van 30,000 tot 36,000 zielen bedragen, waaronder, volgens Dr. epp, 10,000 Chinezen moeten gerekend worden. - Na eene opgave van het Burgerlijk Bestuur, en het krijgswezen, komt eene vrij uitvoerige Plaatsbeschrijving. Eindelijk worden de tinmijnen, hare bewerking, het daartoe benoodigde werkvolk, de verdeeling der manschappen voor den verschillenden arbeid, hun dagloon of maandgeld enz. vermeld, en dat eene en andere met staathuishoudkundige en andere beschouwingen besloten, en tot een geheel gebragt, waaruit àl de narigten geput kunnen worden, die den geoefenden en wetenschappelijk gevormden lezer, tot eene zelfstandige beoordeeling van het onderwerp kunnen leiden. Men zal er uit zien dat, hoezeer de Bankasche Tinmijnen reeds sedert vele jaren worden bearbeid, echter een mineralogisch onderzoek van den bodem geenszins onnoodig te achten, maar als een wezenlijk vereischte te beschouwen is. ‘Zoodanig onderzoek,’ zegt de Heer lange, bl. 158, ‘behoort het Gouvernement, hoe eerder hoe beter, te doen in het werk stellen, ten einde, ook hoe eerder hoe liever, uit dien vermoedelijken rijkdom, de meest mogelijke voordeelen te kunnen verwerven.’
Het behoeft wel geen betoog dat, bij de exploitatie, de wetenschap en de werktuigkunde, eene meer doelmatige toepassing vereischen. Groote bezuiniging van handenarbeid, en dien ten gevolge van exploitatie-kosten, zal langs dien weg kunnen verkregen worden. - Volgens de tegenwoordige wijze van behandeling, kost ieder schuitje tin, van ½ c. pikol, minstens één gulden aan smeltloon; en in dier voege is het met alle andere kosten gesteld.
Maar de groote zaak is en blijft: de al of niet doelmatigheid der verpachting van de tinmijnen. Bij de overweging van dit vraagstuk behoort men zich reeds dadelijk te herinneren, dat het Gouvernement tegenwoordig ongeveer achttien tonnen gouds 's jaars, uit die tinmijnen trekt. Men spreekt van eene verpachting der exploitatie voor een tijdvak van 50 jaren. De Schrijver betoogt echter, op bl. 136, ‘dat, wanneer voor die ver-