Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1851
(1851)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 364]
| |
eene wèlgeschreven voorstelling der binnen Leyden ten vorigen jare plaats gehad hebbende feestviering, die zich voornamelijk onderscheidde door een gemaskerden omtogt, voorstellende den plegtigen intogt van frederik hendrik, Prins van Oranje, op den 17 September 1629 in 's Hertogenbosch, nadat die sterke veste bij verdrag was overgegaan na eene ruim viermaandsche belegering. - Het is in den vorm van eenen brief, dat de mededeeling geschiedt, maar èn de stijl èn de denkbeelden doen duidelijk zien, dat in dit nederig kleed een dieper gaande bedoeling steekt; en wie weet of de Schrijver niet daartoe aanleiding heeft gevonden, als hij onder de bonte menigte van voetknechten eenige personen herkende, die in het dagelijksche leven wel gelijken tred zouden kunnen houden met de meer aanzienlijk uitgedoschte oversten. Wat hiervan zij, er is daardoor geene schade aangebragt; veeleer heeft er de Schrijver gelegenheid door gehad om door meerdere afwisseling van toon, de levendigheid van zijn opstel te verhoogen. Wij vinden dan ook meer dan beloofd is; en na een passend voorwoord en eene inleiding wordt men niet onaangenaam verrast door de voorstelling van een nachtelijk schouwspel van het Leydsche plebs; zoo als de volksheffe aldaar den nacht van den eersten op den tweeden Pinksterdag pleegt door te brengen. Dit oogenschijnlijk met den te houden feestdag op den elfden Junij des jaars 1850 volstrekt onzamenhangend tafereel boezemt afkeer in van die zoogenaamde volksvermakelijkheden; doch men schorte zijn oordeel op; straks als de beschrijving van het feest van den dag zal gelezen zijn, en men tot het verhaal komt, welken indruk de feestviering op diezelfde volksheffe gemaakt heeft, dan zal men het vernuftige denkbeeld, om het eerste schouwtooneel als een tegenhanger van het laatste voor te stellen, niet meer misbillijken, maar levendig toejuichen. De morgen van dien met verlangen verbeiden dag was een tijd lang in nevelen gehuld; de reeds ten vorigen dage uitgestokene vlaggen wapperden niet; de rouw scheen | |
[pagina 365]
| |
de voorlooper van een vreugdefeest te zijn geworden; doch later op den dag werd de vaderlandsche vlag weder overal uitgestoken, en de tot vrolijkheid stemmende feestelijke aanstalten verruimden weêr het voor een wijl beklemd gemoed. - De tweede hulde aan een lijdend ouderenpaar, dat een lieveling verloren had, die ook eenmaal aanspraak op de achting en liefde zijner landgenooten had kunnen maken. God had een dierbaar kind van het Hoofd van den Staat tot zich genomen. De treurende ouders trokken door Leyden, en hunne smart werd geëerbiedigd en door velen in stilte gedeeld. - Nu echter de vlag weder woei, het klokkenspel zich van het stadhuis deed hooren, was alles feestvierend. Vaak als de morgenstond het aardrijk gedompeld vindt in dikke dampen, durft men naauwelijks hopen, dat de zon die nevelen zal doen verdwijnen; maar na langen, soms uren langen strijd behaalt de krachtvolle zon de overwinning: dàn wijken die dampen in de grootsche worsteling tusschen licht en duisternis en een schoone dag verkwikt het hart; en zoo men al de zorgen en bekommeringen niet heeft vergeten: ‘zij drukken niet meer en de geest verkwikt zich in al het schoone en goede, wat de Hemelsche Vader aan al zijne kinderen schenken wou.’ Waar dwalen wij heen met onze gedachten? Wij zouden een verslag geven van eene feestviering, en wij verliezen ons in de aanschouwing van de werken der Natuur. Men misduide ons zulks niet; er ligt in de aangekondigde beschrijving zoo veel schoons verborgen dat uitlokt om een wijl het boekske uit de hand te leggen, en zich in bespiegelingen van ernstigen maar toch bemoedigenden aard te verdiepen. Met jeugdig vuur, na eene herinnering en passant aan het gebeurde in 1629, geeft de Schrijver eene zoo levendige voorstelling van den stoet, dat men de plaat die er van gemaakt is, zou kunnen ontberen, en met die levendigheid en afwisseling van toon en schildering, dat men schier met ongeduld haakt naar het opdagen van een vol- | |
[pagina 366]
| |
genden troep ruiterij; of zich verlustigt in het gezigt der statig voorbijtrekkende ridders. - Over het geheel spreekt de Schrijver met grooten lof over de Commissie, die dezen optogt heeft geregeld (waarvan ook de Hoogleeraar dozij met lof heeft gewaagd in zijne inwijdingsrede); hij heeft echter eenige zedige bedenkingen in het midden gebragt, bij voorbeeld: of frederik hendrik wel met een Oranje-vederbos had moeten gesierd zijn: of die niet wit had behooren te zijn; - of de staatsdames, die het rijtuig der Prinses amalia van solms vergezelden, niet in het portier van het rijtuig hadden moeten gezeten zijn. - Na den afloop des plegtigen intogts is er, bij fakkellicht, eene tweede voorstelling van gegeven, die, hoe ordelijk ook afgeloopen, minder voldeed, omdat de kleuren minder goed uitkwamen. - En nu de volksheffe? Is zij aan het uitspatten ook bij dit feest gegaan, zoo als in den Pinksternacht? Neen, de nacht is rustig, stil en bedaard voorbijgegaan, geen gil, geen kreet heeft zich doen hooren. Wilt gij er méér van weten? Raadpleeg dan den Schrijver. - In een Naschrift wordt verslag gedaan van het feest van dankbetuiging, door Leydens ingezetenen aan de Studenten gegeven. Wie dezen brief gelezen heeft, zal dien niet onvoldaan ter zijde leggen. Meer behoeven wij ter aanbeveling niet te zeggen.
m. m.v. |
|