgeerig inzigt, en blakende liefde voor het ware en goede. Na een kort en gepast woord over vives en zijne voor de eeuw, in welke hij leefde, voorbeeldelooze gevoelens, wordt uitvoerig gehandeld over de reeds genoemde Amsterdamsche Inrigting tot bevordering van volksgeluk en volkswelvaart: de Vriend der Armen. De Schrijver zegt, dat men bij al het verblijdende van de tegenwoordige belangstelling in het lot der Armen, niet uit het oog moet verliezen, ‘dat de algemeene oorzaak van armoede geene andere is, dan onkunde en ongodsdienstigheid, en dat er geen ander algemeen werkend middel tegen de armoede kan gevonden worden, dan verspreiding van Godsdienstige en maatschappelijke kennis. - Een goed geregeld lager onderwijs is daarom de edelste schat, die een goed en onderling zich liefhebbend volk bezitten kan. Geen schat hooger, geen schild sterker dan van onderwijs in hetgeen waar en goed is.’ - Dat wil zeggen: van een onderwijs goed ‘en juist voor de behoefte van het volk berekend.’ De Schrijver beschouwt dat als den hechtsten grondslag van eene goede volksöpleiding, en daarin zijn wij het met hem volkomen eens. Even waar achten wij het verder aangevoerde, ‘dat de jongeling (liever de jeugd) daarna bij meerdere bekendheid van het werkelijk leven in het midden van verleiding en ongeloof, van zingenot en tijdelijk belang, eene andere (liever verdere) opvoe- | |
[pagina 595]
| |
ding behoeft, dan die hij als kind genoot. Verstandige en zedelijke ontwikkeling, vooruitgang in wetenschappelijke beschaving zijn de groote voorwaarden van volksgeluk en volkswelvaart.’ - Maar hier had, onzes inziens, al dadelijk ook de Godsdienstige opleiding moeten worden genoemd. Deze moest mede op den voorgrond staan. De geleerde Schrijver komt er wel nader op terug; maar juist zijn beroep op hetgeen in Frankrijk en Duitschland plaats heeft, eischt, eerst en vooral, eene Godsdienstige opleiding. De stelling: ‘Is er eenig brood dat zonder nadeel om niet kan uitgereikt worden, dan is dat het brood der kennis’ vinden wij op zich-zelve te gewaagd. - Wij mogen daarom niet nalaten, eer wij verder gaan, twee opmerkingen te maken. De eerste is, dat volksbeschaving en volksverlichting allezins omzigtigheid vereischen; want het is niet te ontkennen, dat de geleerdste en verlichtste vernuften der Achttiende Eeuw, bovenal de Fransche, geene andere bedoelingen gehad hebben, dan om de misbruiken van hunnen tijd en de weinige achting van kerkelijke en burgerlijke grooten voor volk en armen tegen te gaan. En welke gevolgen heeft hunne leering gehad? - Gevolgen, helaas, die vele der edelste mannen met hun bloed betaald hebben! - Daarom dringt de Heer kemper later, maar dringen wij al dadelijk, met reden, op Godsdienst en Christendom aan. Zelfs zouden wij nog ruimer dan hij durven beweren, dat volksverlichting en volksbeschaving, zonder Godsdienst en Christendom, gevaarlijke botsingen in, en groote nadeelen aan de Maatschappij kunnen en zullen berokkenen. Wij behoeven de ondervinding slechts te raadplegen en te zien op hetgeen in andere landen, bijzonder in Frankrijk en Duitschland, reeds geschied is, en verder nog geschieden kan. Eene andere aanmerking is deze: al draagt de inrigting den naam van de Vriend van Armen en Rijken, inderdaad is zij meer bepaald voor armen en mingegoeden. Het is, bij een doel als het hare, niet wel mogelijk zich als een vriend van armen en rijken te gelijk te doen gelden. Wat voor den eenen dient is dikwerf niet dienstig | |
[pagina 596]
| |
voor den anderen. - Lessen voor de rijken zijn hoogst noodig, maar zij kunnen ten kwade worden uitgelegd door de armen; en omgekeerd: lessen voor de armen kunnen verkeerd worden opgevat door de rijken. Om een voorbeeld te geven. Wanneer men zegt: dat het geene schande is arm te zijn maar wel schande armoede te verdienen, en dat hij armoede verdient, die, hij zij rijk of arm, de gaven Gods, hem geschonken of, liever, ter leen en ter verantwoording gegeven, misbruikt; zal de arme daaruit al ligt verkeerde gevolgtrekkingen opmaken, en 't eene beschuldiging achten tegen de rijken: als tot werkverschaffing verpligt, verkeerdelijk hun vermogen aanwenden tot eigen uitspanning, nut en voordeel. Even zoo zal de rijke, wanneer men de armen bovenal aanspoort, om zich door werkzaamheid tegen armoede te vrijwaren, daarbij al ligt een aandrang vinden tot terughouding van giften en gaven. Niet alles is altijd voor allen geschikt. De standpunten van arm en rijk liggen te ver van elkander, om in ééne inrigting voor volksgeluk en volkswelvaart door beiden te gelijk verstaan, behartigd en toegepast te kunnen worden. Geschriften afzonderlijk voor rijken of meer gegoeden, en afzonderlijk voor armen of min gegoeden, zouden wij daarom beter achten. De prijsboekjes door den Heer kemper voor de armenscholen vervaardigd, en, tot veler leedwezen, niet algemeen verkrijgbaar gesteld, zijn hieromtrent zelve de beste bewijzen. De stijl en houding der geschriften, - vriendelijk, hoewel klemmend en krachtig voor de rijken; - leerend, waarschuwend, bestraffend voor de armen - kunnen almede niet dezelfden zijn. En wat inzonderheid geschriften voor armen betreft, het is een groote en bijna benijdenswaardige kunst, in hunne taal, populair en welsprekend te zijn; zóó, dat men voor hen niet te hoog maar verstaanbaar en volkomen bevattelijk is, zonder tot langwijligheid, en tot platheid af te dalen. Of in al de geschriften voor deze inrigting die voor de armen welgepaste populaire stijl getroffen zij, laten wij hier in het midden. | |
[pagina 597]
| |
Hoe gaarne zouden wij den Schrijver verder volgen, en bij vele ware, treffende, echt Christelijke gezegden en betoogen stilstaan. - Te regt zegt hij: ‘Men moet de grondslagen van het Christendom niet met het strijdende van sommige dogmatische gevoelens verwarren, deze laatste geven verwijdering; het ware, echte, eenvoudige Christendom, de leer van waarheid, licht en liefde wijst veiliger weg tot kennis en geluk aan, dan onvermijdelijke botsing van Kerkelijke leerstukken.’ - Maar genoeg, wat de voorrede, de opdragt en de gemelde Inrigting betreft. Gaan wij tot het eigenlijke werk over. De Heer kemper heeft aan de Letterkunde eene wezenlijke en gewigtige dienst gedaan, door haar nader bekend te maken met den niet genoeg bekenden en geroemden johannes ludovicus vives, in 1492 te Valentia in Spanje geboren, en in 1540 te Brugge in Vlaanderen overleden. - Hij was een vriend van erasmus, morus en andere uitstekende en verlichte mannen der Zestiende Eeuw, die, even als vives, hun leven hebben toegewijd aan onderwijs, beschaving, en aan het tegengaan van verkeerdheden, zoo van geestelijken als van wereldlijken. - Zijne verdienste als Letterkundige, zijne denkbeelden over onderwijs en wetenschap, en zijne waarheidsliefde, zijn allezins lofwaardig. De Schrijver doet hem in dit geschrift als mensch en Christelijk Philantroop krachtig uitkomen en hoofdzakelijk kennen. - Over het Armenwezen zijn zijne inzigten boven zijnen tijd helder, waar, en stichtelijk. Zijne uitspraken over volksbeschaving zijn inderdaad voor dien tijd bewonderenswaardig. Het overzigt van den Heer kemper over zijne gevoelens, betreffende de Armenverzorging, en de aanhalingen uit zijn werk, met de vertalingen der Latijnsche plaatsen, zijn zeer gelukkig en verdienen aller belangstelling. Evenwel schijnt ons hier, bij al de belangrijke, maar losse aanhalingen uit de werken van vives, eenigzins te ontbreken eene zamenhangende opgaaf van zijn eigenlijk geheel systema. Men kan, ja, mag losse plaatsen, tot bevestiging en opheldering van het-licht, | |
[pagina 598]
| |
waarin men iemand wil doen kennen, uittrekken; maar het gehéél van iemands gevoelen wil men toch vooral kennen. Zoo zouden wij gaarne bepaaldelijk weten, hoe vives over de Hervorming, afgescheiden van het huwelijk van Koning hendrik, dacht, en of hij het meer met erasmus of meer met morus ten aanzien van luther en de Hervorming eens was. Opmerkelijk en belangrijk is in allen gevalle hetgeen de geachte Schrijver meldt omtrent het leven van vives; hetgeen hierop nederkomt: ‘Vives is te Valencia in 1492 geboren; werd door zijne ouders tot Regtsgeleerde bestemd, en aan de Hoogeschool te Parijs in al de scholasticke regels der redeneerkunde onderwezen. Even twintig jaren oud, ging hij naar Leuven; kort nadat het bekende geschrift van erasmus: ‘de lof der zotheid’ was uitgegeven. De onderzoek- en waarheidlievende vives maakte indruk op erasmus, die aan den bekenden, later zoo schandelijk ter dood gebragten thomas morus, Schrijver der Eutopia, schreef: dat de roem van dien Spanjaard, zijn jeugdigen vriend, eenmaal zijnen roem zoude verdonkeren. Vives was even als erasmus een bewonderaar van de Classici; met welke men toen aan de Leuvensche School, nog zoo weinig bekend was, dat, toen vives hem verzocht het bekende geschrift van cicero: ‘de Droom van scipio’ uit te leggen, de Rector hem antwoordde: ‘dat men geene Faculteit had, waartoe het droom-uitleggen behoorde.’ De uitgaaf van het werk van augustinus over ‘Gods rijk’, door vives, op raad van erasmus, aan Koning hendrik VIII opgedragen, bewoog dien Vorst aan vives de opvoeding zijner dochter maria toe te vertrouwen. Hij steeg in Engeland in roem en aanzien; maar, toen de wispelturige, zedelooze en wreede Koning zijne voorgenomene echtscheiding met catharina van Arragon, moeder van maria, door geestelijken en geleerden goedgekeurd wilde zien, bleef vives volstandig weigeren, en gaf zich bloot aan de gramschap van den zoo magtigen en wreeden Koning. Hij werd in de gevangenis geworpen; wachtte moedig de moordbijl af, die morus en anderen trof; maar werd ontslagen, doch alleen op voor- | |
[pagina 599]
| |
waarde van te vertrekken en nimmer in Engeland terug te keeren. In Vlaanderen aankomende vond hij de Hervorming reeds aangevangen. Vives, die de eendragt boven alles lief had, en scheuring voorzag, schreef aan Paus adriaan: dat hij verheugd was, den pauselijken zetel aan een zoo vroom man te zien te beurt gevallen; maar dat het nu ook diens dure pligt was, de verbastering der Kerk te stuiten, en vredesgezindheid door gematigdheid, te bevorderen. Regt edele gevoelens, die vives een roem bijna geëvenredigd aan dien van erasmus, te dezen aanzien waardig maken. Wij houden van vergelijkingen tot opheldering; niet zoo zeer tot tegenstelling. De Heer kemper echter maakt er onderscheidene tusschen vives en erasmus. Zoo zegt hij: erasmus, die vaak de gunst der Grooten - welligt met het beste oogmerk - zocht, verbeurde die van Keizer karel V, door zijn geschrift over de ‘Eendragt en Tweedragt’ aan dien Vorst opgedragen; waarin hij met nadruk, in stede van geweld, zachtzinnigheid en eendragt aanried. - Vives gaf een werk uit: ‘over de bevrediging der Kerk’, en droeg het op aan den Bisschop van Sevilla, den Inquisiteur-Generaal, die de Ketters te vuur en te zwaard vervolgde. Hierdoor voordeelige betrekkingen verliezende, sleet hij in bekrompen omstandigheden, en ziekelijken staat, zijne laatste levensjaren. Zijne gade margaretha valdauer, die zijn strijd voor waarheid en Christendom had gadegeslagen, bleef hem getrouw tot in den dood, en zijn verlies in stillen weemoed gedenken. Toen, 12 jaren later, ook zij de aarde had verlaten, werd op den steen, die beider graf bedekte, door haren broeder en zuster nicolaas en maria een grafschrift geplaatst, hetwelk in de Aanteekeningen op bladz. 29 wordt medegedeeld.Ga naar voetnoot(⋆) Hij overleed te Leuven in 1540. Wie verder over hem iets wil nazien, raadplege, onder anderen, het in 't breede door saye in zijne ‘Onomastricon’, T. III, pag. 85, | |
[pagina 600]
| |
en in de Analecta van dat Deel, pag. 591, alsmede bij foppens aangehaalde; zijn afbeeldsel vindt men bij dien Schrijver tegenover pag. 679. - De korte aanteekeningen, gevolgd door eenige uittreksels uit de werken van vives, vertaald, doch ter vergelijking ook in het Latijn medegedeeld, hetgeen wij zeer goed vinden, zijn, gelijk dit geheele werk, zeer belangrijk, en alles te zamen doet ons den Heer kemper, waardigen zoon van een zoo beroemden vader, beschouwen en erkennen als een der sieraden van onzen tijd. Zijn wijsgeerig Christelijke geest heeft een diep inzigt in hetgeen strekken kan, om het lot der armen te verbeteren, en volksgeluk, volksbeschaving en volksopvoeding te bevorderen. Dat inzigt zal nog duidelijker en volkomener blijken, wanneer wij het genoegen hebben zijne bij de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen bekroonde Verhandeling inhet licht te zien; iets waarnaar zeer wordt verlangd. Wij hebben met belangstelling vernomen, dat bereids een goed deel van die Verhandeling is afgedrukt.
††† 1 Aug. 1851. |
|