Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1851
(1851)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijJacobus II of de omwenteling van 1688. Door W.H. Ainsworth. II Deelen. Te Amsterdam, bij J.D. Sijbrandi. 1849. In gr. 8vo. 519 bl. f 5-:Dit werk laat zich met veel genoegen lezen. De gebeurtenissen zijn er getrouw in gevolgd en de vorm behaagde Ref. te meer, omdat er niet zoo véél verdichte personen en handelingen in voorkomen, dat de historie (gelijk 't wel eens gebeurt) door den roman als bedekt wordt, terwijl er genoeg verdichting in is, om de liefhebbers van lectuur als deze te voldoen. De stijl ook is vloeijend. De Vertaler, voor zoo veel men kan oordeelen zonder het oorspronkelijke te kennen, heeft zijn taak wèl volbragt. Te regt staat er in het voorberigt: ‘Dat de gebeurtenis in dezen roman beschreven, niet slechts belangrijk is geweest voor de geschiedenis van Engeland, maar, in hare gevolgen, ook hoogst gewigtig voor geheel Europa in het algemeen en voor de Protestantsche Kerk in het bijzonder; dewijl de omwenteling van 1688 onzen Staat in Engeland de wapenen deed opvatten, om de steeds (zich) uitbreidende magt der Pausgezinden tegen te gaan, de heersch- | |
[pagina 440]
| |
zuchtige plannen van lodewijk XIV te verijdelen, en de Hervormden te wapen riep om voor de leer hunner vaderen te strijden, en te beletten dat daarvoor alom de leerstellingen van loyola zouden gevestigd worden.’ - ‘Zij is het ook - leest men verder - voor den Romanschrijver; alzoo deze geschiedenis zoo rijk is, dat de gebeurtenissen niet behoefden opgesierd te worden, om effect te maken.’ - Ref. zou daarbij voegen: dat het verschil van karakters der voornaamste personen tevens den Schrijver van de moeite heeft bevrijd om die karakters te scheppen; daar hij ze slechts had te ontwikkelen en in handeling te brengen, om genoegzame verscheidenheid en contrast te bekomen. Of dit echter een voorregt zij, durft Ref. niet beslissen. Helmers heeft ergens gezegd, dat voor een dichter een onderwerp wel te rijk, maar niet te arm kan wezen. En zeker beweegt ook de romandichter zich ongedwongener, naarmate hij aan zijne verbeelding ruimer den teugel kan vieren. Naar het oordeel van Ref. is de Schrijver meestal gelukkig in de teekening zijner hoofdpersonen. Hunne bekendheid was eene moeijelijkheid te meer, en zijne verdienste is des te grooter. Minder ingenomen is Ref. met de kleur der voordragt. Ware het voorberigt wat méér uitgewerkt, dan behoefde hij misschien de aanmerkingen niet te maken, waartoe hij zich nu verpligt gevoelt. Dit zou te meer nuttig geweest zijn, vermits dan die aanmerkingen te gelijk met het boek in de handen van àl de lezers zouden zijn gekomen; hetgeen nu zeker het geval niet zal wezen. - Het is daarom, in het algemeen, wenschelijk, dat de vertalers van romans, aan de geschiedenis ontleend, wanneer zij er onjuiste voorstellingen in ontdekken, die in het werk-zelven verbeteren. Reeds de Inleiding is niet naauwkeurig. Koning hendrik VIII - staat er - onttrok zich in een' grilligen luim aan het pausselijk gezag, en vestigde, in Engeland, eene kerk, aan welke hij eene bijzondere bescherming verleende. - Ref. wil de beweegredenen, tot de echtscheiding van catharina van arragon, door hendrik begeerd, volstrekt niet verdedigen; maar men doet hem onregt | |
[pagina 441]
| |
met zijn gedrag een' grilligen luim te noemen. Door een' luim verstaat men: eene spoedig voorbijgaande gemoedstemming, en door gril mede eene daad of neiging zonder reden en zonder duur. Geene van beiden bestierde hem in dezen. Sommigen meenen, dat er inderdaad gemoedsbezwaren bij hem bestonden, tegen zijn huwelijk met de gade van zijn overleden broeder, in vroege jeugd gesloten; volgens anderen dreven hem zijne liefde voor anna bolein en het verlangen om deze te huwen. Misschien liepen de beide oorzaken te zamen. Hoe dit zij, men kent de redenen van zijne poging tot ontbinding van het huwelijk met zijne behuwdzuster, en evenzeer van de daaruit gevolgde afscheiding van Rome: het dralen van den Paus, die de onderhandelingen jaren lang onder allerlei uitvlugten en gezochte bezwaren slepende hield. hendrik, ten laatsten zijn geduld verliezende, besloot de zaak door het Britsche Parlement en de Engelsche geestelijkheid te doen uitmaken, catharina te verstooten, anna te huwen en Rome alle gehoorzaamheid op te zeggen. De geestelijkheid des Rijks erkende hem als Beschermer en Opperhoofd der Engelsche Kerk. Als men niet wat hooger opklimt dan de Schrijver 't doet in zijne Inleiding, is het onverklaarbaar - en dit is eene tweede aanmerking op het begin, dat bestemd is om den lezer op de hoogte der geschiedenis te brengen - hoe hendrik deze inderdaad nieuwe kerk - die op Apostolische oudheid zich niet kan beroepen, wijl zij met te veel plegtigheden is overladen, en evenzeer afwijkt van de leer der Hervormers van de 16de eeuw - bij geestelijkheid en leeken aangenaam heeft kunnen maken. Slaat men echter den blik in de vroegere geschiedenis van de eerdienst in Engeland, dan lost zich dit gemakkelijk op. Vóór de 13de eeuw werden de prelaten in Engeland, onder goedkeuring des Konings, door de geestelijkheid gekozen en slechts door den Paus bevestigd, die wel deze bevestiging weigeren kon omdat men ze vroeg, maar regtens geen' invloed had op de keuzen; zoodat er eene mindere afhankelijkheid, dan later, van Rome | |
[pagina 442]
| |
bestond. Een verschil tusschen de monniken van St. augustinus en de Bisschoppen over 't regt der keus tot vervulling van den opengevallen Aartsbisschoppelijken zetel van Canterburi, gaf den Paus gelegenheid om die met voorbijgang van Koning en geestelijkheid aan zich te trekken; echter niet zoo, of de benoeming van een' Bisschop van Durham bleef, bij verschil tusschen den Vorst en het kapittel, uitgesteld, waaruit blijkt, dat vorst en geestelijkheid nog de keuzen bezaten. Ofschoon de invloed van Rome langzamerhand veld won, verzetteden de Bisschoppen zich, in 1268, tegen zekere Pauselijke beschikkingen, als hunne magt te zeer besnoeijende. Beloften aan dezen en bedreigingen aan genen, bezorgden toen aan Rome de overwinning. Meermalen, b.v. in 1239 en 1240, weigerde de geestelijkheid het opbrengen van gelden; en het zenden van eene menigte Italiaansche gunstelingen, tot genot der open te vallene prebenden veroorzaakte gedurige botsingen en weêrzin tegen Rome, en geen wonder, daar Paus gregorius V, in 1240, over niet minder dan driehonderd zulke benefieiën, ten voordeele van door hem aangewezen personen beschikte, met bevel aan de Bisschoppen en Patronen, om deze vóór alle anderen te plaatsen, hetgeen veroorzaakte, dat, weinige jaren later, 't land van Italiaansche geestelijken krielde, die ten nadeele der Engelschen de vetste beneficiën bezaten en verpachtten, en waarvan de pachtpenningen hun, naar Italië, moesten gezonden worden, 't welk Engeland van geld ontblootte en verarmde. Voeg hierbij de kostbare eischen ten laste der inlandsche geestelijken, zoo als, b.v.: des Pausen aanspraak op de nalatenschap van alle geestelijken, die ab intestato kwamen te overlijden, en op het derde deel der roerende goederen van de dienstdoende en op de helft der roerende goederen van de niet dienstdoende geestelijken, dan vindt men voor de verwijdering der Engelsche Kerk, van de Roomsche, redenen genoeg. En ofschoon de vrees voor den H. Vader, die door de Koningen, welke onder 't schild der kerk meestal naar onbeperkte heerschappij | |
[pagina 443]
| |
streefden, gesteund werd, meer en meer toenam, bleef toch het misnoegen over zoo vele en zware offers van gezag en geld voortsmeulen, en maakte de afscheiding voor hendrik gemakkelijk, te meer omdat hij de Engelsche Bisschoppen in hunne rangen, luister en inkomsten handhaafde, en, hoewel hij-zelf aan het hoofd trad, hunnen invloed op de leken inderdaad vermeerderde. Ofschoon vele vorsten, uit beginselen van heerschzucht, des Pausen oppermagt, vooral in het verleenen van dispensatie van hunne op de Charters afgelegde eeden, erkenden, en zich er van bedienden tot het verbreken der banden, hun door staatsovereenkomsten of wetten aangelegd, waren er toch die zich boven 't geestelijk gezag verhieven. Zoo ontnam hendrik II, in 1154, den Bisschop van Winchester zes kasteelen, omdat deze, zonder zijne toestemming, buiten 't rijk was gegaan, en verbood hij, in 1163, den Bisschoppen buiten zijn verlof aan den H. Stoel te appelleren of naar Rome te gaan, zelfs indien zij er waren gedagvaard, alsmede om eenig vazal of hoog ambtenaar van de kroon in zijne waardigheden te schorsen of in den ban te doen. Hij gebood ook, dat de geestelijken van kapitale misdaden beschuldigd, door den wereldlijken regter zouden worden gevonnisd, en nam meer dergelijke des Pausen magt beperkende maatregelen. Zeer hoog liep, in 1207-1208, de twist tusschen jan zonder land en Paus innocentius III, over de keuze of liever opdringing van den Kardinaal langton, tot Aartsbisschop van Canterburi. Hendrik III verzette zich, in 1246, tegen eene buitensporige geldvordering, en eduard I droeg, in 1279, het Parlement eene wet voor, tegen de vermeerdering der geestelijke goederen; welke werd aangenomen. Dikwerf was reeds geklaagd, dat de kerk, die niet sterft, het grondbezit des geheelen rijks zou verzwelgen. De tegenstand tegen de magt en hebzucht der Kerke was dus bij de Britsche vorsten niet zonder voorbeeld. Meer blijk daarvan gaven nog de Baronnen en Parlementen. De eerste toonden reeds, in 1215, niet vervaard te zijn voor 's Pausen banbliksems; en het Hooger- | |
[pagina 444]
| |
huis, in 1245, door het gedrag van den Nuntius verbitterd, verbood gestrengelijk het toelaten in het rijk, dergenen die met bullen of mandementen uit Rome kwamen, en noopte den Koning vergunning te geven tot het inbrengen van klagten tegen den H. Vader, op het Concilie van Lion, terwijl de Baronnen den gemelden Nuntius met den dood bedreigden, wanneer hij niet binnen drie dagen het Rijk verliet. - Bleef hunne aanklagt te Lion onvoldaan, zij had toch zoo veel ten gevolge, dat Z.H. van de benoemingen tot beneficiën afzag, die aan de regthebbenden overliet, en de bepaling: dat voor een' overleden' Italiaan weder een Italiaan moest benoemd worden, introk. - Het Parlement, in 1301, door eduard I zamengeroepen, verklaarde zich, op stelligen toon, tegen zekere eischen van den Paus en voor de verdediging van 's Konings regten op Schotland, door overwinning verkregen, en hem door den Paus op hoogen toon ontzegd. Tegen den uitvoer der bovengemelde pachtpenningen van de beneficiën, namen de Baronnen reeds, in 1259, ernstige maatregelen; gelijk ook het Parlement, reeds in 1231, zich had verzet tegen 's Konings gedweeheid jegens des Pausen uitbreiding van magt, in 't eischen van groote sommen gelds, zoo van de geestelijkheid als van het volk, en het begiftigen van vreemdelingen met voordeelige beneficiën, welke vreemdelingen bij die gelegenheid van alle hunne prebenden in Engeland ontzet werden. In de jaren 1343, 1366, 1380, 1599 en 1421 namen de Huizen verschillende besluiten tegen het aannemen van beneficiën, zelfs op straffe des doods; tegen het voldoen der jaarlijksche schatting, door Koning jan wederregtelijk toegestaan; tegen de buitenlandsche geestelijken, als onbekwaam om in Engeland eenige plaats te vervullen, en tegen het in pacht nemen van beneficiën: met bede aan den Koning tot het verbannen van alle vreemde monniken, en verwerping van 's Pausen bul ter bevestiging van Parlements-acten (op verzoek van richard II uitgevaardigd); met de verklaring: dat Engeland en het Parlement, alleen van God afhankelijk zijnde, geene bevestiging zijner statuten van eenige buitenlandsche magt, | |
[pagina 445]
| |
en allerminst van den Paus behoefde, om er kracht van wet te hebben; en, eindelijk, tegen het toelaten dergenen, die door de Pausen ten nadeele van de patronaatsregten, van beneficiën zouden worden voorzien. Tot deze neiging naar onafhankelijkheid van Romes heerschappij, in de eerste der genoemde eeuwen (bijna uitsluitend om materiëele belangen), droegen vier hooge geestelijken veel bij. Alexander cementarius, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Parijs, edmond, Aartsbisschop van Canterburi; sewald, Aartsbisschop van York, en grotestus, Bisschop van Lincoln, die tegen de aanmatigingen van den H. Stoel schreven en predikten, en gewis op volk en kerkelijken veel indruk maakten. Maar vooral was het johannes wicliff, Doctor in de Godgeleerdheid te Oxford, die, in het laatst der 14de eeuw, het stoffelijke minder achtende, de leer aantastte en bij zeer velen eene verandering in geloofs-overtuiging bewerkte. Zijne studiën bragten hem tot besluiten, geheel van die der heerschende kerk afwijkende; als: verwerping van de leer der Transubstantiatie, (eerst in 1206 door het 12de Concilie van Latraan bevestigd) van de beweringen, dat de Kerk van Rome, meer dan eenige andere, het hoofd der Algemeene kerk ware; dat de Apostel petrus meer gezags zou hebben bezeten dan de overige Apostelen; dat de Paus, meer dan andere priesters, de magt der sleutelen bezate. Ja, hij leerde: dat men der kerke, bij misbruik, de wereldsche goederen niet slechts mag, maar moet ontnemen; dat het Evangelie voor Christenen de eenige gedragsregel is, en alle menschelijke instellingen den Christenen onverschillig zijn; dat men geene geestelijke lijfstraffen mag aanwenden tegen hen, die de kerkelijke discipline niet in acht nemen; moetende elk aan 't oordeel van zijn eigen geweten alleen worden overgelaten. Deze denkbeelden werden met graagte aangenomen. Het getal hunner belijders nam toe en wies zoo sterk aan, dat het de geestelijkheid verontrustte en tot vervolgingen dreef, die dan ook onder hendrik IV niet uitbleven; ofschoon het Lagerhuis, waarin vele leden tot de Wicliffieten of Lollards | |
[pagina 446]
| |
hehoorden, er met weerzin in toestemden. In 1401 werd het eerste slagtoffer levend verbrand en zag men anderen met strengheid vervolgen. Gelijk elders triomfeerden ook hier de waardiger Godsdienstbegrippen over het geweld in zoo verre, dat het Lagerhuis, in 1410, bij klagten over de onmetelijke rijkdommen der geestelijkheid, en het verkeerd gebruik, dat zij er van maakte, ofschoon vruchteloos, eene voordragt deed tot herroeping, immers tot verzachting van de acte tegen de Lollards. Hendrik IV echter, de geestelijkheid vreezende, verklaarde zich voor de geheele uitroeijing der ketters. De volgende jaren droegen er getuigenis van, door verbod van vergaderingen en door mishandeling, waarin de Aartsbisschoppen arundel en cichely uitmuntten. Echter neigde het Lagerhuis, in 1414, weder tot zijne reeds gemelde voorstellen ter verzachting, hoewel de geestelijkheid op nog meer gestrengheid aandrong. Dan, in weerwil van Vorst en Kerkelijken, had het zaad door wicliff gestrooid te diep wortel geschoten, om zoo ligtelijk te kunnen worden uitgeroeid. Ofschoon dikwerf vertreden, ontsproot het bij voortduring, en droeg tot vrucht: de voorbereiding tot het aannemen der Hervormingsleer door het Engelsche volk, toen zij in Duitschland en de Nederlanden omhelsd werd. Als men dit alles nagaat en daarbij in aanmerking neemt: dat het gedrag der Pausen, in dien tijd, (julius II, leo X en clemens VII) niet weinig aanleiding gaf tot afkeer van de heerschappij des H. Stoels, en alzoo het grootste deel der Engelsche Natie voor eene kerkelijke verandering stemmen moest, dan wordt het duidelijk, dat de afscheuring van Rome, in Engeland bij het volk aangenaam moest zijn, en bij de Prelaten, die hunne zetels en overmatige inkomsten behielden, deels uit eigenbelang, deels uit vrees geenen tegenstand vond. De overgang was daarbij gering en aannemelijk. Voor het eene hoofd huldigden zij slechts het andere; en zij weken ook maar weinig af van de Roomsche leer, daar de Koning een groot voorstander bleef van het geloof aan de transubstantiatie, de oorbiecht, de beelden in de kerken, de | |
[pagina 447]
| |
vereering der heiligen, de gebeden voor overledenen, het celibaat der geestelijken en dergelijke. In de Engelsch Episcopale Kerk bleef dus een Roomsch element heerschen (zelfs in burnet, als hij over de Presbytsrs spreekt, op te merken); vandaar dat Engeland ook bukte onder zijne bloedplakkaten, tegen Roomschen en Lutherschen door dien Koning uitgevaardigd; en dat welligt daaraan is toe te schrijven de achting voor de Ultramontaansche Kerk, onlangs weder in aanspraken van Britsche Prelaten gebleken, benevens de meer dan elders menigvuldige overgangen tot Romes leer, door voorname personen, in het laatst der 17de eeuw en vervolgens. Hoe dit zij, het blijft te bejammeren, dat eene verandering van kerkleer, die alleen uit innige overtuiging behoort te spruiten, ofschoon lang voorbereid, het werk was van willekeur en geweld; dat zij de duidelijke kenmerken droeg van verwarring van denkbeelden, of 't hangen aan het in de jeugd geleerde, door een' Vorst, die het heilige met van bloed druipende handen bezoedelde; dat zij uiterlijk werd aangenomen door eene huichelende geestelijkheid, in het hart Roomschgezind, terwijl een zeer groot deel des volks rijp was voor het omhelzen van de eenvoudige leer des Bijbels, waarvan het lezen toch bij Koninklijk bevelschrift werd vergund. De plaats in een Tijdschrift voor de beoordeeling van een werk als dit bestemd, gedoogt geene breedere uiteenzetting. Genoeg zij het dus nog aan te merken, dat deze kerken-orde, noch door Roomsch, noch door Onroomsch in gemoede kon worden omhelsd. Den eersten toch stuitte, onder anderen, de afschaffing van des Pausen oppergezag, van de leer des vagevuurs en van de kloosters; den anderen het behouden van zoo vele bepalingen, verre afwijkende van wicliffs en luthers zin, waartoe men het meest overhelde, en van den dwang, aan 't echte Protestantisme vreemd. Met regt zegt de Schrijver, dat de ijver voor eene geheele omwenteling in de godsdienst voornamelijk werd ontstoken aan de martelvuren van Koningin maria. Van maria de moordenares der onschuldige, beminlijke zes- | |
[pagina 448]
| |
tienjarige jeanne gray; van maria die eenen filips II kon beminnen; van maria, die de opheffing van het Pauselijk gezag, haar vaders kerkinrigting en het bloedschendige van haar moeders huwelijk, tegen hare overtuiging, op raad en tot voordeel van Rome had onderschreven; en pas ten zetel geklommen, door felle vervolging van alle Onroomschen, weer aanleiding gaf tot de hernieuwde ervaring, dat het bloed der martelaren het cement is van Kerk en Staat. Maar, verkeerdelijk wordt hier gesteld: dat de Reformatie helder op brandde en gedurig gevoed werd onder de regering harer opvolgster elisabeth; want ook deze wilde eene staatskerk, volgens hare leer: ééne voor allen; met plegtigheden, vreemd aan de edele eenvoudigheid der eerste Christenen en zonder het onderwijs (prediking) dat de kern van het Protestantisme is. Neen, onder eduard VI was men, door cranmers wijsheid, op den regten weg. Ook niet, zoo als hier met een pennetrek is ter neêr gesteld, deden de instellingen van Bisschop laud, tijdens karel I, tot dweepzucht overslaan en baanden deze den weg tot de groote omwenteling van 1685. Neen, het was de zedelijke slechtheid van vier achtereenvolgende Koningen, welke het Huis der stuarts den troon onwaardig maakte. Verkrachting van plegtig bezworene staatsregelingen, huichelarij, die teelster van laagheden bij Vorst en Volk, geldverspillingen aan onwaardige gunstelingen; gebruik der geheven belastingen tot andere dan de bepaalde einden; geheime of openlijke neiging tot Rome; vervolgzucht en wreedheid, en een onvermoeid streven naar onbeperkte magt, deden eerst de Republiek ontstaan en later de groote omwenteling plaats grijpen, die de gewetensvrijheid in Groot-Brittannië en daarmede in Europa redde. De Inleiding van dit werk doet al aanstonds den geest zien, waarin het geschreven is. Men leze: ‘Door de inspanningen, welke de burgeroorlog vorderde, door de dwingelandij van cromwell en de daarop gevolgde herstelling van 't koninklijk gezag was deze ijver wel uit- | |
[pagina 449]
| |
geput, verschrikt en onderworpen (waaraan?) geworden; doch hij behield nog iets van zijne bijzondere kracht, en moest slechts aangeblazen worden, om zich weêr, in al zijne sterkte, te vertoonen. De naam van Rome was, voor het volk, een schrikbeeld gebleven. Men had geleerd zich aan de misbruiken der Regering te onderwerpen, met onverschilligheid de vernietiging der vrijheid aan te zien; maar de haat tegen Rome bleef onveranderd.’ - Dat de overdrijving van uiterlijke vroomheid der Puriteinen, de geleidelijke voortgang en algemeene omhelzing der Reformatie benadeelde, is niet te ontkennen; maar wel dat de ijver voor (belangstelling in) de Evangelieleer, bij het volk, was uitgeput. De herstelling van karel II geschiedde toch niet uit onverschilligheid jegens de vrijheid van geweten; maar in de hoop daarop, en onder voorwaarden, welke deze moesten verzekeren. Het was ook nog niet bekend, dat karel II, gedurende zijne ballingschap, heimelijk tot de Roomsche kerk was overgegaan; eene daad, die hij even zorgvuldig geheim hield als hij openlijk en schaamteloos alle zedelijkheid tartte. Ook vertrouwde men de latere (zoo schandelijk verkrachte) beloften van jacobus II niet. De Schrijver noemt Rome een schrikbeeld; dat is: een beeld, schrik aanjagende zonder de magt om kwaad te doen; maar het was, voor het Britsche volk, meer dan zulk een magteloos beeld: getuige het buskruidverraad, de slagting van veertigduizend Protestanten in Ierland, en 't vermoeden omtrent het stichten van den brand, waardoor Londen grootendeels in puin verkeerd werd. Ook was 't niet 't verbond met den H. Vader, maar de eigendunkelijke, wederregtelijke opheffing der Rijkswetten, door het benoemen van Roomschen in voorname staatsbetrekkingen en bij het leger, welke niet de sluimerende vijandschap, maar de vrees voor nieuwe bloedige vervolgingen deed ontwaken. Men moet echter den Schrijver het regt laten wedervaren, dat hij al aanstonds Engelands Bestuur zoodanig schetst, dat, het gestelde aangenomen zijnde, daarin alleen zaden genoeg waren tot eene verwerping van zulk | |
[pagina 450]
| |
eene regering. Men oordeele: ‘De inwendige toestand - zegt hij - begunstigde in vele opzigten het plan van jacobus, om in dezen staat van zaken zijne koninklijke magt te vergrooten en zich die van een despotiek monarch aan te matigen. - - - De luitenants en onderluitenants der Graafschappen, welke van den zetel der regering verwijderd waren, oefenden ieder in hun district een bijna middeleeuwsch gezag uit; de regters waren gekozen uit personen van minderen rang, en, daar zij het gedrag hunner meerderen navolgden, werden zij zoo vele kleine dwingelanden, welke dagelijks de snoodste buitensporigheden bedreven. Het politie-wezen was zonder kracht, en de beambten stonden dikwerf met de overtreders heimelijk in verbond; de regters zelven hadden door hunne bekende en onbeschaamde omkoopbaarheid, allen eerbied bij het volk verloren. - - - In den tijd, dat deze gebeurtenis plaats had (Ao. 1687), waren de gevangenissen met zulke afgrijselijkheden vervuld, dat deze alle verbeelding der beschaafde tijden te boven gaan, en slechts uit de verschrikkelijke verhalen der geschiedenis kunnen opgemaakt worden. Er was geene orde gesteld op het inwendig beheer; voor de voeding der gevangenen werd geene zorg gedragen; in de hokken, waar zij opgesloten waren, hadden tooneelen van overdaad en hongersnood plaats. Kort vóór den dood van karel II werd in het Parlement openlijk verklaard, dat, wanneer behoeftige personen gevangen gezet werden, zij menigmaal reeds van gebrek waren omgekomen, voor zij een verhoor hadden ondergaan. - - - Toen ellwood, de vriend van milton, om godsdienstzaken, in Newgate opgesloten was, zag hij de stukken van menschen, welke wegens verraad gevierendeeld waren, dagen achtereen digt bij zijn hok liggen; en de beul en verstokte misdadigers speelden met de hoofden alsof het ballen waren. - - - Wanneer zulke personen (die aan eenig regeringslid mishaagden) opgesloten waren, werden zij spoedig vergeten en, gelukte het hun al verhoord te worden, dan was het gemakkelijk hen te beschuldigen, van de leer der heerschende kerk niet toegedaan te zijn, | |
[pagina 451]
| |
en de gezworenen, die het dikwijls met zulk een regeringslid eens waren, vonden hen schuldig. - - - De dissenters hadden het meest door dit afschuwelijk stelsel te lijden. - - - In een traktaatje van william penn, getiteld: “Goede raad aan de Kerk van Engeland,” leest men, dat vijftien duizend familiën in het ongeluk gestort waren door de wreede wetten, die men tegen hen gemaakt had.’ De beschrijving der Koningin, die grooten invloed had, is vooral dáárom fraai, wijl zij naar waarheid teekent hoe eene vrouw, ofschoon het goede willende, door geestelijken invloed, in zelfstrijd kan komen tusschen haar verstand en hart, de inspraak van haar geweten en hare onderworpenheid aan kerkgezag. Het volgende strekke hier tevens tot eene proeve van den stijl: ‘Maria (de Koningin) had eenigen tijd dus gezeten, toen de kamerdeur door eenen page geopend werd. - De Graaf van sunderland is in de antichambre,’ zeide hij met eene buiging, ‘en verzoekt bij uwe Majesteit gehoor.’ Maria aarzelde. Toen zij wilde spreken kwam anna (dochter van den Generaal montecuculi) van achter haren stoel, en zag tot maria op. - Ik moet Mylord mijn besluit zeggen,’ zeide zij zachtjes tegen anna, ‘VaderGa naar voetnoot(⋆) petre kan hier niets tegen hebben. Neen, neen, ik moet hem zien.’ Anna boog, maar hoewel zij zich onderdanig toonde, scheen zij niet tevreden. - Laat Mylord binnen komen,’ zeî maria tot den page. - - Maria ontving den Minister. ‘Mijne komst zal uwe Majesteit niet lang bezig houden,’ zeide sunderland. ‘Ik heb over het plan van tolerantie, dat ik uwe Majesteit heb voorgesteld, rijpelijk nagedacht, en er heeft juist iets plaats gehad, dat groote populariteit zal geven, wanneer dit oogenblikkelijk bekend gemaakt wordt. Mag ik hopen, dat het voornemen van uwe Majesteit, om mij hierin te ondersteunen, onveranderd is gebleven?’ | |
[pagina 452]
| |
- Ik wenschte wel te weten, welken weg ik kiezen moet,’ zeide maria. ‘Ik wilde zoo gaarne naar de beste wijze handelen, maar er is aan beide zijden zoo veel gezegd, dat ik niet weet wat ik doen moet.’ - Ik had mij bijna durven vleijen, dat uwe Majesteit omtrent het nemen van dezen maatregel zich van de goedkeuring des Konings verzekerd had,’ zeide sunderland. - Dat zou ik ook gedaan hebben,’ zeide maria; ‘maar vader petre stelt dit plan als nadeelig voor. Hij verzekert, dat het onze zaak den schijn van zwakheid zal geven, terwijl het ter zelfder tijd de ketterij zal voeden.’ - De ijver van den heiligen Vader maakt hem ongenegen om de vervolging te stuiten, al wordt deze zelfs verrigt door eene priesterschap, die met de zijne hierin wedijvert,’ hernam sunderland, op eenen bitteren toon. ‘Deze maatregel zou oneenigheid onder onze tegenstanders verwekken, en kan bij gevolg geene zwakheid in ons toonen; ook kan hij niet gezegd worden de ketterij te voeden; want de Roomschen zullen in al de vrijheid deelen.’ - o Hoe gaaarne zou ik de tolerantie voor hen koopen,’ zeî maria. - Ik heb veel moeite gehad om de gevoelens ten dezen opzigte te vereenigen,’ hernam sunderland, ‘en omdat ik op de ondersteuning van uwe Majesteit rekende, verwachtte ik er een goed gevolg van. In dat geval zoudt gij het gelukkig middel geweest zijn om de deuren der gevangenis te openen en in duizende huisgezinnen blijdschap te brengen. En gij hebt u laten overreden om zulk een plan te willen ondersteunen.’ Maria zweeg; maar haar peinzend gelaat en haar rustelooze blik, welke nu op sunderland, dan op iets anders rustte, toonden den strijd in haar binnenste. - Het is treurig, wanneer men bedenkt, dat deze menschen zoo hard moeten behandeld worden,’ zeide zij ten laatsten. ‘Ik zou bijna kunnen weenen, wanneer ik naga, hoe veel zij hebben uit te staan. Maar waarom volharden zij in hunne ketterij? Het is even wreed van hen, om ons tot vervolging te tergen, als van ons om hen die aan te doen.’ | |
[pagina 453]
| |
- Uwe Majesteit moet bedenken, dat ik ook een ketter ben; en wanneer men juist redeneert, moet ik ook vervolgd worden. ‘Maria glimlachte, maar haar lach was treurig en flaauw. - Ik wenschte, dat gij geen ketter waart, Mylord!’ zeide zij, ‘maar inderdaad hetgeen gij zegt, doet mij betreuren, dat ik mij over dit onderwerp niet aan den Koning uitgelaten heb. - Het is nog niet te laat, Mevrouw’ antwoordde sunderland, ‘de raad is nog niet bijeen, en uwe verzekering aan zijne Majesteit, dat gij over dezen maatregel rijpelijk hebt nagedacht en dien goedkeurt, zal voldoende zijn om zijne bewilliging te verkrijgen. Zulk eene schitterende gelegenheid als deze, zal misschien niet wederkomen. - Helaas, het is te laat,’ zeide maria, ‘de Koning is met vader petre in het Kabinet. Zij zweeg een oogenblik; maar juist toen sunderland wilde opstaan, hernam zij: - Wacht, Mylord! gij kunt aan den Koning zeggen, dat het plan mijne ondersteuning heeft.’ Konden wij, zonder de perken eener aankondiging als deze te overschrijden, nog verder uitweiden, dan zouden wij nog eenige aanmerkingen maken op het licht, waarin hier onze Prins willem III voorkomt; doch nu eindigen wij, met den lezer, wanneer hij met dit gedeelte der geschiedenis niet naauwkeurig bekend is, aan te bevelen, dien grooten Vorst niet te beoordeelen naar hetgeen de Schrijver hier van hem heeft gezegd.
l.j.a. |
|