naturaliste opvatting, en eene overdrevene toepassing van eene negatieve kritiek en vermetele speculatie, die nog tegenwoordig in Duitschland hunnen schadelijken invloed uitoefenen. Daarom komen er stukken van dien aard niet voor; ofschoon de Redakteur onpartijdig genoeg is, om van tijd tot tijd iets mede te deelen, dat uit de thans zoo veel besprokene Tubinger school afkomstig is, hetgeen juist in dit stuk plaats heeft, of dat strekken kan om ons eene meer juiste en minder bevooroordeelde kennis van den geest dier school te doen verkrijgen, hoezeer hare grondbeginselen, in allen opzigte de toets van eene gezonde historische kritiek niet kunnen doorstaan.
In dit stuk vindt men vooreerst drie uitvoerige verhandelingen over het boek job: namelijk twee van konstantijn schlotmann over de poëzij, overlevering en geschiedenis, die in dit boek voorkomen; en over de Harietschandra of de Indische overlevering aangaande job. De derde verhandeling is die van Dr. hermann hupfeld, over de plaats en strekking van het boek job in het Oude Testament, als leerdicht en in dramatische voorstelling beschouwd.
Vervolgens komt er eene uitvoerige en zeer geleerde antikritiek in voor, van Dr. f. chr. baur, in den Tubingschen geest, zijnde eene Bestrijding van ernesti's verklaring van Filipp. ii:6 enz., en het eerste gedeelte van eene verhandeling van Dr. julius müller, over de onzigtbare kerk. - Aan het slot treft men eene mededeeling aan, die eene zeer gewigtige vraag van carl beck behelst, aangaande het forméle en materiéle beginsel der Hervorming, van den volgenden inhoud: ‘Sedert wanneer en en door wien dagteekent zich de bepaalde uitdrukkelijke tegenstelling van het forméle en materiéle beginsel?’ Eene grondige beantwoording daarvan is allezins wenschelijk om den gang en den aard van het Protestantismus in al hunne juistheid voor te stellen.
Onder de bijdragen, in de vijf laatste stukken van den vorigen jaargang, waarvan wij nog geen aankondiging deden, munten voornamelijk uit: