het Koningrijk. Te 's Gravenhage, bij Gebroeders Belinfante. 1851. (Voor rekening des Schrijvers.) In gr. 8vo. 84 bl., in 2 kolommen, compres gedrukt.
Onder verwijzing naar de vroegere aankondigingen der beide Afleveringen des Eersten Deels van dit allerbelangrijkst werk, mogen wij met genoegen vermelden, dat de geachte Schrijver weder een aanzienlijk deel der vrucht zijner werkzaamheid voor het regtsgeleerd publiek heeft ter dienste gesteld. Hij gaat voort met de uitgave van zijne op wetenschappelijk onderzoek berustende verzameling. Deze Aflevering bevat weder veel volledigs en doorwrochts. - Tot een voorbeeld strekke de allernaauwkeurigste behandeling van Art. 99 der Wet op de Regterlijke Organisatie, welke, van bl. 25 tot 44, in zeven rubrieken is gesplitst, aldus onderscheiden: A. over het regtsmiddel van cassatie in 't algemeen; B. over de uitspraken, die als beslissing van quaestiones facti beschouwd zijn; C. over de uitspraken, die als quaestiones juris zijn aangemerkt; D. de weifelende jurisprudentie ten aanzien van het al dan niet aanwezig zijn in cassatie eener quaestio facti, dan wel juris; E. onderscheiding tusschen het middel van cassatie, van request-civiel en dat van revisie; F. onderscheid tusschen het mal jugé en het middel van cassatie, en het regtsgevolg daarvan; G. overschrijding van regtsmagt. In het overzigt van de hier medegedeelde regterlijke beslissingen mag welligt grond gevonden worden, om bij herziening der Wet op de Regterlijke Organisatie en van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering op zoodanige wijziging aan te dringen, ten gevolge waarvan het middel van cassatie in civiele zaken met beter gevolg zou kunnen worden aangewend; het is toch bedroevend om te zien, hoe menige (welligt) verkeerde uitspraak van lagere Regts-collegiën aan de censuur van den Hoogen Raad ontsnapt, doordien de beslissing, naar de bij den Hoogen Raad aangenomen beginselen, slechts als quaestio facti of als mal jugé kan worden aangemerkt.
Ook op Art. 6 en 9 der Wet op den Overgang, de