Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1851
(1851)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 458]
| |
Academia Groningana, dimidio seculo XIXo commilitonibus, in solemne hujus anni festum, adumbravit Herm. Fred. Theod. Fockens, Theol. Doct. Franequerae, apud viduam W.J. Bruining. 1850. 8o. maj. 146 pag. f 1-50.Dr. h.f.t. eockens, sedert 1818 Predikant in de groote doch dorreGa naar voetnoot(⋆) gemeente Twyzel en Kooten in Friesland, heeft zich steeds onvermoeid beijverd in voortgezette studie der Godgeleerde Wetenschap, en vooral ook der Oostersche (Semitische) Talen; en daarbij zich de achting en dank verworven van hen, die nog belang stellen in het behoud der Latijnsche taal, als ‘taal der geleerden’, door zich bij de uitgave zijner lettervruchten als een stator et vindex dier tale te betoonen. Geen wonder, dat hij als dankbaar leerling der Groningsche Hoogeschool, de gelegenheid aangreep der feestelijke inwijding van het nieuw Academie-gebouw te Groningen in 1850, om in een Latijnsch geschrift, een duurzaam gedenkteeken van den roem dier Hoogeschool, en tevens van zijne dankbaarheid aan die liefelijke voedsterschole te stichten. Het is geen bloot redekunstig lofschrift, en evenmin een dor berichtschrift, dat de Heer fockens geeft; zijn werkje is eene aangename aanvulling der andere, die over de meeste onzer Hoogescholen of Athenaea, bij gelegenheid van Jubel-feesten of van inwijding (als van heringa, over een nieuw auditorium te Utrecht) in de laatste dertig jaren in het licht verschenen zijn. Naast heeft het overeenkomst met de Narratio de rebus Academiae Lugduno-Batavae van den geleerden j.g. te water. Doch met dit eigenaardig verschil, dat dáárin de Professor sprak of schreef, en hier de Oud-student: en aldus de Professor achtervolgens de reeks der Professoren geeft; de Oud-student meer uitweidt over de beroemdste Leerlingen; maar ook met meerder levendigheid en vrijheid schrijft dan de Professor, en in zijne korte behandeling | |
[pagina 459]
| |
de Professoren, vooral die hij-zelf gekend heeft, veelal treffend karakteriseert. De Heer fockens verdeelt (p. 5) de halve eeuw, die hij gaat behandelen, in drie (of vier) tijdperken. De oude Academie van 1801-1815; de nieuwere, 1816-1830; en de nieuwste of jongere, 1831-1850: doch het eerste vijftienjarig tijdperk deelt hij weer in twee. In elke periode vermeldt hij de Hoogleeraren, die in dien tijd gestorven zijn of anderzins afgetreden; verdienstelijkste leerlingen; en de bijzonderheden aangaande de wijze van onderricht, van verkeer, de hulpmiddelen van studie, enz. Daar aan den éénen kant het belang van dit geschrift beperkt is tot degenen, die in de Groningsche Academie belang stellen; maar aan den anderen kant niemand hunner het ongelezen laten kan of zal, en zeer velen het als een aangenaam aandenken van hun verblijf aan die Hoogeschool zich zullen aanschaffen; acht ik het overbodig, in nadere ontwikkeling van den inhoud of van het plan en beloop van het stuk te treden. Slechts eenige opmerkingen, onder het oplettend lezen bij mij opgekomen, wil ik voor den Schrijver-zelf of voor de lezers nog bijvoegen. Pag. 9. j. de rhoer, geb. 1723, gest. 1813; dit geeft den 90jarigen leeftijd. Maar hoe strookt daarmede, dat de rhoer (p. 10) in het jaar 1817 nog eene verhandeling schreef en onder zich liet defendeeren, en daarvoor van de Stadsregering een geschenk in zilver ontving? ‘Johannes van lennep.’ De geleerde Analogist heette johan daniël. Pag. 12. Zonder iets te willen betwisten aan den lof van h. bosscha, heeft men toch toen wel eenig tort gedaan aan den verdienstelijken Frieschen Philoloog g.t. suringar, die nu in Lingen heeft moeten sterven. Zijne vrienden verhaalden toen in Friesland eene curieuse anecdote, over de wijze waarop het Groninger beroep aan hem onthouden was. Pag. 13. ‘Non dissimilis.’ Die lof is veel te groot. l.c. schroeder (Onanak, d.i. ohne nack'), stond oneindig beneden zijnen broeder n.g., aan wiens invloed zijne | |
[pagina 460]
| |
beroeping algemeen werd toegeschreven; en bijkans even ver stond de Jurist joannes cannegieter beneden zijnen broeder, den Franekerschen Jurist hermanus. Pag. 13, 14. j. bosman was minder beroemd wegens zijn acumen philosophum, dan wegens zijne beminlijke dochter. Pag. 14, reg. 10 v.o. ‘Nequicquam’, lees: Nequaquam. Pag. 28, 29. Aardige en levendige schildering van het academie-leven: zoo mede, elders, van het Jubilé-feest van 1815, en van de oud-studenten-vereeniging van 1839. Pag. 30. Wanneer de drie zuidelijke Departementen behoorden onder de Leidsche Academie, en Groningen en de beide Frieslanden onder de Groningsche, waartoe behoorden dan de andere van het voormalig Koningrijk? Pag. 33. Wanneer de Professor-zelf de nieuwe Fransche ambts-bekleeding in 't openbaar bespottede jegens de studenten, en straks, steunende op de Fransche strengheid, de studenten als schooljongens behandelde (p. 35, r. 3-5), was het wel geen wonder, dat zij tegen de nieuwe orde van zaken en tegen hem rebelleerden. (Z. aldaar, onderaan.) Pag. 34. Te vergeefs tracht de Heer fockens de vleijende Oratie van den braven doch zwakken muntinghe te excuseren; die daarenboven de ongevergde dwaasheid had, van ze in druk te geven. Brugmans te Leiden zorgde wijsselijk, dat de zijne niet gedrukt wierd. Pag. 47-54. Met blijdschap las Recensent hier den verdienden lof der Hoogleeraren ruardi, de la faille en muntinghe; waarvan de beide eersten (ofschoon Rec. door den Heer fockens buiten zijn bestek gesloten is) ook zijne Leermeesters waren, en de laatste zijn bloedverwant was; en zoo vooral ook, bl. 75 en 78, den lof van zijn' (helaas! nu reeds wijlen) braven neef th. van swinderen. - Naïf is p. 55 de schildering der theevisites bij den stok-dooven Professor sypkens, wiens blinde vrouw dan voor tolk ageerde. Pag. 57, reg. 12. ‘Commodassem’, d.i. uitgeleend had; doch dit bedoelt de Schrijver niet. Pag. 73. Bittere schraalheid in het nieuwste tijd- | |
[pagina 461]
| |
perk, van knappe Medici, en nulliteit van Philosophi en Physici! Pag. 102. Met eene zonderlinge wending maakt de Heer fockens zich af van de lofsvermelding der gewezene Curatoren van de Groningsche Hoogeschool; - ‘om de feestvreugde, bij wier gelegenheid zijn werkje uitgegeven werd, door geene rouw-herinnering te kwetsen;’ - terwijl het boek vol is van overledene Professoren en Oud-studenten. Pag. 125-129. Op eene merkwaardige wijze vermeldt de Heer fockens de Groninger Theologische School; wier oorsprong hij schijnt af te leiden, deels van den vroeg overleden Professor t.a. clarisse, deels van de leer van schleiermacher. Ofschoon de stijl niet elegant (wel, hier en daar, gesmukt) is en de latiniteit niet klassiek, laat het boekje zich gemaklijk en aangenaam lezen. Taalfouten, behalve de kleine, boven vermeld, zijn Rec. niet voorgekomen (doch librum compingere, p. 122, is niet, een boek schrijven, maar inbinden. Perpetus, p. 94, is eene drukfout, voor perpetuo). Ook is de correctie goed en zoo mede de typographische uitvoering. Recensent, Veteraan der Groninger Hoogeschool, en die slechts door het tot later jaargetij uitstellen der inwijding van het nieuw gebouw, zich het genoegen der bijwoning van het feest heeft moeten ontzeggen, betuigt gaarne den geleerden Schrijver zijnen dank voor dezen arbeid, en zijne vernieuwde hoogachting. x. |
|