| |
Het Bestuur der Marine, onder den Schout-bij-nacht, later Vice-Admiraal J.C. Rijk, gedurende het tijdvak van 3 Junij 1842 tot 15 September 1849; toegelicht door J.C. Rijk. 1851. 1ste en 2de Afdeeling. Te Amsterdam, bij de Wed. C. van Hulst van Keulen. 1851. In gr. 8vo. 112 en 143 bl. f 2-50.
Wij herinneren ons niet eenig ander werk gelezen te hebben, dat ons zoo verrast en geboeid heeft als deze Autobiographie; hoewel wij aan de Marine en haar bestuur vreemd, en ook niet van nabij bekend zijn met den Nederlandschen Staatsman en Vlootvoogd, die zich de rust van het ambtelooze leven, dat hij na vijftigjarige dienst is ingegaan, ten nutte heeft gemaakt om haar te schrijven, en daardoor tevens zijn bestuur van de Marine van blaam te zuiveren.
In 1842 behoorden wij tot het getal dergenen, die het Vaderland geluk wenschten, toen 't bekend werd, dat de Schout-bij-nacht (later Vice-Admiraal) rijk, Gouverneur-Generaal van Nederlandsch West-Indische Bezittingen, maar door den Koning tot Directeur-Generaal (later Minister) van Marine benoemd, zich die benoeming had laten welgevallen. Het karakter, de begaafdheden, veelomvattende kennis, veelzijdige bekwaamheid, rijpe ondervinding, en blakende ijver van dien hooggeachten Vlag-officier voor het belang en de eer der Zeemagt waren bekend, en de algemeene opinie noemde hem als de bevoegdste, zoo niet éénigste man aan wien het Bestuur der Marine moest, en met volkomen gerustheid, en zekerheid van goede resultaten kon worden opgedragen. Dat de Heer rijk zijn aangenaam en voordeelig Onderkoningschap vaarwel zeide, om in de niet dankbare en niet overruim bezoldigde betrekking van Minister, of Directeur-Generaal, hier op het Staats- | |
| |
tooneel te treden, getuigde van eene belangeloosheid en liefde voor de Marine, die de verwachting nog hooger opvoerde. - Evenwel het duurde niet lang of het Bestuur der Marine werd van vele kanten gegispt en veroordeeld, en voldeed ook niet in de Tweede Kamer. In brochures en dagblad-artikelen vond 't geen er gedaan werd, evenzeer als 't geen er niet gedaan werd, bestrijders, en door velen en bij herhaling werd het verwijt uitgesproken van gebrek aan vaste beginselen, van gebrek aan een bepaald stelsel. Daar dat verwijt niet, of althans niet volledig en voor ieder duidelijk werd wederlegd, en de Heer rijk - hoewel nog in volle kracht en in 't genot van goede gezondheid - eindigde met ontslag te nemen, zoowel uit zijne betrekking tot de vloot, als uit die tot het Ministerie, moest men wel denken zich inderdaad misrekend te hebben in zijne verwachtingen, en 't ‘Tel brille au second rang,
qui s'éclipse au premier’ ook in hem bewaarheid te zien. Dat deed velen zeer, en ook wij hadden er leed van. Maar des te verrassender is het ons nu - nadat laatstelijk het verwijt van beginsel- en stelselloosheid ook is gehoord in de Tweede Kamer - te zien hoe de Heer rijk dat verwijt kalm, hoewel niet zonder eenige verontwaardiging, opvat, en te hooren hoe hij 't met echte zeemansrondheid, maar ook met al de zakelijkheid van een goed Administrateur, bestrijdt niet alleen; maar zóó volkomen wederlegt, dat er, naar òns gevoelen, niet veel tegen te zeggen valt. Het belangrijke werk is alleen dáárom ondernomen; maar strekt nu tevens ten vervolge op eene bestaande Biographie van den beroemden Schrijver, tot zijn vertrek uit de West-Indiën als Gouverneur-Generaal.
Het is niet mogelijk in het bekrompen bestek van dit Tijdschrift eene analyse te geven van een werk, in hetwelk alle de takken van het Bestuur der Marine, van de voornaamsten af tot de minst beduidenden toe, behandeld worden. Wij moeten ons vergenoegen met er in het algemeen over te spreken, en voorts ieder, die in onze zeemagt belang stelt; neen, ieder dien 't niet onverschillig is hoe een met het volksbelang en de eer der Natie zoo naauw verbonden Departement werd en zal
| |
| |
worden bestuurd, te verwijzen naar het werk-zelven; door welks aandachtige lezing, ieder, op de bevattelijkste wijze, volledig bekend wordt gemaakt met onze zeemagt, en al de deelen harer administratie; met haren gebrekkigen en hoogst schadelijken toestand vóór en in 1842; met den beteren staat in welken zij in 1849 door den toen afgetreden Minister aan zijn minder gelukkigen eersten opvolger zijn nagelaten; en ook met hetgeen er verder in het belang der Marine kan en behoort te geschieden - althans naar het oordeel van den Heer rijk, dien men, na de lezing van dit werk, méér dan ooit geneigd wordt te houden voor den meest ervaren en bekwaamsten onzer oude Vlootvoogden.
In de Eerste Afdeeling (over welke straks nader) staat, op bladz. 12, de taak omschreven aan den Directeur-Generaal in 1842, bij Koninklijk Besluit, uitdrukkelijk opgelegd; zij was: vermindering der administrative uitgaven, en uitbreiding van de active zeemagt zonder verhooging van het totale cijfer der begrooting. Z.M. bedoelde alzoo, dat het totale cijfer der begrooting onveranderd zou blijven; maar: bezuiniging op de administratie, en gebruik van dat bezuinigde tot uitbreiding van de activiteit der Marine. De Tweede Afdeeling, tot en met bladz. 112, bevat de geschiedenis der begrooting voor de Marine van 1842 tot 1849. Daar ziet men hoe, integendeel, de Tweede Kamer dadelijk en voortdurend aanmerkelijke, steeds toenemende vermindering van het totale cijfer der begrooting heeft geëischt; waardoor elke uitbreiding van de activiteit der Marine onmogelijk werd, en al het bezuinigde op de administratie, in plaats van dáártoe te kunnen worden besteed, eene bate werd van de algemeene schatkist. - In weerwil daarvan blijkt, uit een Staat van de in dienst gehouden schepen en bemanning, te vinden op bladz. 83 der Eerste Afdeeling, dat, van 1818 af, met uitzondering alleen van de jaren der Belgische onlusten, nimmer zóó vele koppen in active dienst zijn geweest, dan in het tijdvak van 1842-1849, en wel voornamelijk in 1848 en 1849, toen het totale cijfer der begrooting (na aftrek van de kosten der Kolo- | |
| |
niale Marine en van de pensioenen, met welke het Departement in 1842 is belast) voor de Nederlandsche zeemagt het laagste was, en, blijkens de berekening op bladz. 71 der Tweede Afdeeling, zelfs minder dan vijf millioen bedroeg. De Heer rijk zegt, dat dit een gevolg was van de door hem bereikte bezuinigingen; maar welke onpartijdige voegt er niet bij: dat het eene kroon zet op zijn administratief beleid! Wij kunnen ons
niet weêrhouden, den zorgvuldigen Administrateur ter eere, een gedeelte over te nemen van de bladz. 83-85 der Tweede Afdeeling; waaruit dat beleid eenigzins blijkt, en onze lezers tevens met den helderen, echt populairen, ronden stijl van het werk, (gemakshalve in den derden persoon geschreven) eenigermate bekend kunnen worden:
‘Men denke daarom niet, dat de Minister rijk de noodzakelijkheid van bezuiniging op groote schaal niet allezins had bevroed. Wij zullen later aantoonen, hoedanig hij die heeft toegepast, en de resultaten daardoor verkregen; maar hij had een afkeer van die door hem genoemde zwavelstokken-économie, waarbij men het afdanken van een bode of hellebardier hoog doet klinken, omdat het eenige honderd guldens voor de schatkist bespaart! Dit is niet de opinie van den dag; maar wij zullen aantoonen, dat zijn stelsel meer waarachtige voordeelen aan den Staat opleverde, dan dat, waarop men met welgevallen telkens terugwijst.
Hij berekende, dat, wanneer men slechts een paar centen daags op de voeding voor ieder man kon bezuinigen, dit ruim f 30,000. - 's jaars opleverde, en zorgde dus, dat bij aanbestedingen nimmer meer dan de geringste marktprijzen werden gegund; dat hij niet kocht, wanneer de markt te hoog stond, maar gunstiger tijden afwachtte. Zoo was het, onder anderen, eens met den aankoop van gerookt spek, in de jaren der buitengewone duurte van levensmiddelen. De ingeschreven prijzen kwamen hem te hoog voor; hij liet dus de aanbesteding niet doorgaan, en deed begrijpen, dat hij, ware het noodig, die artikelen uit Noord-Amerika kon ontbieden.
| |
| |
Eenige weken daarna, werd op nieuw eene aanbesteding uitgeschreven, met dat gelukkig gevolg, dat er op dit eene artikel f 16,000. - werden uitgewonnen. Zoo handelde men ook met de aanbesteding van alle scheepsmaterialen. Men kocht niets aan, dan hetgeen waarlijk noodig was. Waren de prijzen te hoog, dan stelde men de aanschaffing uit; de Heeren Hoofd-ingenieurs zorgden voor een hoogst zuinig gebruik van de materialen van scheepsbouw, hielden een naauw toezigt op de arbeidsloonen, en hierdoor werden vele duizenden jaarlijks bespaard; men zorgde, dat uit de magazijnen al het bruikbare, al was het dan ook eenigzins verouderd, het eerst aan de schepen werd afgegeven, Men gebruikte het verouderd metalen geschut tot aangieting van al wat voor den scheepsbouw aan metalen noodig was. Bij aanschaffing van nieuw geschut werd er een gedeelte oud tot versmelting bijgevoegd; al het oude geslagen ijzer, zoo als ankers enz., werd tot nuttige doeleinden en tot staafijzer versmeed; zoo werd er geene noodelooze uitgave, alleen tot versiering en zonder wezenlijk nut, voor de schepen gedaan. Zoo werden oude zeilen, die niet meer bruikbaar waren, uit elkander genomen en tot nieuwe bruikbare stellen vermaakt; en dus werd al wat in voorraad was, tot nuttige einden aangewend, en het nieuw aangekochte vermeerderde den voorraad. Men zond Ingenieurs naar Riga, om op de plaats-zelve masten aan te koopen, en opende onderhandelingen met leveranciers in Noord-Amerika tot hetzelfde doel.
Behalve dit alles durft men zeggen, dat geen punt waarop bezuinigd kon worden, over het hoofd werd gezien, enz.
Wanneer dit geene goede resultaten had opgeleverd, hoe zou het dan mogelijk zijn geweest, dat men, met zes tonnen gouds minder voor de eigenlijke Marine, genoegzaam dezelfde magt in zee hield als vroeger; den aanbouw voortzette, en den voorraad in de magazijnen vermeerderde; en dat niettegenstaande men eene vermeerdering van uitgaven op zich had genomen, maar die in het belang van de dienst werd noodzakelijk ge- | |
| |
keurd. Zoo veroorzaakte het verhoogen van de vaste tractementen der zeeöfficieren - - eene meerdere uitgaaf van f 40,000. -; het aanstellen van 16 élèves voor de geneeskundige dienst f 9000. -; de ernst-exercitiën aan kruid en projectilen, ongeveer f 25,000. -; de intrekking van de 4½ pCt. korting op de scheepssoldijen ruim f 40,000. -. En toch is men niet alleen met het budget steeds rondgekomen, maar zijn er zelfs belangrijke sommen vrijgevallen, die in de schatkist zijn teruggekeerd.’
De berekeningen, die verder volgen, doen zien, dat het teruggekeerde in de schatkist, bij doorsnede over de zeven jaren van 1842-1848, bedragen heeft jaarlijks f 177,982. -. Alles te zamen tellende vindt men eene bezuiniging van p.m. f 900,000. -, 's jaars door naauwgezet beleid in de administratie verkregen!
Die Tweede Afdeeling bevat menig levendige zinsnede over de moeijelijkheden ontstaan uit de ongemakkelijkheid der Tweede Kamer, en hare onverschilligheid voor de uitbreiding van de activiteit der zeemagt. Hoe men dáárover denke, zóóveel is zeker, dat de onmogelijkheid, waarin de Minister zich bevonden heeft, om die activiteit uit te breiden, hier zonneklaar blijkt. De reden, waarom het jaarlijks teruggekeerde in de schatkist daartoe niet gebruikt kon worden, vindt men op bladz. 86 opgegeven.
Wij hebben van deze Afdeeling het eerst gesproken, wijl de Schrijver aan het slot der Eerste Afdeeling verzoekt, dat men het oordeel over de uitvoering van zijn stelsel opschorte tot na de lezing der Tweede. De lezer doet daarom niet kwaad wanneer hij met deze begint. Zij bevat ook, op de bladz. 16-53, eene uitvoerige ‘Memorie van den Minister van Marine’, op den 30 Augustus 1843, in Comité-generaal aan de Tweede Kamer voorgedragen, waarin het stelsel van bestuur, toen of reeds vroeger aangenomen, duidelijk wordt uiteengezet. Als men daarna de Eerste Afdeeling leest, komen de genomen maatregelen van zelve aan dat programma van 1843 ter toetse.
| |
| |
De Eerste Afdeeling toont hoe het stelsel, gedurende de zeven jaren van 1842-49, is toegepast op alle de takken der zeemagt en van haar Bestuur: het drijvend materiëel; het personeel der Marine; het korps Mariniers; de artillerie; de activiteit der zeemagt; het wetenschappelijke; de administratie; de discipline; en de aanmoediging tot de zeedienst. Ten slotte wordt ook over de Vuren, Tonnen, en Bakens, en over het Loodswezen gehandeld.
Wij moeten ons bedwingen om niet breedvoerig te worden, en zullen alleen iets zeggen, omtrent hetgeen vermeld staat, betreffende ‘het drijvend materiëel’ (de schepen). Het stelsel daaromtrent was, volg. bl. 27: ‘eene vloot, zoo groot als die met de toegestane geldsommen, in 5 jaren tijds kon worden daargesteld. Om de schepen daarvan behoorlijk in klassen te verdeelen, en die van gelijksoortige in alles aan elkander gelijk te doen zijn; om de gereedmaking van tuigen, artillerie en uitrusting, gelijken tred te doen houden met de vordering van den aan- en afbouw; om een zeker getal daarvan in dienst te hebben, eenige van iedere klasse geheel gereed tot dadelijke in dienst stelling; - en eindelijk, om te zorgen dat alle soort van schepen van de Nederlandsche Marine, in niets zouden behoeven achter te staan, bij die, onder gelijksoortige benamingen bij andere Zeemogendheden in gebruik.
Als een staaltje van de onregelmatigheden, wier opruiming aan den Heer rijk is te danken, nemen wij van bladz. 22 het volgende over:
‘Ofschoon onder gelijksoortige benamingen was er toch een oneindig verschil in schepen, die volgens hunne benamingen gelijk hadden moeten zijn. De constructie van iedere werf had dikwijls denkbeelden op zich-zelve; men volgde proeven, buitenslands genomen, op de eene werf, terwijl men zich op de andere aan de primitieve bepalingen hield; de tuigen waren veranderd op het ééne, en niet op het andere schip van gelijk charter. Op sommige schepen was zwaarder wapening beproefd, zonder die op de andere in te voeren; verschil in smaak bij de
| |
| |
eene of andere directie, maakte, dat men eigenlijk zoo velerlei soort van schepen kreeg, dat dit in een der over de Marine uitgekomen vlugschriften, niet oneigenaardig eene stalen kaart (staalkaart) werd genoemd. Het gevolg hiervan was, dat b.v. een brik van 18 stukken in Vlissingen gebouwd, met averij in Texel binnenvallende, ofschoon er genoegzame voorraad van tuig enz. van brikken van 18 stukken was, niets vond, dat dadelijk bruikbaar was; omdat het niet paste: zoodat nieuw moest worden aangemaakt, en het in voorraad zijnde ongebruikt moest blijven liggen. Hieruit ontstond verlies van tijd en geld’ enz.
Op bladz. 24 ziet men, wat de Minister voor die wanorde in de plaats wilde hebben; namelijk: ‘dat geen schip van gelijke benaming, op welke werf dan ook aangebouwd, van het andere mogt afwijken; dat al wat tot die schepen behoort, op het eene zoo wel als op het andere moest passen; dat als het ware geen spijker anders mogt geslagen worden, op het eene schip dan op het andere; dat in één woord, al wat tot dezelfde klasse van schepen behoort, evenzeer op allen van pas moest zijn, als de remontestukken van een infanteriegeweer.’
Het is merkwaardig daar te lezen, wat moeite het kostte om de grondslagen van die eenheid gelegd te krijgen; dat toch eindelijk gelukte. Al had de Heer rijk niets anders dan dat gedaan, het ware reeds véél geweest. Geen zijner voorgangers heeft aan die éénheid in alles, aan dat vaste systema, zonder vrijlating om er van af te wijken, gedacht, of had, indien hij er aan gedacht heeft, kennis genoeg van den scheepsbouw, om de uiteenloopende meeningen der verschillende bouwmeesters zamen te smelten. - Uit deze en andere plaatsen blijkt overigens, welk eene menigte van onregelmatigheden er was op te ruimen.
Van nog grooter aanbelang, wijl er niet alleen tijd en geld, maar bovendien de eer der vloot en de Nationale roem in betrokken was, is het stelsel geweest om te zorgen, dat alle soort van schepen van de Nederlandsche Marine in niets behoeven te wijken voor anderer sche- | |
| |
pen van dezelfde soort; of, om duidelijker te spreken: dat, als het weder tot kloppen komt, b.v. een Nederlandsch fregat van 44 stukken door zijn materiëel in de mogelijkheid zij, om 't tegen een Engelsch, Fransch, of ander fregat van 44 stukken uit te houden. Zoo als onze schepen gewapend waren in 1842, was dat, helaas, het geval niet; en in weerwil van den moed en de geschiktheid van Janmaat, en der schimmen van onze de ruyter's en trompen, die hem in den strijd aanvuren, zouden Vloot en. Natie de smart en schande hebben moeten beleven, zulk een fregat van 44 stukken, door een vijandelijk fregat van maar 30 of, misschien, nog minder stukken, na een kort gevecht genomen te zien. Dat lag hieraan, dat onze Marine stationair was gebleven, terwijl die van andere Natiën zich de uitvindingen van het genie en de waarnemingen der ondervinding hadden ten nutte gemaakt. Het vermogen der strijdkracht van hunne bodems was vergroot, bij minder getal van vuurmonden, door de meerdere zwaarte van het kaliber; de vuursteensloten van het geschut waren door percussie of slaghamertoestellen vervangen, en de stukken hadden pointeerstangen en visieren, die de zekerheid van het schot waarborgen. Dank hebbe de ijver en het beleid van den Heer rijk, dat onze schepen nu aan de eischen van den tijd beantwoorden! Het is genoegelijk te lezen van de omzigtigheid en het overleg daartoe aangewend; maar streelend bovenal is de zekerheid, dat, zoo er thans geslagen moeste worden, onze dappere pikbroeken ook rekenen kunnen, bij gelijkheid van schepen, op
gelijkheid van wapenen, en dat aan beleid en moed alleen de overwinning hangt. Doch neen, deze hangt ook af van hunne geoefendheid in het vuren, van verschillende afstanden op bepaalde voorwerpen, en de Minister heeft daarom (bladz. 78 en volgg.) ter bekwaming van het volk, ernst-exercitiën verordend met het grof geschut, en ook met de handwapenen; terwijl hij tot volkomen vorming van de officieren, zoo veel de middelen dat vergunden, exercitie-eskaders in zee heeft gehouden (bladz. 86 en volgg.).
| |
| |
De vastheid van stelsel en beleidvolle werkzaamheid, ten opzigte van het materiëel en deszelfs gebruik, is, reeds na deze opgave, hoe kort en gebrekkig ook, wel niet te betwijfelen, en de stempels dier zelfde vastheid en werkzaamheid draagt alles wat er geboekt staat omtrent het verrigte en verordende voor de overige takken van het bestuur. Maar gelijk 't aangenaam is te vernemen, hoe er gezorgd werd voor het belang der schatkist, voor de eer van het wapen, en voor den roem der Natie, zoo is het ook aangenaam bekend te worden met de zorg des Ministers voor de belangen van het personeel van allen rang en Staat; voor het aankweeken van scheeps-onderöfficieren; en voor het aankweeken van een Nationalen matrozen-stand, voor de Marine en voor de koopvaardij. Doch wij moeten eindigen, en verwijzen naar het werk; welks Eerste Afdeeling bijkans geene enkele bladzijde bevat, die niet in hooge mate belangrijk is.
Aan het einde der Tweede Afdeeling deelt de ervaren Schrijver mede, wat er, nu en later, voor en met de zeemagt, naar zijn gevoelen, kan en moet worden gedaan; 't zij in oorlog; 't zij in vrede. Aldus levert hij een volkomen overzigt en volledig stelsel voor het Bestuur der Marine; onberekenbaar nuttig voor zijne opvolgers nu en later, die - gelijk hij met andere woorden zegt - het stelsel kunnen toetsen en voortzetten, of, 't afkeurende, wat anders (moge dat dan maar niet minder goed zijn!) er voor in de plaats kunnen stellen.
Naar het ‘onwrikbaar gevoelen’ van den Heer rijk (bladz. 139, 2de Afd.) mag men er niet aan denken eenige uitbreiding, eenige houding aan de Zeemagt te geven, wanneer niet weder, op de Staatsbegrooting, voor Marine wordt toegestaan, wat er voor bewilligd is geweest op de begrooting van 1842-43. Hierbij lezende, op bladz. 90 van de Eerste Afdeeling: ‘dat alleen op linieschepen en fregatten, maar vooral op linieschepen, de ware dienst door de zeeofficieren geleerd wordt,’ en dan bedenkende, dat van onze linieschepen geen enkel in activiteit is, en
| |
| |
dat, behalve de Heer rijk, niemand onzer zeeöfficieren ooit een gewapend linieschip gedurende eene reis heeft gekommandeerd, en slechts zeer weinig officieren er ooit op gediend hebben - wenscht en bidt men zeker vurig, dat de geldmiddelen van den Staat welhaast die verhooging van 't cijfer der uitgaven voor Marine mogen veroorloven!
De Heer rijk heeft volstandig geweigerd te bewilligen zoo wel in de vernietiging van het Maritime établissement te Rotterdam, als in de zamensmelting van het Instituut voor de Marine te Medemblik met de Militaire Academie te Breda. Eindelijk, genoodzaakt toe te geven omtrent de eerste, heeft hij de laatste voor hem tot eene porte-feuille-quaestie gemaakt. De redenen er van worden hier vermeld: er kunnen nu tijden komen, waarin Nederland geene hellingen genoeg heeft voor den scheepsbouw; en: zeeöfficieren kan men niet vormen op de heide. Hij wenscht, dat zijne vrees ongegrond moge zijn, en wie zou 't niet met hem wenschen!
De edele denkwijze van den grijzen Vlootvoogd blijkt ook uit de voor hem kostbare bijzonderheid, dat zijne optrede in het Ministerie hem ten slotte f 1000. - 's jaars kost; daar hij zich een pensioen getroost van zóó veel minder als dat waarop hij regt heeft als Oud-Gouverneur-Generaal der West-Indiën.
Wij danken den hooggeplaatsten Schrijver voor deze Autobiographie: een gedenkstuk en handboek even gewigtig voor de Regering en het Volk, als vereerend voor hem-zelven. Gelukkig de man, die aldus rekenschap van zijne beginselen en bestuur kan afleggen! Op waardiger of nuttiger wijze had de wakkere Vlootvoogd zijn vijftigjarige loopbaan als zeeman, soldaat en Staatsman wel niet kunnen besluiten. Ieder schaffe zich het werk aan; dat vooral ook behoort gelezen en behartigd te worden door elk die invloed heeft op de verkiezingen voor de Kamers der Staten-Generaal.
Gaarne namen wij, ten slotte, de raadgeving over, die het werk op echten zeemanstoon besluit; maar wij heb- | |
| |
ben ons bestek reeds overschreden. Liever ook ondersteunen wij haar met de opwekking door onzen grooten Mr. s.p. lipman in ‘Hollands Marine’ reeds in 1831 uitgesproken: ‘Indien wij onze Marine verwaarloozen, moet voor ons alle hoop verdwijnen, dat wij meer dan den blooten naam van zelfstandigheid zullen behouden.’ - ‘De Marine van den Staat is de grondslag van ons volksbestaan. Hare sterkte was de bloei van het Vaderland, hare verwaarloozing zijn ondergang. Aan haar was Holland zijn ontzag onder de Natiën, de veiligheid van zijnen koophandel, het bezit zijner volkplantingen, het behoud zijner onafhankelijkheid, verschuldigd. Zonder haar is de Staat een speelbal der groote mogendheden; zonder haar zijn onze Coloniën de weerlooze prooi van den eersten aanvaller; zonder haar is onze koophandel van vreemde willekeur afhankelijk; zonder haar is onze zelfstandigheid een naam zonder beteekenis; zonder haar zijn onze rivieren niet langer ons eigendom.’ - ‘Dat wij dan allen, tot herstel onzer Marine onze pogingen met die der Regering vereenigen!’
Toen de Heer rijk zijn ontslag nam uit alle dienstbetrekking, deed hij 't met de verklaring: als zeeman en soldaat tot verdediging van het Vaderland gereed te blijven, al ware 't voor het kommando over een enkel fregat, of van eene afdeeling kanonneerbooten; maar dat hij verlangde voor eenige administrative betrekking nooit weder in aanmerking te komen. Wij erkennen gaarne, dat de voldoening van den ervaren en waardigen Vlootvloogd in zijne administrative betrekking niet evenredig is geweest aan zijne belangrijke diensten, maar zouden 't evenwel beneden zijn karakter vinden als hij dáárom zich bleve onttrekken, wanneer eenmaal het Gouvernement, goedkeurende het stelsel in dit werk blootgelegd, hem-zelven tot de voortzetting opriep met vertrouwen en gerustheid op zijne bekwaamheid en vaderlandsliefde.
z.
|
|