Handboek voor de Nederlandsche ooftboomteelt; door T.F. Uilkens, Predikant te Wehe en Zuurdijk. Te Groningen, bij J. Oomkens, J.zoon. 1850. In post 8vo. 312 bl. f 1-50.
Ofschoon de kundige Schrijver in zijn Handboek voor den Nederlandschen tuinbouw ook over de kweeking en behandeling der ooftboomen en de inzameling en bewaring der vruchten-zelve het noodigste had gezegd, kon zulks daar ter plaatse niet met die uitvoerigheid geschieden, welke door vele liefhebbers mogt verlangd worden, en waartoe het werkje is ingerigt, hetwelk wij hier mede aankondigen. Het handelt over de boomen-zelve, hun geslachtskenmerk, de kruidkundige beschrijving, herkomst, geschiedenis, voortkweeking, standplaats, ziekten enz.; voorts over het leiden, snoeijen, de ziekten waaraan de boomen blootstaan en het gebruik van het hout, met hier en daar eene optelling van de Schrijvers, die er over handelen. Ten opzigte van de vruchten komt in aanmerking: de rijpwording, bewaring en onderscheiding der soorten, gelijk mede derzelver huishoudelijk gebruik. Dit een en ander wordt afzonderlijk behandeld ten opzigte van de volgende vruchtboomen en struiken: appel-, peren-, kwee-mispel-, perziken-, abrikozen-, pruimen-, kersen-, kornoelje-, amandel-, kastanje-, walnoten-, hazelnoten-, wijnstok-, moerbeziën-, aalbeziën- (benevens kruisbeziën-), framboos- en berberis-boomen.
Veel belangrijks vindt men in dit werkje bijeen, beknopter dan in het nog altijd voortreffelijk Fruitkundig Woordenboek van serrurier. Doch zonder dat men er