Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1851
(1851)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 559]
| |
Deze roman, door Dr. jonckbloet ingeleid, mogt wel groote verwachtingen doen ontstaan. Rome jubilerende; Rome, zoo als het was onder het Pausschap van den Zesden alexander, den vader van caesar en lucrecia borgia, over welk drietal men slechts het Diarium van buckhardt behoeft te lezen, om er van te walgen; Rome, weggezonken in een afgrond van zedeloosheid, waar het bloed der onschuld voor niets geldt, en dierlijke wellust, door beschaving verfijnd, in overdaad zwelgt; waar, onder de edelen, partijschap, haat en list en Italiaansche wraakzucht heerschen; Rome, in waarheid een Babylon geworden, waar christus in gezelschapskringen geloochend, voor het hoog-altaar gelasterd wordt: - ziedaar het tooneel waarop wij zijn verplaatst en de meest bedrijvige personen hebben zien handelen, en toch hebben wij de drie lijvige boekdeelen niet zonder toenemende teleurstelling gelezen. De Schrijver heeft veel talent en een rijke, stoute verbeelding, maar de laatste ontaardt in dolle fantazij. Daardoor is zijn werk onnatuurlijk en niet vrij van wansmaak. Hij heeft jagt gemaakt op het effekt; doch natuur en waarheid zijn er aan prijs gegeven. Gestadig wordt men in zwarte wouden en onderaardsche gangen gevoerd, en ziet er dolken glinsteren, schimmen zweven, en bloedhonden, en meer zulk ontuig hunne rollen spelen. Dit heeft alras oververzadiging ten gevolge, zoodat men in plaats van door die akeligheden geschokt te worden, zich verveelt. Ook de karakters zijn waarlijk niets meer dan voorbijgaande schimmen? Men ziet de personaadjen handelen, maar verneemt volstrekt niets van het inwendige. Het best geteekend is de vermomde Hospitaliter, alfonse van Este de jonge Hertog van Ferrara, die, volgens een verdrag met den Paus, in het huwelijk zal treden met diens schoone, geestvolle doch wulpsche dochter lucrecia. Daar hem omtrent zijne aanstaande geene andere dan nadeelige geruchten ter oore komen, begeeft hij zich als ridder van st. jan vermomd, bij gelegenheid van het Jubileum, | |
[pagina 560]
| |
naar Rome, om met eigen oogen zich van het ware of valsche dier aantijgingen te overtuigen; maar zijne houding en gedrag tegenover de geestige en fiere dochter van den Paus is onnatuurlijk, en zelfs onmogelijk. Niet anders is ook de voorstelling van lucrecia. Neen, zoo was zij niet; zoo kon zij niet zijn. Eene vrouw als zij laat zich in het openbaar niet honen en schelden, zoo als 't hier gedaan wordt door den vermomden bezoeker. Niet minder overdreven is het karakter van fra bruno: zoo kon een leerling van savanorola zich niet aanstellen. Fiamma moet een beeld zijn van trouw. In het karakter van mirsam is waarheid; doch deze is krankzinnig. Het werk is een fantastisch nachtstuk, dat op de wieken van toovergestalten in de lucht zweeft; maar geenszins een historische roman, die het feitelijke en het moréle leven van den genoemden tijd doet kennen. Wij achten dat jammer; want de weelderige Schrijver kan, daar twijfelen wij niet aan, goede en zelfs voortreffelijke werken leveren, als hij maar aan de natuur getrouw blijft, en genoeg heeft aan de waarheid. Overal waar hij dat doet, en vrij van de bedwelming eener hollende verbeelding, de natuur vertoont gelijk zij is, boeit en bekoort hij. Wij zullen dit met een voorbeeld staven; ook om in vrede van den auteur te scheiden. Het is de schildering van Rome, op het oogenblik, dat borgia met eene schaar van bedevaartgangers de eeuwvierende eeuwige stad nadert: ‘Het was een verrukkend schouwspel, dat nu de blikken van den terugkeerenden Generaal der kerk trof. De rivier was met vergulde galeijen bedekt, welker rijk gesnedene voorstevens, veelkleurige standaards en geschilderde kielen prachtig opgeluisterd werden door het levendige goud der baren. Op de brug stond een triomfboog, waarin de vernuftige kunstenaar, met behoud van de bouwkunstige evenredigheden, lauwertakken, speren en trompetten tot de rijkste sieraden had weten zamen te vlechten; de brug bevatte de voornaamste personen, welke ter ontvangst van den Hertog afgevaardigd waren - kardinalen in hunne scharlaken tabbaarden en | |
[pagina 561]
| |
purperen mantels, op muildieren gezeten; de barons van Rome, inzonderheid die van minderen rang, in hunne schitterende wapenrusting en hunne met juweelen bezaaide mantels van de prachtigste kleuren; prelaten in priesterlijken tooi; talrijke dienaren, pages en lakeijen of staffiri in de fraaiste livereijen, en omgeven van 's Pausen Spaansche lijfwacht in blinkend staal gedost. ‘Aan de overzijde van de brug was de geheele vallei tusschen de Marische en Pineïsche heuvelen, waarover de weg naar Rome loopt, met eene rijk gekleede en gestadig afwisselende menigte bedekt. Edelen, ieder omgeven van zijne gewapende trawanten; afgezanten van vreemde hoven met de ontrolde banier van hun land; ieder verzeld van zijn' schitterenden heraut en gevolg, wedijverende in prachtige sieraden van fluweel, juweelen, borduursels en pluimage; de gilden der stad, ieder aangevoerd door zijn' Gonfalonier, met rijke vaandels, waarop een gepast motto prijkte; de prefect van Rome met eene witte vlag, waarop men in gouden karakters, met lauriertakken omringd, het voorvaderlijke: S.P.Q.R. zag prijken; en vermengd onder deze schitterende groepen, welke de gansche vallei bedekten, als ook de muren en al de zijden der zeven heuvelen, vanwaar men zelfs het meest verwijderd tooneel kon zien, - zag men tallooze toeschouwers; pelgrims uit alle landen der bekende wereld en in allerlei kleeding, zoo vele talen sprekende, als bij de spraakverwarring van Babel. Boven alles uit ontwaarde men de ronde tinnen van St. Angelo, of liever van een hoog kruis; op den top van 't gebouw zag men het ongemeen groote vaandel met de gouden sleutels wapperen. Trompetten en trommen deden zich in alle rigtingen hooren, en geheel dit bezielde en verblindend afwisselende tooneel werd verlicht door een' Italiaanschen schemeravond, als met een koepeldak van mat goud.’ j.h.s. |
|