steekt er niet veel goeds achter. Voor eenige dagen had ik iemand bij mij, die den schijn aannam alsof hij een zeer ootmoedig, waar discipel van den Heer was, en hij verhaalde mij ook, hoe hij door het gebed verlicht en bekeerd was geworden; ik dacht er echter terstond bij: ‘is het wel zoo?’ en nog denzelfden avond bleek het, dat het niet waar was; want de vreemdeling had tot laat in den nacht in de herberg kaart gespeeld; en om iemand om een paar penningen te bedriegen, daar had hij ook geen bezwaar in gevonden. Welk eene bekeering was dat nu? of liever, wat was dat een dwaas praten over het gebed? Mijne moeder was eene brave, godvruchtige vrouw, en is voor drie-en-veertig jaren zeer kalm en getroost in den Heere gestorven. Zij bad 's avonds met mij, toen ik nog een klein kind was, en dan sliep ik in. Toen ik echter grooter werd en het avondgebed zelf kon bidden, en er ook nog iets uit mijn eigen hart kon bijvoegen, liet zij mij alleen, en slechts van tijd tot tijd, wanneer ik haar goeden nacht wenschtte en de hand toereikte, fluisterde zij mij in het oor: ‘vergeet toch vooral uw avondgebed niet, beste jongen!’ -
‘Gerhard zeide eens tot zijne kinderen, hoe de goede, barmhartige God toch voor alles vaderlijk zorgt, hoe hij de leliën des velds kleedt en de vogelen des hemels voedt.
Van waar weet gij dat?’ vroeg hermine.
‘Wel,’ zeide de kleine wilhelm, ‘Hij heeft het immers gezegd.’
‘Wien meent gij daarmede?’ vroeg gerhard.
Wilhelm verwonderde zich over deze vraag van den vader; gerhard was ook verwonderd, verheugde zich en ging voort, over Gods goede voorzienigheid te spreken.’
Wij wenschen dit boeksken een goed onthaal, dat het ruimschoots verdient.