| |
| |
| |
Muzen-Album, 1850. Te Amsterdam, bij de Gebroeders Diederichs. 1850. In 12mo.; VIII en 252 bl.; in fraaijen band; met gelith. titel en twee Portretten. f 2-50.
De twee eerste deelen van dit Album zijn in No. VI der Vaderl. Letteroefeningen voor 1850, door eene andere hand aangekondigd. Wat de inrigting en strekking van het werk betreft, kunnen wij daarheen verwijzen. Alleen moeten wij zeggen, evenzeer als die beoordeelaar toe te juichen het doel der uitgave: de grondlegging van een Fonds voor hulpbehoevende weduwen en weezen van Nederlandsche dichters, en te wenschen, dat elk middel daartoe vruchten moge dragen; 't zij het zich aan eenen méér of aan eenen minder beroemden naam, of aan geheel geenen naam verbinde. Er is behoefte aan dat Fonds, en wij prijzen dit Album te meer aan, omdat het de contributie genoegelijk en ligt maakt. Er verschijnen jaarlijks maar één of ten hoogste twee deelen van; elk deel is zijn rijksdaalder waardig, en de kooper heeft bovendien het genoegen van een lofwaardig en nuttig oogmerk te ondersteunen.
Gelijk in het eerste deel op een paar juweelen uit de dichterlijke nalatenschap van den voortreffelijken des amorie van der hoeven, jr., vindt men zich hier vergast op een tiental nagelaten gedichten van d. van heyst, vol verheffing, gevoel en heerschappij over de taal. Wij verlangen naar nog meer werken van dien vroeg ontslapen begaafden man, die, bij langer leven, een niet gewonen roem in de Fraaije Letteren had kunnen verwerven, gelijk hij dien reeds bezat bij Wetenschap en Kerk. - Ds. tatum zubli leverde een dichtstuk: Jeruzalem, niet zonder gloed, en niet onverdienstelijk van versbouw; doch omtrent welks plan de elders gemaakte aanmerking geldig schijnt, dat het niet herdenkt, wat die ‘Vorstin der steden in den loop van veertig eeuwen voor 't oog der wereld is geweest.’ Er wordt, b.v., niet in gedacht aan het Christelijk Koningrijk ten tijde der kruistogten. - Wijders vindt men bijdragen van
| |
| |
de navolgende Heeren, als: van den hoogbedaagden h.h. klijn: Aan eene diepgeschokte moeder (met de kunstplaat l'Ange Gardien), een gedichtje klein van omvang, maar zoo fiksch aangevat en frisch van gevoel, dat 't ons niet enkel hopen maar ook verwachten doet dien waardigen zanger nog lang te zien medewerken; - van f. wijsman: Moeders bijbel, een fraai en treffend gedicht, uit het hart tot het hart; dat men altijd gaarne weder opslaat; - van j.f. schimsheimer: Hoogere schoonheid, vol diepe gedachten, in verzen zoo los en zangerig, dat we ons niet weêrhouden kunnen een enkel couplet tot proeve mede te deelen:
Is de wereld niet uit vormen,
Niet uit beelden zaamgesteld?
Is de schepping niet het veld
Waar het zuchtje, waar de stormen,
Waar de morgen, waar de nacht,
Waar het stof in wondre pracht,
Door de krachten, die 't bewonen,
Zigtbaar aan het oog vertoonen
Wat de Schepper heeft gedacht? -
Van j.j. maas: Heimwee; een fragment, welks poëtische wendingen, gloed, en fraaiheid van verzen ons bevestigen in de verwachtingen van dien jongen dichter opgevat, en die hij gewisselijk zal vervullen, als hij voortgaat zijnen aanleg zoo ijverig te ontwikkelen, en daarbij steeds goede voorbeelden voor oogen te houden; - van b. van der poort; De zucht naar kennis en geluk een gevoel van onsterfelijkheid; een leerdicht. Wij herinneren ons niet dien naam ooit elders te hebben ontmoet; hoewel 't gedicht blijken draagt van de geoefendheid des makers. Trouwens de Heer van der poort is de eerste niet, die vragen doet: hoe men zulke krachtige en gladde verzen kunne schrijven, zonder nog te zijn bekend geworden; - van a. clavareau, eene Fransche vertaling van tollens: ‘Goeden nacht van de armen aan de rijken’, die de gedachten van 't oorspronkelijke in welluidende verzen wedergeeft, en dus gelukkig mag heeten. Het puntige en naïve van het oorspronkelijke vindt men en
| |
| |
niet in terug; doch wij mogen er den Vertaler niet hard over vallen, wijl dat schoonheden zijn van 't Hollandsch voor òns Hollanders, die door een vreemdeling niet zóó kunnen worden gevoeld, en ook bij de overbrenging in eene andere taal van zelve verdwijnen; gelijk ze zelfs uit het oorspronkelijke zouden verdwijnen, wanneer we de woorden anders schikten dan de kunstkeurige tollens 't deed, of voor de woorden, die hij gebruikte, andere woorden in de plaats stelden. A l'impossible nul n'est tenu, en wij brengen den Heer clavareau lof en hulde toe, dat hij voortgaat, werken van onze voorname meesters in zijne taal over te brengen, en aldus voor een grooter gedeelte der beschaafde wereld toegankelijk te maken. Het fraaije vignet is aan dit gedichtje ontleent; - van withuys, den Redacteur van dit Album, van wien de gedachte om het Fonds op te rigten is uitgegaan, vindt men aan het begin, tegenover het portret van H.K.H. Prinses louise, Kroonprinses van Zweden en Noorwegen, het dichtstukje ‘de Bruid,’ vroeger in de Vaderlandsche Letteroefeningen geplaatst en alzoo niet onbekend, en aan het slot eene vertaling van delavigne's treurspel Le Paria, die 100 bladz. beslaat en gevolgd wordt door een Nawoord, waarmede het deel eindigt.
De Heer withuys heeft in den Paria eene gelukkige keuze gedaan, én om de verdienste van 't stuk als gedicht, èn om 't effect dat van de vertooning te wachten is. De Paria heeft in Frankrijk, vooral te Parijs, dadelijk zoo veel opgang gemaakt, en zulk een verbazend aantal representatiën beleefd, dat aan de geschiktheid van het stuk voor òns publiek niet getwijfeld kan worden; of men moest een Hollandsch publiek minder dan een Fransch publiek geschikt achten om bekend te worden gemaakt met de zeden en begrippen van andere volken, of om zich in die begrippen en zeden te verplaatsen. Maar die dwaling zou van geene bekendheid getuigen met ons treurspel-publiek, en met de oude répertoires van onze twee groote Schouwburgen. Wij gelooven, dat de Paria zelfs bij eene middelmatige uitvoering opgang moet maken, om de fraaiheid der verzen, en om
| |
| |
de strekking van het stuk: vermeerdering van verdraagzaamheid in het Godsdienstige, en vermindering der gewone minachting voor natuurgenooten van geringen stand. Idamor bepleit de zaak dezer laatsten met wegslepende welsprekendheid in het 5de tooneel des 2den bedrijfs, en toont, even als zares, door edelheid van beginselen en gestrengheid van karakter, welke schatten van zedelijke grootheid en maatschappelijke bruikbaarheid, onder de lompen en het slijk der behoeftige klassen kunnen verborgen liggen. De fabel in haar geheel - die wij niet noodig achten te beschrijven, wijl het stuk algemeen bekend is - doet zien, hoe rampzalig voor de individuën en hoe nadeelig voor de Maatschappij vooroordeelen zijn, die in de volksmeening den eenen heiligen, den anderen verdoemen. Om de overtuiging daarvan bij den aanschouwer te vestigen, heeft delavigne de vermogende hefboomen van schrik en medelijden meesterlijk gebruikt, op het voorbeeld der Ouden. Onze geniale schimmel zeide 't reeds, dat hij in zijnen Paria getracht heeft de Grieksche modellen te naderen, en dat streven openbaart zich ook in de bovennatuurlijke magt - bij de Ouden het fatum - die de handeling beheerscht, en de handelende personen, onwillekeurig, ja huns ondanks dienstbaar maakt tot het bevorderen der gebeurtenissen, die de verwikkeling door het vooroordeel gewrocht, zoo treurig oplossen. Het is die magt - voor den een het Godsbestuur, voor den ander het blinde geval - welke in het 3de en 4de bedrijf, van tooneel tot tooneel, idamor onverbiddelijk den dood te gemoet voert. De allen beheerschende invloed dier magt verklaart de overijlingen van idamor en zares, die eindelijk de ontknooping aanbrengen, en dient bij de beoordeeling der karakters wèl in aanmerking te komen. Wij spreken er daarom van,
zonder plan te hebben om hier over de schoonheden van den Paria uit te weiden.
De vertaling houdt zich, bijkans regel voor regel, getrouw aan het oorspronkelijke, met uitzondering van twee plaatsen in den mond van alvar, een gevangen Portugees, die, om wijze redenen, zijn ingekort of weg- | |
| |
gelaten. De eerste is in het 1ste bedrijf, 1ste tooneel:
Du ciel pour me punir descendit l'anathème;
Il sécha sur mon front l'eau pure du baptême;
Convive rejeté de la table de Dieu,
Je vis devant mes pas se fermer le saint lieu.
J'errais loin de l'asile où le crime s'expie,
Le pain de la pitié fuyait ma bouche impie.
zeer oordeelkundig aldus overgebragt:
- Sprak een banvloek uit, die lastrend omgevlogen,
Mij aller liefde ontscheurde, en ieders mededoogen.
De aanbidding van het kruis, 5de bedrijf, 1ste tooneel, wordt teregt geheel overgeslagen:
D'un mystère sanglant dont j'ai perdu le fruit,
Ranime un faible espoir, que chaque instant détruit.
Ce Dieu, quittant le monde, y laissa l'espérance:
Lui-même a tant souffert! il plaindra ma souffrance.
Qu'il ouvre à mes remords son sein long-temps fermé,
Qu'il me rende un ami; lui-même a tant aimé!
Oui, prends pitié d'un coeur digne d'être fidelle,
Seigneur, s'il connaissait ta parole éternelle.
Hoe schoon is anders de regel: Qu'il me rende enz.! - De Heer withuys. die de overzetting voor het tooneel bewerkte, heeft ook de kooren tusschen de bedrijven weggelaten. Men mist daardoor die beurtzangen, overvloeijende van poëtische schoonheden, maar 't is gelijk hij zegt: aan de opvoering dier soort van reijen is bij ons niet te denken. Evenwel zou de dichterlijke Vertaler aan hen, die het stuk meer bijzonder als poëtisch voortbrengsel waarderen, gewis eene dienst doen, als hij ook die kooren nog overbragt. Men behoeft een stuk niet juist zóó te geven als het gedrukt is: ook de Gijsbrecht van Amstel, b.v. ondergaat bij de uitvoering sommige wijzigingen.
Dat er onder een paar duizend fraaije verzen enkelen zijn van minder gehalte, is niet te verwonderen. De regels:
| |
| |
Die daad zal me immer drukken
Zij wettigt, en, misschien, voltooit mijne ongelukken
Blijft gij de gunsten nog des Hoogepriesters smaden?
Mijn stam zich de ongenâ des hemels opgeladen,
Een tijger door mijn arm bestreden en geslagt,
Verschafte me een gewaad in de afgestroopte vacht,
Had ik, bij meerder kracht, de pligten wel vergeten,
Zoo ligt getorscht, eer gij hen omschiept tot een keten
komen ons minder gelukkig voor. De twee laatsten vinden wij hard; - een gewaad is, volgens weiland, een deftig kleed, en dus voor een tijgerhuid niet juist; - men zegt wel: de ongenade des hemels op zich laden, maar niet zich opladen; - van gunsten is ter aangewezene plaats geene sprake - het Fransche vers is:
Le Pontife à sa voix vous trouve-t-il rebelle?
Ook zou, hier en elders, Opperpriester, naar ons oordeel, beter dan Hoogepriester zijn geweest; omdat men gewoon is aan het laatste woord eene bepaald Israëlitische beteekenis te hechten; - noch het immer drukken, noch het misschien voltooit vindt men in den Franschen tekst. Voorts achten wij niet min (bl. 176) en grijs voor grijsaard (bl. 99) niet overwelluidend; dat de echt zich hier voltrekt (bl. 224) is te letterlijk voor: que - l'hymen s'accomplisse. Op bl. 229 wordt gezegd: dat de donder naar onder ratelt, en op bl. 247: een uitgeworpen donder van keijen stort naar onder, voor naar beneden. Met dit kleine offer aan het rijm, bij zoo vloeijende verzen, kunnen wij echter ligt genoegen nemen; bij een minder zuiveren versbouw zou het naauwelijks zijn opgemerkt.
Overigens heeft de begaafde Vertaler zijne opgenomen taak uitmuntend volbragt. De vertaling is zoo getrouw als men haar zou kunnen wenschen, en hoe veel zegt dat niet, wanneer men op de schoonheden van 't oorspronkelijke let. Waar men het stuk opslaat en met
| |
| |
den Franschen tekst vergelijkt, bijna overal vindt men de denkbeelden geheel, en met dezelfde sierlijkheid en gloed teruggegeven. Tot eene kleine proeve (wij mogen slechts eene kleine kiezen) geven wij de plaats waar zares aan idamor zijne smart over diens ontvlugting beschrijft.
Malheureux, j'ai vu naître et pâlir le soleil,
Sans que ses premiers feux ni sa clarté mourante
De mes sens éperdus aient calmé l'épouvante.
Je marchais, je courais, je criais: O mon fils!
Mon fils!... l'écho lui seul répondait à mes cris.
Je rentrai vers le soir, me disant sur ma route:
Près du toit paternel mon fils m'attend sans doute.
Pesonne sur le seuil, nul vestige, aucun bruit;
Je m'y retrouvai seul, et seul avec la nuit.
Que son astre à regret sembla mesurer l'heure!
Combien ma solitude agrandit ma demeure!
Mes yeux, de pleurs noyés, s'attachaient sans espoir
Sur cette place vide où tu devais t'asseoir.
J'accusai de ta mort le tigre, le reptile;
Nos rochers, dont les flancs te devaient un asile;
Ces arbres du vallon, mes hôtes, mes amis,
Muets témoins du crime, et qui l'avaient permis,
Tout, l'univers entier, les humains et moi-même,
Avant de t'accuser, ô toi, mon bien suprême,
Toi l'unique soutien d'un père vieillissant,
Toi que j'avais nourri, toi mon fils, toi mon sang!
Confondant jusqu'aux dieux dans ma haine implacable,
Je n'excusai que toi, toi seul était coupable!
Helaas, de zon ging op en zij verliet den boog,
Maar noch haar morgenrood noch gloed van avondstralen
Deed mijn geprangde borst weêr ruimer adem halen.
Ik vloog, ik zocht, ik riep: ‘o Idamor! mijn zoon!
Mijn zoon!’ - Maar de echo slechts gaf antwoord op mijn toon.
Des avonds keerde ik weêr en sprak, in mijn gedachten:
Bij 't vaderlijke dak zal mij mijn zoon verwachten;
Maar zag den dorpel leeg; - geen voetstap; geen gerucht. -
De nacht vond me eenzaam, en wat was die nacht geducht:
Wat waren de uren lang en langzaam in 't verdwijnen!
Hoe deed mij de eenzaamheid ons stulpje grooter schijnen!
Mijn oog, van tranen nat, van hoop beroofd, en woest,
Staarde op de leêge plaats, waarop gij zitten moest.
| |
| |
'k Betigtte met uw dood de tijgers en de slangen;
Beschuldigde elke rots, wier klove u kon omvangen;
De boomen der vallei, die vrienden zoo vertrouwd,
Door wie uw moord, veelligt, gedoogd was en aanschouwd;
De menschen, 't gansch heelal, en mij, mij-zelven tevens,
Eer ik u schuldig achtte: u hoogste goed mijns levens,
U, steun mijns ouderdoms en vreugd van mijn gemoed,
U, dien ik had gepleegd, mijn zoon, mijn eigen bloed. -
Vol haat de goden zelfs betigtend, die ik huldig,
Verschoonde ik u alleen, en gij alleen waart schuldig!
Trek voor trek zijn teruggegeven, en toch hoe welluidend en los is het rollen der verzen, en hoe is alles vol gloed en gevoel! En zoo is de vertaling het geheele stuk door, onder al de afwisselingen van stijl, in welke de elkander verdringende hartstogten zoo meesterlijk door delavigne zijn geschilderd. In bevoegder handen kon de vertaling wel niet zijn gevallen; op meer dan ééne plaats is zij zelfs boven het oorspronkelijke te stellen. Naar ons gevoelen is, b.v., de vraag van néala aan idamor, op bladz. 191:
- - - Doch wat steun is morgen mij bewaard,
Als de engel van den dood mij wegroept van deze aard?
Als mij, omtrent mijn echt- en heiligschennend leven
Die strenge regter vraagt, - wat antwoord zal ik geven?
Der menschen gramschap, neen, heeft op mijn ziel geen klem;
Maar die van Hem. Moet ik om u Hem honen? Hem?
door de herhalingen van 't verbogen voornaamwoord
Hem, schooner dan 't Fransche:
mais demain quel sera mon appui,
Si l'ange de la mort m'appelle devant lui?
Surprise dans les noeuds d'un hymen sacrilége;
A ce juge irrité, dis-moi, que repondrai-je?
Le courroux des humains ne peut m'èpouvanter;
Mais le sien, mais pour toi le faut-il affronter?
Hiermede, om niet in de verzoeking te komen méér proeven te leveren, slaan wij het oorspronkelijke en de vertaling beiden digt, en leggen de pen neder, met aanbeveling van het Album aan de Tooneelbesturen, Rede- | |
| |
rijkersgezelschappen, en alle verdere beminnaren van poëzij; opdat het debiet evenredig worde aan de verdienste van het werk, en aan de behoefte van het beoogde Fonds.
Dit deel is met een fraai vignet, en twee wèluitgevoerde portretten versierd. Van het portret van H.K.H. Prinses louise spraken wij reeds; het andere is van den Nestor onzer dichtkunde, den grijzen maar nog altijd krachtigen Mr. m.c. van hall. De band is stevig en fraai, doch het innaaijen kon beter en sierlijker geschieden. De druk en het papier zijn goed, en de prijs is minder dan van vele andere dichtwerken, wier debiet doorgaans beperkt is.
v.o.
|
|