Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1851
(1851)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 454]
| |
kingen, jaren lang in Indië heeft doorgebragt, heeft reeds door meer dan één geschrift over den Indischen Archipel getoond, zijne landgenooten gaarne met zijne verkregen kennis te willen voorlichten. Door eenige redevoeringen of voorlezingen, in de omstreken zijner woonplaats gehouden, heeft hij getracht hetzelfde doel te bereiken. De bekwaamheid waarmede dat alles geschiedt, strekt voor'shands alreeds ten waarborg, dat dit boekske met kennis van zaken is geschreven, en nuttige wenken bevat. Een zoo hoog ernstige geest en toon als in de ‘Beschouwing’ heerschen, hadden wij evenwel, op den titel af, geenszins verwacht. De Inleiding stemt den lezer tot dankbaarheid: - ‘Wanneer wij te midden der heftige beroeringen, waardoor sedert het beruchte jaar 1848 verschillende landen van Europa werden geteisterd, den blik om ons heen wenden en de kalme gemoedsgesteldheid in ons Vaderland gadeslaan, welke, in weerwil eener gewigtige staatshervorming, daar overal is blijven heerschen, dan voorzeker gevoelen wij ons tot dankbaarheid opgewekt jegens Hem, die Nederland aldus beschermde.’ De Schrijver spreekt over hen die de overbevolking vreezen, en over de landverhuizing - in Groot-Brittanje eene weldaad, doch min noodzakelijk in Nederland, dat ‘nog eene oppervlakte van ruim 770,900 bunders woeste gronden bevat, waardoor aan duizenden arbeid en brood’ kan worden verschaft - en geeft voorts op als zijn gevoelen omtrent de redenen der armoede in onderscheidene gewesten van Europa: ‘Gebrek aan godsdienstzin en verwaarloozing van zedelijke beginselen onder de verschillende standen der zamenleving’ als zijnde ‘de voorname oorzaken der vadsigheid en van het misnoegen, welke wij vooral onder de geringere volksklasse waarnemen.’ Deze denkbeelden worden door den Heer de sturler, vlugtig daarheen geworpen om te komen tot zijn eigenlijk oogmerk (bl. 9): ‘Het onderzoek naar de middelen, om den aanwas der bevolking van den Indischen Archipel te bevorderen, zoo wel tot verhooging | |
[pagina 455]
| |
van den algemeenen welstand, als tot uitbreiding van onzen staatkundigen invloed binnen den kring van ons gebied in de Overzeesche bezittingen.’ - Wij zullen hier den Schrijver in zijn betoog niet volgen, maar hetgeen hij aanvoert is belangrijk en behartigenswaardig voor allen, die overtuigd zijn, dat de welvaart van ons Vaderland met de welvaart onzer bezittingen in den Indischen Archipel op het naauwst verbonden is. Een paar uitdrukkingen, die ons bovenal getroffen hebben, zullen wij hier overnemen, (bl. 13): ‘Aan de bescherming van het landbouwend bedrijf, in verband met de van oudsher geëerbiedigde instellingen, mag het dan ook worden toegeschreven, dat het “stelsel van cultures” op Java, in 1830 door den vasten wil van van den bosch tot stand gebragt, onder den Gouverneur-Generaal j.c. baud eene ontwikkeling heeft verkregen, waardoor Nederland is geworden de belangrijkste markt in Europa van koloniale voortbrengselen, die handel en scheepvaart met kracht en leven bezielen en aan den Staat millioenen schats regtstreeksche voordeelen opleveren.’ Eene opmerking van geheel anderen aard is de volgende, (bl. 24): ‘Wij wenschen de aandacht te vestigen op den toenemenden invloed der Chinezen en Arabieren, die binnen den kring van het Indisch gebied gevestigd zijn. Als woekerplanten op de nijverheid en welvaart der inboorlingen tierende, zijn de eersten als pachters van 's lands middelen, de schadelijke werktuigen van het finantiëel beheer, terwijl de laatsten den zee- en menschenroof, doch vooral den smokkelhandel begunstigen, waardoor onberekenbare nadeelen aan bevolking en Gouvernement worden toegebragt.’ Uit dit een en ander blijkt reeds hoe belangrijk de lezing en overweging der tegenwoordige ‘Beschouwing’ van den Heer de sturler is. ‘Ten slotte’ voelt de Schrijver, (bl. 25) zich ‘gedrongen nog eenige regelen te wijden aan den staatkundigen toestand onzer bezittingen.’ Wij hopen, dat in die beschouwing haar tegenwoordige toestand met te sombere kleuren zal zijn afgemaald. Hoe | |
[pagina 456]
| |
het zij, ook dit gedeelte is niet minder lezenswaardig dan het overige. Niet onmogelijk evenwel, dat voor menig lezer eene minder vlugtige behandeling meer welkom zou geweest zijn. l. |
|