Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1851
(1851)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 506]
| |
Met genoegen zal dit geestig lettergeschenk ontvangen worden, zoo wel door hen, die de feesten van Groningens Hoogeschool hebben bijgewoond, als door anderen, die dat genot hebben moeten ontberen. Wat de Schrijver geeft, verhale hij-zelf: ‘Gij begrijpt ligt, wat gij daarin ál, en wat niet vinden zult. Geene naauwkeurige, volledige, deftige beschrijving van de feesten en plegtigheden, welke plaats gehad hebben ter gelegenheid van de overdragt en inwijding van het nieuwe Akademiegebouw te Groningen, op den 25 September des jaars eenduizend achthonderd en vijftig. Gij kunt de programma's en couranten lezen. Gij verwacht ook geen gedenkstuk van Groningens jubel, geen: het feestvierend Groningen of iets dergelijks van mij. Maar eene eenvoudige en natuurlijke beschrijving, niet alleen van hetgeen mijn oog zag, maar ook van hetgeen bij dat gezigt in mijn hart omging; niet alleen van de Iövivats, die ik hoorde, maar ook van de aandoeningen, die dat bij mij opwekte, - dit, vriendlief! zult gij hier niet vruchteloos zoeken. Overal zult gij den oud-student tusschen oude en jonge studenten aanschouwen. Overal zult gij woorden vinden, die herinneringen verlevendigen en weêrklank vinden in uw gemoed. Er waren hier, wél beschouwd, drie feestvierende partijen. Ieder vierde háár feest. Groningens feest was een praesens, dat der Akademie een futurum, 't feest der oud-studenten was praeteritum van het imperfectum tot het plusquamperfectum. - Groningen (stad en provincie) toch vierde het feest van roem en belang. De Akademie vierde het feest van haren luister en hoop. De oud-studenten vierden het feest der vriendschap en der herinnering. Maar het driedubbel feest smolt ineen, en de feestelingen waren één. Daarom zal u uit mijn boeksken een trio tegenklinken, waarin echter de juichtoon van den oud-student den boventoon heeft.’ Wat de Schrijver belooft geeft hij inderdaad. Hij is daarbij een zeer aangenaam verteller. Zijne voorstelling is zóó aanschouwelijk, dat men zich bijkans zou ver- | |
[pagina 507]
| |
beelden, in het midden der feestgenooten te zijn. De toon, dien hij aanslaat, is luchtig en los, gevoelig en medesleepend, hier en daar geestig, soms fijn humoristisch. Men moet een studentenleven, vrolijk en opgeruimd, soms ook wel dartel, maar toch zonder smet en blaam, in praetito hebben, om zoo studentikoos en joviaal zich in de onbezorgde dagen der jongelingschap te kunnen terugplaatsen. Wij gelooven, dat niemand dit werkje onvoldaan uit de handen zal leggen. |
|