de warme, ernstige toon, die te gereeder den weg tot het hart vindt. Hoezeer wij, in het belang eener eenvoudige landgemeente, het niet afkeuren, dat hetzelfde denkbeeld, onder andere bewoordingen, meer dan eens wordt wedergegeven, zoo hoede zich echter de Schrijver voor te groote woordenrijkheid en noodelooze herhaling. Eenigen grond meenen wij voor deze aanmerking gevonden te hebben, en daarom wilden wij ze niet terughouden.
Onzeker schijnt de meijere te zijn, hoe hij (in de eerstede lerrede) de woorden des Heeren tot petrus: ‘simon jona (zoon) hebt gij mij liever dan deze,’ hebbe op te vatten: òf in den zin van: stelt gij hoogeren prijs op mij, dan op dit schip, op die netten? òf in den zin van: bemint gij mij meer, dan deze uwe medeleerlingen mij beminnen? Wij voor ons aarzelen geen oogenblik, aan de laatste opvatting de voorkeur te geven, daar de eerste ons zoo koud, en zoo gekunsteld voorkomt; en, had petrus niet reeds vroeger met daden getoond, dat hij schip en netten uit liefde tot jezus verlaten had? Beroept hij er zich-zelf niet bij zekere gelegenheid uitdrukkelijk op? Hoe zou de Heiland hem dan dat hebben kunnen vragen?
In de tweede leerrede, welke tot thema heeft: david door nathan op Gods bevel bestraft, wijst de Schrijver in het eerste deel op de aanleiding van nathans woorden tot david: gij zijt die man; en deelt zijnen hoorderen in dramatischen vorm, het geheele geschiedverhaal, en het gesprek des Profeten met den Koning mede. Indien het: nathan zwijgt, als eene anaphora, nog tweemaal had kunnen volgen, dan zouden wij van heeler harte vrede met deze rhetorische figuur hebben; maar nu het heet: nathan zwijgt, - david zwijgt, - nathan zwijgt, nu missen deze uitdrukkingen voor ons gevoel alle uitwerking.
In de derde leerrede: stefanus sterk in het geloof, standvastig in de hoop, overvloedig in de liefde, zal het wel eene misvatting zijn, wanneer, op bl. 39, ‘van de volvoering van het uitgesproken doodvonnis’ wordt ge-